Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |||||||||||||||
Boekbeoordeelingen.Pélléas en Mélisande van Maurice Maeterlinck, vertaald door Ninette de Vries.Maurice Maeterlinck, door de Fransche critiek te recht of ten onrechte met den genialen Shakespeare op ééne lijn gesteld, dweept waarlijk met al wat middeleeuwsch klinkt: Pélléas en Mélisande, kan het wel onclassieker? Van Ruusbroec, een onzer eerste Nederlandsche prozaschrijvers uit de middeleeuwen, werd door hem vertaaldGa naar voetnoot(1), en thans wordt de Franco-Belgische dichter overgebracht door Mejuffer Ninette de Vries, - eenen Hollandschen, echt Nederlandschen naam, met betreurenswaardig verfranschten voornaam - échange de bons procédés, quoi! Heel dat drama is de geschiedenis van een kus, dien Pélléas met Mélisande wisselt in den tuin en daarom door den echtgenoot Golaud, zijn broeder, uit argwaan en jaloezie wordt gedood, terwijl de gevluchte Mélisande uit schrik een voorbarig, bleek, bloedloos kindje ter wereld brengt. ‘Niets is den wijze gering!’ zoo luidt een oud spreekwoord; ook den dichter Maeterlinck schijnt een kus belangrijk genoeg, om er een lief treurspel over te schrijven; wie dit kan moet alreeds fijn en diep gevoelen. Het kleinste erlangt voor Maeterlinck groote verhoudingen, daar is misschien wel iets verwijfds in zijne opvattingen, voor de negen tienden van dat publiek, waarvoor Multatuli zegde de grootste verachting te koesteren, stellig onvatbaar. De mystiekers der middeleeuwen, die zoo levendig Maeterlinck's bewondering gaande maakten, wisten ook hunne liefde voor God tot eene echte zielsverrukking, tot de extase op te zweepen. | |||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||
Hun invloed is onloochenbaar. Deze schitterende volgeling van ‘Ruusbroec, le sublime’ laat immers zijne twee schuldig minnende personen door het zoontje Yniold betrappen, terwijl zij niet denken aan den echtgenoot gewis, maar nochtans niets anders doen dan elkaar in de oogen staren, onbeweeglijk, als versteende wezens. Het is eene etherische liefde, zooals er enkel door eenen dichter kan gedroomd worden, die zich met verachting afgekeerd heeft van 't naturalisme en karakters wil scheppen levend of liever zwevend in een luchtkring van gevoelerigheid. De vertaling van Mej. de Vries geschiedde in onberispelijk Nederlandsch; zij bekwam gelukwenschen van den schrijver, die haar deed opmerken, dat zij echter in de pathetische gedeelten misschien niet genoeg vleugelen aanschoot. Stellig is deze vertaling echt, lief, onsaai, modern Hollandsch. Eene eigenaardigheid van hare taal is haar gebruik van ze in stede van hun en van schaduw met mannelijk geslacht. Het is te hopen, dat Mej. de Vries, die zulke dichterlijke toestanden zoo goed in 't Nederlandsch weet over te brengen, die ‘Princesse Maleine’ en onderhavig werk vertaalde zonder dat haar het ‘traduttore, traditore’ mag worden verweten, daar zij den geest, de atmosfeer van 't oorspronkelijk gewrocht wist te bewaren, zelf eens iets zal scheppen met- of zonder Maeterlinck tot meester.
Fr. Van den Weghe. | |||||||||||||||
Henrik Ibsen en zijn Werk; Nota's van Emmanuel de Bom.Wij zullen niet breedvoerig uitweiden over onderhavig werk, want schrijven over iemand, die op zijne beurt over een ander handelt, dat ware hypercritiek. De heer Em. de Bom heeft den grooten Noorschen ontleder met de pen, gevolgd op zijne zwerftochten; hem ons geteekend onbegrepen, miskend als weleer den genius van Bayreuth; in den beginne, verplicht, zijn alleszins koud vaderland voor het mildere Italië te ontvluchten... Na tamelijk wijdloopig in vier hoofdstukken. I. Een en ander over zijn leven. II. De lyrischdramatische trilogie. III. De sociale dramas. IV. De familie dramas te hebben behandeld, levert hij ons in zijn Ve hoofdstuk ‘Poging tot eene algemeene karakterschets des dichters’ en sluit met een nederig nawoord, waarin hij wijst op de voornaamste Ibsenkenners, die hem leiddraden in de hand gaven. De jonge en jeugdige letteraestheet, opgewekt door artikelen van Georg Brandes, L. Passarge, L. Simons Mz., en Ch. Sarolea, heeft hier een werk geleverd, dat stellig verheven staat boven de | |||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||
stijllooze vulgariesatiebundeltjes, waarmede wij veelal worden overstroomd en die handelen over de min of meer brandende vraagpunten van den dag. Men bekomt voorwaar - zoo mogelijk - een helder denkbeeld van die sombere, droevige Noorsche kunst, zooals zij werd beoefend door dien grooten hartenkenner en zielenheeler Ibsen. Het beeld van den kunstenaar wordt bestraald door de onpartijdigste waarheidsliefde; Ibsen immers behoort tot geene bepaalde staatkundige, wijsgeerige of aesthetische school, alhoewel men duidelijk merkt, dat hij bij de ouders de kiemen opspoort van de fouten der kinderen, zooals zij werden gekoesterd in hun bloed, hun brein of merg; dat hij de reinste democratie huldigt; dat hij, ofschoon afspieder van Natura's grillen, de naakte werkelijkheid overgiet met ideale glansen, weerspiegelingen van zijn bezongen Noorderlicht. Het boek van den heer de Bom, die zin heeft voor lettercritiek, die de taal van den kenner van 't Schoone zoo kleurig en kruimig kan schrijven, verdient, dat velen worden geprikkeld, om Ibsen in zijne oorspronkelijke kunstschatten te gaan waardeeren; dit ware gewis zijne benijdbaarste belooning. Aldus zou ook zijn boek alras eene nieuwe uitgave beleven, waaruit zekere onaanneembare uitdrukkingen moeten worden geweerd als: heeft gaan vechten (blz. 49); die een weinig Agnes herinnert (blz. 79); gezegdens (blz. 97); nooit goed inwerken als (blz. 107). Fr. Van den Weghe. | |||||||||||||||
Petrus Dathenus; tragedie in vijf bedrijven door G.C. Hoogewerff. - Nijkerk C.C. Callenbergh.Leiden bekwam voor de standvastigheid en den heldenmoed, waarmeê het zich tegen de Spanjolen verdedigde, de bloeiende hoogeschool, waarop het thans nog met recht bogen mag. De gewetensvrijheid was aan Leiden duurbaarder dan het brood, want het tartte voor het behoud derzelve den nijpendsten honger. Gent integendeel, wij moeten het bekennen, vertoonde niet dezelfde karaktersterkte en 't gaf zich over aan den hertog van Parma, omdat de honger sneed in zijne ingewanden, ook nog om vele andere redenen, bewogen ja door vele andere veeren nog, wier werking de heer Hoogewerff in zijne tragedie allerbest aantoont. Dáár ijverde immers voor zijne leer Petrus Dathenus, die het niet velen kon, dat Oranje den katholieken godsdienst zou dulden nevens den hervormde. Hij is het dan ook, die door zijn meeslepend woord het volk tot het onverdraagzame Calvinisme overhaalde en aldus verzwakking aanbracht in de krach- | |||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||
ten van het leger, dat de zaak van den Zwijger diende. Daar was ook nog de heer J. van Hembyze, die zijne persoonlijke eerzucht hooger stelde dan de gewetensvrijheid en aan Sarrasin, den Roomschen prior, de stad wou leveren, indien hij gouwheer werd van de streek. Deze schipperaar, die steunde op het volk, wiens nood hij benuttigde, die goed stond met Dathenus, alhoewel deze een overdreven, een kalvinistisch protestant was, die in 't geheim briefwisselde met de Spanjolen, wordt echter ontmaskerd. Doch al die schadelijke invloeden hebben zich reeds doen gelden en het volk is niet meer in te toomen. Algemeen is echter de verachting, die Hembyze ten deel valt; hij wordt aangehouden en gescherprecht. Van Uutenhove, de Gruutere, de oprechte verdedigers der gewetensvrijheid, zijn dus overtuigd, dat Gent geen weerstand meer kan bieden, des te meer daar het nieuws van 's Zwijgers moord te Delft, hun ter ooren komt, en die overtuiging voeden zij met tegenzin, want de hertog van Parma biedt geene breede verdragsvoorwaarden aan. De overgave geschiedt... Een man, die nu eerst beseft, welke gevolgen zijne losscheuriug van Oranje berokkent aan Gent, welke bittere vruchten zijne puristische preeken hebben afgeworpen voor de zaak van het protestantisme, stuurt zich thans het verwijt toe, voor een aanzienlijk aandeel die overgave te hebben bevorderd; hij vraagt in berouwvolle woorden vergiffenis aan God voor zijne noodlottige verwaandheid. Een vrijgeleide laat hem toe, ongedeerd uit Gent te vertrekken. Zooverre de bleeke schets van dezen fel bewogen strijd. De blanke verzen van den schrijver zijn vloeiend en krachtig. Men voelt zijn hart verstaald bij het hooren van zulke mannelijke taal. De karakters van Hembyze, den speculeerder op de volksmaag, en van den ridder van Kethulle komen goed uit, omdat zij zoo wel op elkander afsteken en ja, zelfs in bloedige botsing geraken. Dathenus en van Hembyze, ziedaar de twee hoofdpersonen, de eene handelend uit het diepst zijner eerlijke overtuiging, die echter blind blijft voor de waarheid der spreuk: eendracht maakt macht; de andere handelend uit sluwe berekening en die evenmin als Dathenus zijn droom in werkelijkheid omvatten mag. Dathenus, de dweper, de in de lucht hangende wijsgeer, de krachtige verpersoonlijking van het onmeedoogend, onverbiddelijk Calvinisme, die Gent, evenals de groote zaak van het protestantisme, onbewust in de handen der Spanjolen doet vallen, ziedaar de man, wiens handel en wandel tot thema dient aan deze Gent's tragische z wakheidsgeschiedenis. | |||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||
Het leven bestaat echter niet enkel in denken maar ook in gevoelen, daarom past op de planken nevens den man, die de kracht verbeeldt, de vrouwe, de zwakke, de teere. Daarom, waar blijft zij in voorhandig treurspel? In der waarheid, daar zullen in die droevige geschiedenis van dat anders zoo moedige Gent, de vrouwen geene bijzondere rol gespeeld hebben. Er was evenwel toch mogelijkheid, vrouwen te doen optreden, daar konden nevens de vrouwe uit het volk, die haar bleek, door den honger uitgemergeld kind vooruitsteekt, ook wel edele damen, de vrouwen van de edellieden, die der zaak genegen of ongenegen waren, een woordje mengen en al ware het enkel geweest door een voorbijtocht van een paar minuten, een luchtje frischheid aanwuiven in die nare geloofsgeschiedenis. Mij dunkt ook, dat Dathenus, in de eerste bedrijven vooral, te weinig opkomt. Eene opmerking, wat den vorm betreft; schrijver neemt de versmelting niet in acht, na den eigenaam ‘Hembyze’ b.v. Het doet echter goed aan 't hart zoo'n taal te lezen; nog kunnen wij onze burgergedachten laven aan hare verkwikkende, krachtige vloeiing. Die edellieden namen dus wel de volkszaak in handen, denkt men, zij wier nazaten beschaamdover hun Vlaamsch klinkenden naam, thans schrijven, uitspreken en laten uitspreken; in plaats van Kethulle, de Kétuul de Rihauve, d'Hambise, de Gruutère en aldus waardige tegenhangers ontmoeten in de de Kerckhauve's, de Brouckère's en andere verfranschte, vroeger zóó glansrijke namen. De heer C. Hoogewerff verdient hulde, daar hij belang stelde in Vlaanderen's, in Gent's droeve dagen, daar hij onze geschiedenis, onze oorkonden opsloeg en zoo gewetensvol bestudeerde, ten einde er den strijd te zien uit opstijgen, dien hij juist niet op volmaakte, maar toch op zeer verdienstelijke wijze heeft geteekend in dit zijn dichtwerk. Fr. Van den Weghe. | |||||||||||||||
Germania's Dichtbloemen, door B. van Meurs. Derde druk. Kuilenborg, Blom en Olivierse. Prijs: fr. 1,90.De Duitsche literatuur is in Vlaanderen te weinig bekend, opdat een werk als van Meurs' Germania's Dichtbloemen niet krachtig zou aanbevolen worden. Het is een heel aardig boekje, dat in alle opzichten onze bewondering - en ruime verspreiding in Vlaamsch-België verdient. Het is keurig gedrukt en, wat ongelukkig niet van alle Hollandsche werken kan worden getuigd, zeer goedkoop. | |||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||
Van de meest verschillende Duitsche lyrici zijn hier gedichten bijeen: Lingg, Freiligrath, Lenau, Geibel, Heyse, Vogel, Sturm, Rückert, enz. De vertaling is zoetvloeiend, en voor zoover ik ze heb nagegaan, het origineel zoo getrouw, als rhythme en rijm maar toelaten. Ik veroorloof me, als een enkel staaltje, het bekende gedicht van Nikolas Lenau, Der Postiljon, over te schrijven. De postiljon.
Lieflijk was de lentenacht,
Zilvren wolkjes vlogen,
Of nu de aarde 't feestgewaad
Pas had aangetogen.
Over 't landschap was de rust
Zachtjes neergezegen,
'k Zag alleen de maneschijn
Op de stille wegen.
't Windje liet zijn wiekgeruisch
Schier door 't loof niet hooren,
Bang het teedre lentekroost
In den slaap te storen.
't Beekje vloeide trager voort
Tusschen groene zoomen,
Want de bloemkes ademden
Geuren in hun droomen.
Stil was niet mijn postiljon
Die de zweep liet knallen,
En de klanken van zijn hoorn
Door de dalen schallen.
Dreunend klonk de hoefslag rond
Van zijn viertal blessen,
Moedig knabblend op 't gebit,
Schuddend met de tressen.
Pijlsnel ging het: woud en veld
Kwamen en verdwenen,
En het zwijgend dorpje vloog
Als een droombeeld henen.
Eensklaps rees een kerkhof op,
Scheemrend in de verte,
En een kille huivering
Voer mij door het herte.
Glooiend lag het aan een berg,
Met een muur omgeven,
Op een voetstuk middenin
Was een kruis verheven.
| |||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||
Zachter reed de postiljon,
Sloeg naar 't kruis zijn oogen,
Liet den wagen plotsling staan,
Sprak toen diep bewogen:
‘Heer, vergun mij! Aan deez' halt
Hecht ik nog al waarde:
Ginder slaapt mijn kameraad
Rustig onder de aarde.
‘Jammer! 'k heb dien trouwen vriend,
Veel te vroeg verloren!
Niemand kon zoo flink als hij
Blazen op den horen.
‘'t Deuntje, dat hij gaarne deed
Schallen door de dalen,
Moet ik in 't voorbijgaan hier
Als een groet herhalen.’
Naar het kerkhof blies hij toen
't Lijfstukje, op zijn horen,
Of het dáár in 't stille graf
Van zijn vriend moest boren.
En de horen klonk terug
Van de kerkhofdreven,
Of de doode postiljon
Antwoord had gegeven.
Op! weer ging het in een draf
Lustig als te voren;
Maar die nagalm klonk nog lang
Somber in mijn ooren.
Men neme Lenau ter hand en vergelijke.
Zou bovendien een derde druk niets zeggen?
J. Anssens.
| |||||||||||||||
Marion, Artista di Caffé-Concerto. - Vertaald uit het Italiaansch van Annie Vivanti, door Dido. - Utrecht, J.L. Beijers.Ondanks in 't oog vallende gebreken van samenstelling en styl, - dit laatste woord gebruik ik hier natuurlijk niet in zijn dagelijkschen, banalen zin, d.i. als synoniem van schrijftrant, - is dit kleine verhaal van een ons tot nu toe nog geheel onbekende autores toch geenszins te versmaden. Er steekt een ferme dosis ervaring en menschenkennis in deze geschiedenis van een tingeltangel-zangeresje, menschenkennis vol scherpe bitterheid, ervaring vol innige melancholie! Een naturaliste volgens de leer is Annie Vivanti evenmin | |||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||
als b.v. hare landgenoote Mathilde Serao of die arme Victoria Benedictson, de keurige schrijfster van Wolken en Modern. Om dit te zijn, ontbreekt het haar te zeer aan die starre gevoelloosheid, die zelf-opgelegde onverschilligheid, welke den auteur verbiedt zich, onder welk voorwendsel ook, in de plaats te stellen van zijn personages, zich gelegen te laten aan hun lot, kortom - iets anders te doen dan wat van een nauwgezetten, alles wetenden et alles mededeelenden kronijkschrijver kan geverdg worden. Zulk een is, in Italië, de voortreffelijke Giovanni Verga, wiens Malvoglio's en Koningstijger tot het beste behooren, wat ons uit het vaderland van Dante sedert lange jaren toekwam. Annie Vivanti - en verre van mij er haar een verwijt van te maken - is te warm van hart, te vrouwelijk van gevoel, om op zulk een sereniteit te kunnen bogen. Duidelijk trekt zij partij voor haar heldin, Marion, en op meer dan éen plaats krijgen wij een gevoel - alsof, door den mond van deze, de schrijfster haar eigen wereldverachting uitspreekt. Een treurig wereldje, waar de schrijfster ons binnenleidt. En wat ontmoeten wij daar weinige sympathieke figuren! In dit opzicht doet Marion eenigszins denken aan Les Coeurs utiles van Paul Adam, nóg een verhaal van hedendaagsche zeden of - juister, en men houde mij dit néologisme ten goede - van negentiendeeuwsche wanzeden, waarin het allersympathiekste, zal ik niet liever zeggen, het minst onzuivere figuur, de kleine Russin Sonia, nog een vat van vitie en bederf is.... De edelhartige Duitsche poëet, welken AnnieVivanti ons leert kennen, is een zwakkeling, onbekwaam tot een wezenlijk groote en - goede daad; zijn jongere Italiaansche kollega is een ijdele, hartelooze parvenu, een toonbeeld van artistiek en mannelijk egoïsme... De oude, schatrijke beschermer, die de priljonge Marion naar Zwitserland ontvoert, is een soort van Muffat sur le retour, even belachelijk in zijn volslagen mangel aan wil en kracht als in zijn miserabele kaalheid en lichaamsuitputting. Van allen is Marion zelve, ondanks al den modder, welke het leven ook op haar kleed deed spatten, nog veruit het aantrekkelijkst. Zij bezit een zekere fierheid, welke haar doet weerstaan aan de oudpekenspassie van den versleten protector, en de gloeiende hartstocht, welke haar, van misstap tot misstap, ten slotte tot een moordenares maakt, doet ons haar veel vergeven - omdat zij veel bemind heeft. Een fout van samenstelling acht ik het, niet zoozeer dat de schrijster ons eerst in hoofdstuk IV laat kennis maken met Anna, welke dan toch een vrij aanzienlijke plaats in het ver | |||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||
haal inneemt, als wel dat zij ons daarna, in IX en X, twaalf bladzijden lang, over deze Anna dingen vertelt, die niets of weinig bijdragen tot opheldering van haar later karakter. Ook is het romantisch en onwaarschijnlijk, dat Max, ondanks zijn druk verkeer met Marion, ja, ondanks den hartstocht, dien hij op een gegeven oogenblik voor haar gevoelt, in haar niet op den duur herkent wat zij - de lezer heeft het al lang begrepen - alleen is: zijn natuurlijke dochter. Ook weet ik niet, of - wat ons van den dichter Mario en zijn vrouw in XXI verteld wordt, namelijk, hoe hij deze in een Café Chantant op zich laat wachten! - in Italië meer dan b.v. in onze gewesten... waarschijnlijk is. Ik durf het althans betwijfelen. Tot het interessantste in Vivanti's boek behooren de blikjes, welke zij ons laat werpen in de achterzaaltjes der Café Chantant's; tot het beste en fraaiste het sterven van Blanche de Floras, terwijl de kleine Marion, die niet kan bidden, Gounod's Ave Maria, en daarna haar gansch liederenrepertorium, Italiaansche, Fransche, Duitsche, Spaansche deuntjes, naar de rij af opdreunt. Kurieuze opmerkingen bevatten, omtrent het amoereuze karakter van verschillende nationaliteiten, de raadgevingen der stervende Blanche. ‘Geloof niets, vertrouw niemand, weet je. En word niet verliefd, want dan ben je verloren. Laat de ouden links liggen; de jeugd meent het nog ietwat eerlijken. En, luister naar mij: zoo laat mogelijk, begrijpt ge? zoo laat mogelijk! Och, och, mijn Vriendje, zoo magertjes en zoo teer.... Luister: een Franschman, neen. Een Italiaan, nooit! Engelschen zijn eerlijken, maar ze hebben weinig hart. Duitschens..., Duitschers zijn zoo onbedorven en weten lief te hebben. Hij geloofde altijd en alles..., zelfs mij. En voor dat heerlijk gevoel van vertrouwd te worden, offerde ik menig aanbod op...’, enz... Een aardig tafereeltje is, op bl. 46 en 47, Marion's slapengaan in de Zwitsersche villa van den ouden baron Ascani. ‘Als de groote pendule elf uur sloeg, zeide hij zacht: - Marion. En het kind keerde, op den elleboog steunend, haar ietwat bleek gezichtje naar hem. Geen zweem van slaperigheid in de prachtige oogen; zij was nachtbraken immers gewend. Dan vroeg hij: - Heb jij slaap? En zij antwoordde: - Ja. - Wil jij je bij het vuur uitkleeden? En zij antwoordde: - Ja. Dan legde hij zijn pijp op den schoorsteenmantel neer en bleef | |||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||
haar aankijken, terwijl zij geknield, langzaam, haar laag uitgesneden lijfje losreeg, dan de rokken en het blauw satijnen keurslijf, een voor een, uitdeed en hem alles toewierp, met een bevelend: - Pak aan. Hij nam die luchtige weefsels van kant en batist aan en wierp ze op den divan; dan ruimde hij haar plaats in op den leunstoel en, vóor haar knielend, trok hij haar de goudlederen schoenen en de lange zwartzijden kousen uit. Hartelijk lachend sprong zij dan op den stoel; zoo stond ze een oogenblik op de bloote voetjes in haar met kant en linten versierd hemdje en, haar armen naar hem uitstrekkend, zeide zij op bevelenden toon: - Draag mij. Gehoorzaam nam hij haar in zijn armen en droeg ze door de groote, verlichte zaal naar den gang, waar een lantaarn van blauw glas zulk een valen schijn op haar gelaat wierp, dat hij een jonge doode scheen te dragen, en hij droeg haar de breede trap op, waar het dikke tapijt het geluid van zijn moeilijken, manken gang smoorde. Op de eerste verdieping bleef hij hoestend en blazend, naar adem snakkend, staan; dan liet de kleine ondeugd zich uit zijn armen glijden en vloog de trap blootsvoets op; van boven wierp ze hem een - goeden nacht - toe en sloot zich in het witte kamertje, dat haar alleen behoorde, op.’ Doch, genoeg als aanbeveling, niet waar? Ik wenschte maar - dat onze Huibert Langerock, de niet meer zichtbare!, het bij zijn eenige en eerste proeve, Suzanne de Linières, niet hadde gelaten. Die hadde ons, eens zijn talent tot volle rijpheid gedijd, voorzeker wel even merkwaardige Marion's gekonterfeit! Pol de Mont. | |||||||||||||||
Paul Hervieu. - Peints par Eux-mêmes. - Roman. - Paris, Alphonse Lemerre, éditeur, 23-31, Passage Choiseul, MDCCCXCIII.Een roman in brieven, - een zeldzaamheid op onze dagen! In het oog van velen zelfs een wat erg verouderde kunstvorm. Verouderd, waarom? Is wel een enkele vorm, op zich zelf, verouderd te noemen? Althans - is niet elke kunstvorm, hoe zeer en hoe lang ook in onbruik bij de schrijvers en in ongunst bij het publiek, - door een man van wezenlijk talent te verjongen, ja, als de kans hem eenigszins gunstig is, volop in de mode te brengen zelfs? Wat al verouderds werd niet vannieuws op onzen tijd beoefend! Sainte Beuve herstelde het sonet in eere, en - werd wel éen | |||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||
dichtsoort, sedert zijn proeven, met grooter hartstocht beoefend dan het sonet? Beproefde men niet onlangs, met bijval zelfs, het middeleeuwsche mysterie in den smaak te doen vallen? Grandmougin, Gabriel Vicaire, Haraucourt, Darzens, Jules Bois, Armand Silvestre, in zekere mate Maeterlinck, verwierven immers lauweren in dit vak? Wat nu betreft den roman in brieven, ik zie geen enkele reden, die een schrijver van talent zou kunnen weerhouden, er zijn krachten aan te beproeven. Vooral tot het ontleden van karakters, het schetsen van zielstoestanden, het ontsluieren van hartsgeheimpjes, is deze partikuliere vorm uitmuntend geschikt. Behoort, wat de schrijver wil verhalen, tot de soort der sterkgekruide, ja, gefaizandeerde onderwerpen; bevat het vrij wat pikants, gedekolleteerds, gewaagds; vallen er dingen meê te deelen, welke men liever en zelfs gemakkelijker fluistert dan zoo maar brutaalweg opdreunt; komen er tooneeltjes in voor, welke dame of jonge-jufvrouw wel heel gaarne even, met een half oog, liefst van achter een niet al te zwaar gordijntje aanschouwen, doch welke het niet anständig, de bon ton, deftig zou wezen zoo maar zonder eenig tusschen... gaas te bekijken, - welnu, in al deze en nog meer andere gevallen is de briefvorm, niet zonder reden zoo gewild en populair in de verfijnde, gepruikte en gepoederde achttiende eeuw, de ideale vorm. De stof, door Paul Hervieu in Peints par Eux-mêmes behandeld, behoort - zooals van den gevierden auteur van Flirt wel te verwachten was - niet slechts tot de zeer mondaine, maar vlakaf tot de zeer... gewaagde. Peints par Eux-mêmes is een boek van wel geobserveerde, voor een deel althans, ik bedoel: wat betreft éen enkel der onderscheidene paren, die er in voorkomen - innig gevoelde, vurig gloeiende passie. Voor éen enkel der paren, zei ik. Dit is, namelijk, een der eigenaardigheden van Hervieu's boek, dat hij niet de geschiedenis van een enkele maar in werkelijkheid de parallelle ontwikkeling van drie onderscheiden liefden bevat. Sylvère en Vanault: van de zijde van eerstgenoemde een wreedaardig flirt, van die der naïeve, goedhartige Vanoche echter des te ernstiger geloofd en gemeend; Madame de Courlandon en de schilder Guy Marfaux: bij haar nauwelijks iets meer dan een lichte zwakheid, voorbereid en eenigszins gevaarlijk gemaakt door haar oprechte belangstelling in 's mans talent en karakter, bij hem echter overweldigend en meesleepend, zinnelijk en toch eerbiedig, ja tot een zeker punt ten minste, alles te gelijk; en dan - vooral - | |||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||
Françoise de Trémeur en Le Hinglé, de hoofdintrigue van het geheele boek, een van weerszijden even intens vlammende hartstocht, alles, eer, plicht en levenslust zelfs in de schaduw stellend, gereed en besloten tot elke opoffering, elken mistap, elk schelmstuk zelfs, indien het zoo komen moet! Deze albeheerschende liefde, in den volsten roes der wellust, maar ook in den volsten roes der smart, beschrijft ze dit boek. En hoe omzichtig, hoe geestig, hoe habiel weet Hervieu zelfs het meest kiesche, dat zelfs wat noch min noch meer is dan shocking, en dit nog al in hooge maat, te vertellen, of beter, door zijn briefschrijvers te laten vertellen. De angst van Mevrouw de Trémeur bij het eerst slechts als voor de grap gevreesde, weldra echter met zekerheid waargenomen feit... dat zij zwanger is; haar bezoek bij den ouden geneesheer, het hooggeleerde lid van het Institut, en hoe zij hem, half door overreding, half door bedreiging, tot haar medeplichtige maakt; en dan - het onderscheppen, door den ellendeling Munstein, van den al te naïeven brief, waarin zij aan haar vriendin Vanoche haar gansche wedervaren opbiecht; en, ten slotte, het kranige tooneel, waarin haar amant, met het revolver in de hand, van Munstein de teruggave bekomt van deze meer dan kompromittante briefwisseling - ziedaar, zonder dat hier eigenlijk van een intrigue, een intrigue in den gewonen zin des woords kunne spraak zijn, een reeks pakkende, meesleepende, oprecht geleefde epizoden, opwegende tegen den stevigsten feiteninhoud. Een van de aantrekkelijkheden van Peints par Eux-mêmes is, zonder te spreken van den zeer keurigen styl en de mooie, staalgladde taal, de vele nu van echt Franschen esprit, dan weer van den fijnsten humor, altijd van de grootste levendig- en zekerheid van blik getuigende opmerkingen over de liefde, het huwelijk, le monde, de samenleving, ja waarover al niet? Eenige heb ik aangeteekend. Bijna aphorismen, dunkt mij: ‘L'intimité, tu sais, c'est le moyen de dire à un ami ce qu'un ennemi penserait, sans que ce dernier pût le dire, au moins de façon à être écouté ou seulement entendu,’ schrijft - de betrekkingen onder artisten besprekend - Guy Marfaux aan zijn broeder, den romanschrijver. Verder: ‘L'amitié, c'est une convention publique, une commodité privée, une perversion des sens qui ne dépasse point une limite au delà de quoi elle mériterait la qualification infamante.’ Aan Guy zelven schrijft zijn broeder: ‘C'est prodigieux, mon bon, ce qu'on arrive, en quelque temps, à avoir dit, | |||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||
sans seulement s'en être aperçu au passage, sur l'ami envers qui l'on est le plus persuadé de n'avoir que les meilleurs sentiments.’ Uitstekend ook, de redeneering van madame de Nécringel tot Anna de Courlandon, brief XXIX, om te bewijzen dat niets méer kristelijk is voor een vrouw, dan - ja, ik zal het maar zeggen, vermits deze hoogadellijke, zilverharige douairière het mij zoo almachtig aardig en ongegeneerd voordoet: ‘de se donner’, althans, moyennant trois raisons, welke zij dan heel deugdelijk opsomt. En hoe menig puntig, snedig gezegde, pointe of bon mot, geeft Hervieu niet ten beste! Hoe vindt gij b.v. deze woorden van Me de Trémeur over son mari éxécré: ‘Mon Dieu, que pourrons nous donc faire ensemble qui nous venge encore plus de lui? Tu inventeras, n'est-ce pas!’ En deze dan, tot Le Hinglé: ‘Et vous aimant comme je vous aime, je n'aurais point la ressource de seulement un petit peu moins vous aimer pour les choses que vous m'auriez faites qui ne seraient pas des choses à moi?’ Heel aardig is het volgende: ‘Navez-vous jamais remarqué que les points d'interrogation tels que l'on en trace le signe, ont la forme que l'on pourraît prêter à des crampes de l'âme?...’ Maar ook deze analogie: ‘Qu'il me suffise de te dire que la monomanie de passion à laquelle j'en arrivai, me fit comprendre, pour la première fois, ce que ça doit être de se trouver en prison.’ Buiten de drie paren van minnenden, die ik tot nu toe noemde, treden in Peints par Eux-mêmes nog tal van andere personages op: de echtgenooten van Françoise de Trémeur, Vanoche en Anna de Courlandon, de gravin de Pontarmé en de marquise douarière de Nécringel, de prins Caréon-Priolo en zijn zoon Silvère, baron Munstein en zijn dochter, de tooneelspeler Anrion en zijn maîtresse, Miss Gimblett. Van nagenoeg allen is, zooal niet het portret te voeten uit, dan toch de physionomie zeer ‘herkennelijk’ geschetst. Zij hebben type, - en leven. Om alles in éen woord samen te vatten: Paul Hervieu moge in dit zijn jongste werk geen onbesproken meesterstuk hebben geleverd, zeker verdient Peints par Eux-mêmes onder het beste te worden gerangschikt, dat - in 1893 - bij onze zuiderburen reeds het licht zag.
Pol de Mont. | |||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||
In de Koffie, Oorspronkelijke Indische roman, door J. Dermout. Twee deelen. Amersfoort. G.J. Slothouwer.De kern van dien roman in twee deelen is de geschiedenis van Li Nio, een gemoedelijk onervaren kind, van Chineesche afkomst. Op dertienjarigen leeftijd wordt zij door den heer Korman, bij het opzetten eener koffieplantage, als huishoudster en... bijslaapster aanvaard, brengt met den weinig sympathieken, maar veel vloekenden planter gelukkige jaren door, tot dat zij (en de twee kleintjes die zij hem schonk) hem een lastpost geworden is. Korman doet de kinderen naar Holland, verlooft zich met een rijke juffrouw, die hij alleen om haar schoon aantal mille's liefheeft, en dompelt de arme Li in droefheid, op het oogenblik dat zij een derde pand harer liefde voor hem, on waardige, te verwachten heeft. De roman is uit. Alles is eenvoudig. Niet een ingewikkeld vraagstuk, zelfs niet de koffiecultuur, die men er evenwel op duidelijke wijs kan uit leeren kennen. Geen gloeiende klachten tegen het Hollandsch bestuur, niets dat aan Max Havelaar of aan Baboe Dalima herinnert. Maar toch van tijd tot tijd een helder kijkje op treurige toestanden, een flinke passage, niet gezocht, als het ware niet gewild. Er ligt een Insulindisch waas over In de Koffie. De Maleische woorden en namen geven aan het correct Nederlandsch van den heer Dermout een zeker cachet, en doen het Insulindische leven op treffende wijs uitkomen. Het nieuw oorspronkelijk Indisch boek neemt een bescheiden plaatsje in de Nederlandsche-Insulindische literatuur in. Moge het ook in Vlaanderen lezers vinden!
J. Anssens. | |||||||||||||||
Beknopte Verzameling van Formulen, Opgaven, Tabellen, enz. dienstig bij alle bedrijven. (Uitgave van de Maatschappij Nijverheid en Wetenschappen. - Gent, Ad. Hoste, 1893, blz.; fr. 1,50.Een knap vakboekje, dat veel diensten zal bewijzen; het eerste, dat in onze taal verschijnt. Het is bestemd tot dagelijksch gebruik van ondernemers, werktuigkundigen, metaalbewerkers, meestergasten in weef- en spinnerijen, enz. Een enkele blik op den afgewisselden inhoud zegt reeds welk nut het kan opleveren. Het bevat, onder meer:
| |||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||
Aan het vakboekje is een agenda gevoegd voor dagelijksche aanteekeningen. Het werk verdient alle aanbeveling. |