| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
The Literary Reader, for the Young, par Chas. J.T. Kaufmann. - H. Dessain, Liège.
Zoo inhoud aan omslag beantwoordt, zeide ik bij mij zelven, toen mij bovengenoemd werkje een paar weken geleden ter beoordeeling toegezonden werd, hebben wij iets goeds te verwachten. Is dit zoo?
Al dadelijk stel ik de vraag: Voor wie is dit Engelsch leesboek bestemd? Voor beginners? Voor leerlingen die reeds een jaar Engelsch geleerd hebben? Voor beginners is het te zwaar; voor jonge lieden, die reeds met de voornaamste vormen van de taal op de hoogte moeten zijn, is het wel niet noodig om van ieder woord, zelfs van het lidwoord ‘the’ in den eersten zin: ‘The land in which we live is called England, that is to say, the land of the English’ de vertaling te geven. Eenvoudiger ware het dan geweest, de geheele woordenlijst, die 94 bladzijden(!) op 135 zijden tekst beslaat, weg te laten en een geheel volledig woordenboek in de plaats te geven.
Een tweede opmerking. Achter iedere leesles komen een aantal vragen voor, waarop de les het antwoord geeft. Deze goede methode is niet nieuw en wordt, geloof ik, door alle leeraars gevolgd. - Of ieder leeraar daarom juist de vragen zal stellen zooals de schrijver - valt te betwijfelen. Trouwens vrijheid in onderwijs is een vereischte en het gaat niet aan den leeraar een vragenlijst voor te schrijven. - Antwoordt mij nu de schrijver, ‘dit is ook mijne bedoeling niet’, dan vraag ik ‘waarom dan die vraaglijst niet weggelaten?’
Van drukfouten is 't werkje vrij wel voorzien. - Zoo vind ik in de ‘Lesson from the rain, bladz. 37, as voor us, wend voor went, lor voor for, it voor in, enz.
Beschouwen wij nu de lichtzijde.
Een uitstekend middel om den zoo moeiljken Engelschen tongval meester te worden, is goede voorlichting in de uitspraak.
| |
| |
Hier heeft de schrijver geene moeite gespaard. De type-woorden (die vóór in plaats van achter hadden moeten staan) wijzen den leerlingen het te volgen pad, het toonteeken op de meerlettergrepige woorden vergemakkelijkt ten zeerste de uitspraak.
Waarom echter hetzelfde woord, twintig, ja veertig maal, met het toonteeken voor te stellen? Dit vat ik niet - al te gemakkelijk mogen het onze leerlingen toch niet hebben. Er dienen vorderingen in 't lezen gemaakt te worden.
De stukken zijn aangenaam van toon, rijk aan Engelsch taaleigen, en zullen ongetwijfeld den leeslust opwekken. - Dat dit eene zeer goede eigenschap is, zal ieder met mij eens zijn.
Eene dubbele woordenlijst laat toe het boek zoowel Walen als Vlamingen in handen te geven.
Ik wensch den Heer Kauffmann 't beste succes en hoop dat een spoedige herdruk hem in staat stelle de gemaakte feilen te verbeteren en zijn aangenaam leesboek in waarde te doen toenemen.
Gent, December 92.
J.J.L. t. B.
| |
Eenige dagen in ons Bergland door August Gittée. Uitgave van het Willems-Fonds, no 126. - Gent, Boekhandel J. Vuylsteke (1892).
Wie nog de Ardennen niet gezien heeft zal zeker, na het lezen van het werkje van M. Gittée, van de eerste de beste gelegenheid gebruik maken om een reisje naar ons bergland te ondernemen. Het boekje geeft inderdaad eene voortreffelijke gedachte van de afwisselende schoonheden der Ardennen, en kan gemakkelijk als reisgids dienst doen.
De schrijver verdeelt zijne reis in drie afzonderlijke uitstapjes. Bij het eerste bezoekt hij de stad Luik en de omstreken, Spa en de vallei der Amblève; bij het tweede de Ourthe en Laroche; bij het derde Namen en de omstreken, Dinant, de Lesse en de grot van Han.
Dit alles is beschreven in eene gemakkelijke, vloeiende taal. De schrijver heeft zich ook niet bepaald bij het geven van dorre beschrijvingen van steden en landschappen; waar het paste, is in het reisverhaal eene anekdoot, een verhaal of eene persoonlijke herinnering gemengd, hetgeen niet weinig bijbrengt om de lezing er van aangenaam te maken.
Het boekje bevat daarenboven vier mooie plaatjes en eene kaart (schaal met hoogtelijnen, die eene zeer goede gedachte gedachte geven van het relief van den bodem.
D.
| |
| |
| |
Het onderwijs en de Vruchten van het Onderwijs door E. Gilon (Uitgave van het Willems-Fonds no 127). - Gent, Boekhandel J. Vuylsteke (1892).
Het werkje bevat twee hoofdstukken uit het boek van E. Gilon, van Verviers, getiteld: La lutte pour le bien-être, dat in 1889 met den prijs van 10,000 fr. van het fonds Dr Guinard is bekroond geworden.
Die hoofdstukken zagen opnieuw het licht naar aanleiding van het besluit genomen door de algemeene vergadering van het Willems-Fonds van 11 October 1891 en door hetwelk aan het Algemeen Bestuur de zorg werd opgedragen, werken over sociale vraagstukken uit te geven.
In het eerste hoofdstuk bespreekt de schrijver het onderwijs in het algemeen en in het bijzonder met het oog op de sociale hervormingen die voor de deur staan en noodzakelijk door het volk zelf zullen ingevoerd worden. Opdat die hervormingen zoo goed mogelijk zouden zijn, moet men het volk een degelijk onderwijs geven. M. Gilon beveelt ook het inrichten aan van werkliedenvereenigingen in den zin van de te Gent bestaande Laurentkringen.
In het tweede hoofdstuk leert men de vruchten kennen van het onderwijs en de schrijver toont aan hoe men het er kan toe brengen, den werkman zijn eigen huisheer, zijn eigen winkelier, zijn eigen bankier, zijn eigen onderwijzer, zijn eigen weldoener te maken.
De lezing der beide hoofdstukken kan niet genoeg worden aanbevolen, nu vooral dat de sociale vraagstukken aan de orde van den dag zijn.
D.
| |
In 't Groote Duitschland door Fr. Van Steenweghen. Met platen naar de natuur geschetst. 1892. Drukk. P.J. Clasie. Antwerpen.
Schrijven over het groote Duitschland, groot door zijn nijverheid en handel, groot vooral door zijn letteren, kunst en wetenschap, is een aantrekkelijk, maar ook een moeilijk iets. Het is niet genoeg te beschrijven wat ge gezien hebt, ge moet ook kunnen mededeelen wat ge genoten hebt, op zulke wijs dat de lezer ook geniet. ‘Wenn jemand eine Reise thut, so kann er was erzählen’ is een onomstootbare waarheid; maar de waarde van zijn erzählen zal afhangen niet van de lengte zijner reis, maar van zijn Erzählungsgabe.
Het boek van den heer Van Steenweghen, die ons reeds In
| |
| |
Spanje heeft geleverd, is belangrijk om het veel merkwaardigs dat het ons leert over Duitschland. Wel had ik meer levendigheid in de voorstelling gewenscht, wel had ik graag het veel aantrekkelijks als een lichtteekening voor mijn oogen getooverd gezien, maar 't is gemakkelijker dien wensch geuit, dan volbracht.
In 't Groote Duitschland is op vele plaatsen zeer vloeiend geschreven en zal door onze Vlamingen worden genoten. Het zal voorzeker menigen lezer aansporen tot nadere kennismaking met het rijk, waarvoor schrijver bewondering te over heeft. Wat nu de taal betreft, zij is ontsierd door een menigte Vlaamsche eigenaardigheden, die maar zoo gauw mogelijk uit ons Nederlandsch moeten verdwijnen. Ik haal uit het eerste hoofdstuk o.a. aan: onder alle oogpunten, verschillige, uitsluitelijk, begeestering, nogtans, het gedacht, wordt aanzien, daarstellen, hij gelukte er zelfs in.
En het boek zelf heeft geen al te mooi voorkomen; het papier is niet van 't fijnste en 't witste; de platen schijnen onbeholpen, uitgenomen de eerste, het nationale gedenkteeken ‘Germania’ op den Niederwald die een bijzondere vermelding ten volle verdient.
J. Anssens.
| |
Nathan de Wijze. Dramatisch gedicht van G.E. Lessing. Metrische vertaling met nieuwe omvangrijke Nathan-Studiën, door Taco H. de Beer. Culemborg, Blom en Olivierse. 1892. Prijs: fr. 4,05.
De vertaling van het voornaamste Lessingsche drama Nathan der Weise, ons hier door den heer Taco H. de Beer in een uiterst netten druk geleverd, kan aanspraak maken op den naam van degelijk werk. De moeilijkheden die het metrisch weergeven van het vijfvoetig jambenvers veroorzaakt, heeft de vertaler zoo weten te overwinnen, dat men eenige kleine vlekjes over het hoofd ziet, de rijke taal van Lessing ten volle smaakt, in éen adem voortleest, en nieuwsgierig de Nathanstudiën aanvangt, die het eind van het werk uitmaken en niet van belang zijn ontbloot.
Het was te wenschen dat het boek van den heer de Beer zich over een groot debiet verheugen mocht. Want in Nathan breekt Lessing den lans voor de verdraagzaamheid in godsdienstige zaken; hij zet deze groote waarheid voorop: de hoogste plicht voor den mensch bestaat niet in zijn godsdienst maar in zijn deugd. Jood, Christen en Mohammedaan treden in het drama nevens elkander op als vertegenwoordigers hunner monotheis- | |
| |
tische religies, die alle slechts waar zijn in haar prediken van menschenliefde en zedelijkheid.
Het staaltje van Lessing's poëzie heeft ons naar meer doen verlangen; vertalingen van Lessing's proza, van zijn Minna von Barnhelm en zijn Emilia Galotti zouden ongetwijfeld aan het Nederlandsch publiek even welkom zijn als die van Nathan den Wijze.
J. Anssens.
| |
Uit het Kinderleven, door Omer Wattez. - Roeselare, De Seyn-Verhougstraete, Uitgever.
Wie het onschatbare voordeel genoot, zijne eerste jeugd op den buiten door te brengen en later door de eischen van zijn ambt aan stad en steeg werd geklonken, ziet met zalige ziele de plekjes terug, waar hij deed, zooals in Omer Wattez' boekje wordt verhaald. Hij, die, daarbij nog eenigzins dichter, zijn dorpken, na lange jaren scheiding, betreedt, zal iets in zijn binnenst voelen zingen op treurige wijze; zoo bleef ook de ondergeteekende niet koud en herdacht eens in blanke verzen de plaatsen, waar hij heeft gedarteld. Een onzer meesters, Pol de Mont, schreef een lief boekje ‘Op mijn Dorpken’ en Doornkapper zong stellig mooi in zijn ‘Drada’ over hetzelfde onderwerp.
De schrijver van onderhavig werkje, thans leeraar in het Athenaeum te Doornik, is uit dat schilderachtig hoekje van Vlaanderen afkomstig, waarvan hij ons in een volksboekje van 't Willemsfonds als het ware de lichtteekening gaf, in eenige genietbare aardrijkskundige bladzijden. Hier integendeel geldt het eerder persoonlijke indrukken.
Vijf verhaaltjes beslaande saam zeventig bladzijden, ziedaar 't gansche werkje.
Het eerste is ‘Van een Beekje.’ De veelvuldige genoegens voorheen gesmaakt, komen den wandelaar te binnen bij 't zien van het vlietje; het wordt dan ook tamelijk uitvoerig met vele bijzonderheden gezegd, hoe het een pret was, er met de bloote voeten in te plassen en te plonsen, ‘maatjes te doen,’ den waaghals te spelen, er te gaan hengelen; en toen de ijsvreugde daar was, aan zijne glij- en schaatslusten den vollen teugel te vieren.
Een fragment ‘De eerste Dag uit het Leven van een Koorknaap’ is een dingetje van geringe waarde. De plechtigheid van Kerstdag wordt zeer zwak geschilderd. In de katholieke landen, waar de misse met zooveel staatsie wordt gezongen, waar het roerende lied in de hoorbare stilte der kerkbeuken door orgel en maagdenkoor wordt heengezonden over 't hoofd
| |
| |
der geloovigen weg, daar vindt de dichter stoffe te over alreeds. Een paar malen nochtans slaagt er de schrijver slechts in, ons eenigszins mee te sleepen. Aldus:
‘De Kerstnacht.
‘Wat spreidt hij over de beschaafde wereld een waas van poëzie, een gevoel van feestvreugde! Zijn naam alleen doet U in het gemoed iets zachts opwellen - eene ontroering als bij de tijding van een onverwacht geluk, dat u, na lang ontberen, ongeduld of smart, te beurt viel.’
‘De Kersnacht!’
En wat verder:
‘Gij bezielt de kunst van beschaafde natiën. Gij brengt de hoop aan en keert, voor eenige uren, de aandacht van de ruwe werkelijkheid af, om ze op het gemoedsleven - den hemel der belichaamde ziel - te trekken.’
‘O Kerstnacht, overal zijt gij welkom (blz. 22, 23).’
Hoe zwak nochtans nevens de prachtige bladzijden welke ons Dickens over ‘Christmas’ neerschreef.
‘Naar het Bosch’ behelst meer dan ééne lyrische brok. De lezer moet instemmen met den auteur, dat zoo'n pleziertochtje met den dorpsschoolmeester alleraangenaamst is en zeer leerrijk voor de kleine kneuters. Later, op meer gevorderden leeftijd, schat men nog beter de poëzie van het woud, alsook de gezonde lucht, die er door heenwaait. ‘Arm kind der volkrijke steden, gij zijt wel diep te beklagen!...’ is men dan geneigd met Wattez uit te roepen, ‘nauwelijks volgroeid, wordt gij naar de fabriek gezonden, waar gij uwe gezondheid met de katoenof vlasdraden moet meespinnen, of waar een deeltje uwer levenskrachten blijft kleven aan elk voorwerp, dat gij in vunzige zalen hebt vervaardigd.’
Gelukkiglijk, hebben onze schoolkoloniën daarin voorzien; het arme kind krijgt, voor een tijdje althans, zijn aandeel van de vrije lucht, van het grenzelooze hemelblauw, van de geneugten vroeger enkel aan landlieden en rijken beschoren.
‘De Oude Vedelaar’ kan den schrijver maar moeilijk uit het geheugen. Graag denkt hij aan den tijd, toen de boeren zich nog niet gingen dooddansen op de wijzen van balkende orgels, maar toen een speelman deuntjes krassend, soms ook wel goede tonen vindend, de paren meevoerde. In zijn dorpje kwam jaarlijks zoo'n vedelaar ter gelegenheid van de kermis, wier voorbode hij was. Eens echter geraakte hij onder de voeten in eene vechtpartij tusschen woeste dorpelingen en werd voor dood opgeraapt, met verbrijzelde viool en verbrijzelde ribben. Onopgemerkt werd hij begraven. De menschen spraken over dat ongevalletje niet lang; hunne boerenonverschilligheid week echter met de kermis, toen
| |
| |
zij, niet meer, als voorheen, hun ouden speelman zagen opkomen.
Het laatste stukje ‘Eene Kinderwereld’ schildert ons ietwat ordeloos - met opzet misschien? - de bonte, joelige schaar der kleinen, maar vooral hare veelvuldige vermaken. Omstandig, te veel soms, wordt er verhaald en beschreven; weinig of niets is op treffende wijze gezegd en de details zijn vaak ongerangschikt door elkaar geworpen.
Het boek is overigens in eenvoudigen trant bewerkt en 't kan allerbest aan oud en jong als prijsboek worden gegeven. Aan het oog der eenen zal het niet ontgaan, dat zij voor zich hebben een fijn, beschaafd en belezen man, die hun veel wetenswaardige dingen heeft mee te deelen, terwijl de bengels gretig zullen luisteren naar de vertelling van 't beekje en zich zullen zien leven in meer dan een van de andere verhaaltjes.
Eenige bokjes: blz. 7: degenen; blz. 23: noch eet er geene; blz. 27: zonder vuur noch (lees: of) licht in huis; blz, 32: kwam de kerk ledig; blz. 38: voor eenen groep; blz. 58: ouderling voor grijsaard; blz. 61: afgeschudt, drukfout.
F.V. d. Weghe.
| |
De Landbouw in België, door Octaaf Kops. Gent, drukk. De Busscher, 1892; - 38 blz.
De schrijver betoogt met cijfers en voorbeelden dat de pacht overdreven is; hij is voorstander van de inrichting, door den Staat, van een landbouwkrediet: ‘zoo iets in den zin der spaaren lijfrentkas... als waarborg zou den boer zijn ganschen inboedel, huisraad, alm, beesten, oogst kunnen geven; ja, waarom zou men zelfs geen klein krediet krijgen op zijne werkzaamheid, zijne eerlijkheid, zijne spaarzaamheid en zijne oplettendheid, ja, op zijn goed gedrag?’
Wij zijn met den schrijver van gevoelen, dat de landen dienden verhuurd te worden ‘op langen termijn’, of met ‘veranderlijke pacht’.
Zeer onderhoudend geschreven is hoofdstuk V: Te veel boomen, en duidelijk vloeien de conclusiën uit dit werkje voort.
Wij bevelen het gaarne ter overweging en ter verspreiding aan.
|
|