Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] Meidoorn. Scherpe doren, zoete geur; Frischgroen loover, witte bloeme; Welken schat de meimaand roeme, Zoek bij haar te kust en keur - Allen gaat beur doren veur! 'k Was een knaapje, in Mei zoo blij; 'k Ging naar buiten, meidoorn plukken; Scheurde ik haast mijn hand in stukken, Och, die pijn was gauw voorbij - Buurmans Grietje dankte mij! Want haar moeder kwijnde al lang: In 't vertrekje, duf en duister Bracht de meidoorn lenteluister, Duinenlucht en vogelzang - 't Was voor háár mijn laatste gang! Waar zij uitrust van haar leed, Plantten wij de meidoornloten; Een, die wortel beeft geschoten, Thans, als heester hoog en breed, 't Ned'rig graf in lommer kleedt. 'k Werd een jongling, ging op zee; Kwam terug en - waar wij scheidden, Zag ik Grietje mij verbeiden: Bij beur moeders legersteê... ‘k Ging weer heen - heur hart ging meê! W-a. Vorige Volgende