Kroniek.
Zuid-Afrika.
Sprekende, in onze vorige kroniek, van den Heer Logeman, die te Stellenbosch, Kaap-Kolonie, aangcsteld was om de moderne talen te doceeren, wenschten wij, dat deze nieuwe leeraar mocht bezield zijn met den geest, die Prof. Mansvelt vervulde. Het was niet zonder argwaan, dat we dien wensch uitten...
En zie, daar klaagt een correspondent in den Zuid-Afrikaan ‘dat de nieuwe professor met zijn leerlingen en zelfs in zijn omgang niets dan Engelsch spreekt!’
Het gebeurt immers ook wel te onzent, dat Nederlandsche geleerden de toestanden niet kunnen begrijpen, te midden der welke ze in het Zuiden geplaatst zijn en geen sympathie gevoelen voor de Beweging, die ze maakte, wat ze zijn.
'n Verrassing in den Zuid-Afrikaan! Uit het Verslag van den reporter van dat blad over de opening der Worlds-Fair te Kimberley, Kaap-Kolonie, knippen we: ‘Behalve met Koningin's jubilee ben ik nog nooit in zulk een gedrang in Zuid-Afrika geweest, en onwillekeurig schoot Jan van Beers' “Zieke Jongeling” mij te binnen, waar de dichter een boerenkermis beschrijft en waar alles zoo dooreen woelde en krioelde.’ - Zoodat onze Jan ginder in 't Zuiden ook lezers vindt.
Uit den Express en Oranjevrijstaatsche Advertentieblad, Bloemfontein (23n Oogst 1892): ‘Aan de Universiteit te Leiden, Holland, is het candidaats-examen in de Nederlandsche letteren afgelegd door den heer W.J. Viljoen. De heer Viljoen heeft zich bekend gemaakt door zijn ijveren voor de Nederlandsche taal in Zuid-Afrika.’ - Onze lezers, die het laatste Nederl. Congres te Gent bijwoonden, zullen zich herinneren, dat we het genoegen gehad hebben, dezen sympathieken jongen man te hooren op eene der namiddagzittingen, na de voordracht van Prof. Spruyt. De Heer Viljoen is van Kaapstad.
Van eenen anderen Zuidafrikaan, den Heer Hertzog uit Jagersfontein (O-Vr.), ontvingen we het proefschrift: De Income-Bond, in 't openbaar verdedigd te Amsterdam op Zaterdag 12 Nov, 1892. Het is in sierlijk Nederlansch geschreven. De inleiding beviel ons zeer om den zelfstandigen geest, die er uit straalt. ‘Ik meen,’ zegt de schrijver, ‘met alle bescheidenheid te mogen opmerken, dat de volkplanting in de zeventiende eeuw op Afrikaanschen bodem gesticht, thans