Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatschappelijke Beschouwingen.‘Dan verdeelden zij (de menschen) de aarde onder elkander, maakten de grensscheidingen en elk ontnam zijnen buurman wal hij kon; de sterksten kregen de grootste deelen. Maar terwijl de bezitters op hunne tochten uitgingen slopen de thuisgebleven luiaards in hunne woningen en roofden hunnen spaarpot. Alsdan kwam men overeen om iemand te kiezen die op de woningen zou passen, de dieven pakken, den klagers recht doen en wien niemand zou durven tegenspreken. Men kwam dus bijeen om te stemmen. De grootste, stevigste en sterkste van allen werd gekozen en tot vorst en heer uitgeroepen. ‘Deze zwoer dat hij allen recht zou doen en de woningen verdedigen, mits men hem goederen genoeg gaf opdat hij kon leven. Dat werd hem toegestaan, maar de roovers, vol slimme streken, vergaderden toen hij alleen was en ranselden hem af terwijl zij de goederen kwamen stelen. ‘Het volk kwam toen andermaal bijeen en men stemde een hoofdgeld en alle noodige belastingen, opdat hun vorst de noodige voetknechten zou kunnen onderhouden. ‘Dusdanig was de oorsprong van koningen en vorsten.’ Ziedaar eene korte proeve van wereldbeschouwing uit eenen middeleeuwschen schrijverGa naar voetnoot(1), ten bewijze dat men reeds sedert tamelijk langen tijd, zelfs in West-Europa, naar den oorsprong der dingen vorscht en de bestaande wereldorde tracht uit te leggen en te billijken. Daaruit is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levens te zien dat het bezit der aarde en harer goederen ook toenmaals voor het wenschelijkste van alles gold en zoo hebben wij al dadelijk daar een aanrakingspunt met de hedendaagsche leer der Socialisten. Dezen willen den Staat tot heer en eigenaar van alle goederen opdat allen dezelve in gelijke maat zouden kunnen genieten: alle eigendom behoort aan den Staat - is hun eisch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de geschiedenis.In de Oudheid bestond de strekking om alle persoonlijke krachten aan den Staat onder te schikken; ook de overwonnenen behoorden den Staat. In zake van eeredienst bestond geenerlei vrijheid; in een gewijd bosch te dringen was eene zware misdaad. De burgers zelven waren Staatseigendom, waar het op 's lands verdediging aankwam. De Grieksche en Romeinsche volksleiders of demagogen vleiden 's volks lagere driften; zij wekten de begeerlijkheid der menigte op; zij zeiden dat zoo er armen waren zulks vandaar kwam dat er rijken waren; dat alles behoorde verdeeld te worden, wat tot eenen aanhoudenden strijd tusschen de rijken en behoeftigen leidde. De einduitkomst was de regeering der tirannen in Griekenland, - het keizerrijk te Rome. Anderzijds kan geen onbevangen, vooroordeelvrij mensch vrede hebben met eene maatschappij zooals die bij de volkeren der Oudheid. Om maar alleen van het vorenaangeduide feit te gewagen, dat de overwonnenen den overwinnenden Staat behoorden, wie ziet niet in, dat zulks de grootste bezwaren na zich moest slepen, vooral in een rijk als het Romeinsche, steeds er op bedacht om zijne macht uit te breiden, en het eene vrije volk na het andere onder zijn ijzeren juk te brengen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stoffelijke goederen mogen maar een middel tot verstands-, karakter- en lichaamsontwikkeling zijn voor den mensch: het materialism leidt naar het verval. Het maatschappelijk stelsel der Oudheid wordt wel eens samengevat door te zeggen dat het, met den enkeling in den Staat te doen opgaan, op de vernietiging der menschelijke persoonlijkheid is uitgeloopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het erfenisrecht.Het recht om te erven is misschien onder alle bestaande gebruiken hetgene dat door de Socialisten het meest werd aangevallen. En toch indien men omtrent zijne goederen geene uiterste wilsbeschikkingen kon treffen, ware het eigendomsrecht niet volkomen; het ware slechts een recht op vruchtgebruik (bijleven, noemt men het op sommige plaatsen). Immers naar de hedendaagsche begrippen, zooals die in het Burgerlijk Wetboek neergeschreven zijn, brengt het eigendomsrecht het recht tot genot mede en dat om de vruchten te erlangen. Bovendien wordt door de voorstanders van het erfenisrecht aangevoerd dat deszelfs afschaffing overal wanorde en stoornis zou veroorzaken; - wat wellicht niet als eene afdoende reden kan beschouwd worden. Van meer gewicht schijnt het, wanneer zij doen gelden hoezeer de mensch zich heel en gansch aan het welzijn zijner kinderen toewijdt; zelf het noodige ontberende offert hij zich - en de vrouw met nog bewonderenswaardiger liefde - voor hen op. Maar zoo de mensch na zijnen dood het door hem verworvene aan zijne kinderen niet mocht nalaten, zou er bepaald veel minder dan thans gewerkt worden; veel dingen, die thans voor ons verkrijgbaar zijn en het leven veraangenamen, zouden wij missen. Nog zou er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel voor den ouden dag worden gewerkt, om eenen appel tegen den dorst te hebben, maar niet met den ijver en de volharding die heden daarbij aan den dag gelegd worden. Wat het erfrecht in opklimmende lijn betreft, zoo rechtvaardigt men het hierdoor dat de ouders wanneer zij het door hunne kinderen nagelatene ontvangen van diegenen erven voor wie zij de zwaarste offers gebracht hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eigendom en socialisme.De eigendom heeft bestrijders gevonden zoowel onder de bespiegelende wijsgeeren of Platonisten als onder de praktische lieden. Plato zelf kan evenwel bezwaarlijk voor eenen wezenlijken bestrijder des eigendoms gelden. Thomas Morus schreef het wel bekende werk Utopia - een denkbeeldig land waar alles om ter best geregeld was; 't is een lezenswaardig maar onpraktisch boek; evenals Plato behoudt Morus de slavernij. Morelly is de schrijver van eenen Code de l'Idéal. Later nam L. Blanc zijne gedachten over en wilde ze in praktijk brengen. Ook St-Just schreef over de hervorming der maatschappij; evenals de andere wijsgeeren van zijnen tijd geloofde hij dat de mensch uit zijnen aard goed was en dat het de maatschappij was die hem bedierf. Door de Fransche nationale Volksvergadering of Conventie werd het privaat eigendom geëerbiedigd. Aanvankelijk was Robespierre schijnbaar bestrijder van den eigendom, maar toen hij aan het uitvoerend bewind deelachtig werd, volgde hij daaromtrent eene gansch andere gedragslijn als zijne vroegere denkbeelden zouden hebben laten verwachten. Het grondbeginsel van de gemeenschap der goederen is nergens beter dan in de kloosters verwezenlijkt geworden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijl het bezit van wereldsche goederen in die gestichten aan een godsdienstig beginsel is ondergeschikt. Een allereigenaardigst voorbeeld van socialistisch beheer werd in de 18e eeuw door de Jezuïeten in Paraguay geleverd, waar zij in 1767 door de Spanjaarden werden uitgedreven na er 150 jaar meester geweest te zijn. 't Was het ideaal eener clerikale maatschappij, eene soort van communistische priesterheerschappij. Het land werd door deszelfs geestelijke heeren ten eenen male voor vreemdelingen gesloten. De inwoners moesten drie dagen in de week arbeiden; zij hadden drie andere dagen vrij; de zondag was aan God toegewijd. Tusschen 's lands ingezetenen bestond geenerlei maatschappelijk onderscheid: allen waren gelijk. De straffen bestonden in gevangzitting en het toedienen van stokslagen; aan de vrouwen werden ook de haarvlechten afgesneden. Behalve de omstandigheid dat bedoeld stelsel zijne aangename zijde had, komt ook in aanmerking dat de Jezuïeten met een zeer lijdzaam ras van Indianen te doen hadden, waardoor eenigszins kan verklaard worden hoe zij daar zoo lang hunne heerschappij konden staande houden. Daarbij kwam dat de stammen geene gemeenschap met elkander konden plegen, maar in eenen toestand van afzondering werden gehouden. De staatsvorm was van rein socialistischen aard: de regeering stelde zich voor alles in de plaats van den enkeling; alle diensten, alle arbeid geschiedde door den Staat, nl. de Societeit van Jezus, aan wie deze grootsche onderneming eene netto winst van 4.500.000 franken opbracht. Ook Robert Owen bracht zijne socialistische denkbeelden in praktijk, maar niet met hetzelfde gevolg als de Jezuïeten in Paraguay. 't Was overigens een rechtschapen man die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't recht goed met de menschen meende. Volgens hem was niet de mensch verantwoordelijk voor zijne daden, maar de maatschappij; niemand was misdadig, hij kende enkel verdwaalden: ook wilde hij noch straffen, noch belooningen. Zijne leeringen stelde hij in New-Indiana te werk, maar hoe groote sommen hij er ook voor over had, zijne pogingen leden schipbreuk, evenals degene die hij later in Engeland beproefde. In Frankrijk deden de St-Simonisten, bij den aanvang van Lod. Philips' regeering, ook eene poging ter hervorming der maatschappij, en in 1848 beproefde L. Blanc zulks eveneens. Hij had een boek geschreven over de Inrichting van den arbeid, waaraan het hoofddenkbeeld ten gronde lag dat elk moest voortbrengen in de maatzijner krachten en verbruiken zou naar evenredigheid zijner voortbrengst. Ter verwezenlijking van dat grondbeginsel was de tusschenkomst van het Staatsbestuur noodig, dat dezelve inderdaad verleende, nl. door het waarborgen van het recht op den arbeid. In het Luxembourg werden de dusgenoemde nationale werkplaatsen gevestigd ter welker behoeve, op drie maanden tijds, ongeveer 7,000,000 franken werden uitgegeven. In deze instelling heerschten groote misbruiken. In 1848 gaf de vrees dat bedoelde werkplaatsen zouden gesloten worden, aanleiding tot den opstand: in de vierdaagsche gevechten sneuvelden 3000 werklieden, maar die stroomen bloeds, hoe dapper en edelmoedig gestort, vermochten niet de zaak te redden waarvoor gestreden werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geopperde bezwaren.Wat wil dan eigenlijk het Socialism? Dat het Staatsbestuur tusschenkome ter verdeeling van 's lands rijkdom. De Socialisten eischen Staatshulp tot verbetering van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lot des arbeidersstands; zij willen den arbeid en tevens het verbruik - dus alles - regelen. De behoudsgezinden daarentegen willen zulks aan de vrijheid overlaten en verwijten aan de socialistische leer op een verkeerd grondbeginsel te rusten: de volstrekte gelijkheid van den mensch. Beschouwen wij den mensch, zeggen zij, zoo vinden wij dat er geen twee hunner werkelijk gelijk zijn, noch in het opzicht der gezondheid, noch des verstands, noch der zedelijkheid; m.a.w. allen verschillen zoo in lichaams-als in verstands-en karakterontwikkeling. Verder doen zij gelden dat waar de Staat in bijzondere aangelegenheden tusschenkomt, hij buiten zijnen werkkring treedt. Er zijn, wel is waar, zekere diensten die de tusschen-komst van 's lands bestuur vereischen: zoo, b.v. het onderwijs, waarvoor in sommige gewesten niets noemenswaardigs zou verricht worden, indien de Staat er niet voor zorgde. Verder is zijne tusschenkomst in het Spoor-, Post- en Telegraafwezen eveneens te wettigen, maar daarbuiten hoeft de Staat zich met het regelen van den arbeid niet te bemoeien. Het ware onbillijk van wege den Staat - die belastingen heft - ook als nijveraar op te treden. Hij moet daarentegen zich stiptelijk onthouden, als mededinger der burgers op te treden. De mededinging immers is iets heilzaams: zij prikkelt tot vooruitgang; elke verbetering van gereedschap strekt den fabrikant tot voordeel; de Staat is niet met dezelfde zucht lot volmaking zijner dienstverrichtingen bezield als de fabrikant, doch waar hij als mededinger van den nijveraar optreedt, moet deze onfeilbaar in den ongelijken strijd bezwijken en wordt dus elke mededinging onmogelijk. Als een bewijs voor de tekortkomingen der openbare besturen in zake van bijzondere onderneming diene de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inlichting dat de stad Brussel 26 t.h. der opbrengst voor hare onroerende goederen uitgeeft, terwijl hare onkosten hoogstens 10 t.h. zouden mogen bedragen, - immers de bijzonderen hebben, van wege het beheer zulker goederen, slechts 5 t.h. onkosten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Collectivisme.Karl Marx is de uitdenker der nieuwste leering van het socialisme: het collectivisme. Aanvankelijk meende hij dat de krachtdadigste middelen - ook de omwenteling - ter verwezenlijking der socialistische leeringen dienden aangewend te worden; - iets waarin hij van gevoelen verschilde met Lasalle, die de socialistische denkbeelden slechts binnen een paar eeuwen wilde verwezenlijkt hebben. Heden worden de gewelddadige middelen door het socialistische Duitschland - althans door de Duitsche socialistische wetenschap - afgekeurd. ‘Alle waarde vindt hare bron in den handenarbeid’, - zoo luidt eene van de leerstellingen der school van Karel Marx. En toch indien men de dingen zoo wat op de keper bekijkt, erkent men weldra dat de waarde eener zaak niet uitsluitend van den handenarbeid afhangt; de geleerde immers draagt er zijnerzijds ook toe bij door de gedachte; anderen eveneens door het zoeken naar nieuwe vertierwegen, waardoor de dingen meer waarde verkrijgen. De school van Marx leert ook dat de arbeid van den verstandelijk ontwikkelden mensch niet meer waard is dan die van den onwetende, zoodat allen op een even hoog loon recht hebben. Fauconnier bracht den grondeigendom, met het oog op deszelfs waarde, tot drie bestanddeelen terug: 1o den arbeid des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landbouwers; 2o den grond en de weêrsvoorwaarden (zonneschijn, regen, enz.); 3o de gemeenschapsmiddelen, - maar hierbij dient opgemerkt dat een zoo ingewikkeld iets zich niet laat ontleden als de door de scheikunde onderzochte lichamen. Ook wanneer de Socialisten de eigenaars beschuldigen den grond gestolen te hebben, vergeten zij dat de niet ontgonnen grond zonder waarde is - althans zoo er niet voor voldoende gemeenschapsmiddelen wordt gezorgd - zooals in Amerika en ook elders blijkt. Betrekkelijk de weêrsvoorwaarden, zoo heeft men er enkel op te wijzen dat die bestanddeelen aan allen toebehooren, weshalve het wel overbodig is naar andere bewijsredenen daartegen te zoeken. Wat eindelijk de gemeenschapsmiddelen betreft, hiertegen kan men aanvoeren dal dezelve door den kapitalist, als schatplichtige, werden aangelegd. Het collectivisme nu wil den Staat eigenaar van den ganschen grond alsmede van alle arbeidsmiddelen maken, waarna al 's lands arbeidsbekwame ingezetenen zich tot eene enkele socialistisch samenwerkende maatschappij zouden inrichten. Daardoor ware dus het erfenisrecht afgeschaft, hetgeen - zooals hiervoren reeds werd aangeloond - tot vermindering van den algemeenen rijkdom zou leiden, daar men zeker minder hard zou werken indien men zijne kinderen niets kon nalaten. Verder zou zulks het ambtenaarswezen geweldig doen toenemen; nu, men weet het, de ambtenaren vereischen toezicht, bewaking - en wel eene zeer moeilijke bewaking; - daarbij brengen zij zooveel niet voort als degenen die zich thans met akkerbouw, nijverheid, handel bezig houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En dan, heeft men er wel aan gedacht wat ontzaglijke sommen de Staat voor de algemeene onteigening zou noodig hebben? Toen Parnell voorstelde den Ierschen grond door den Engelschen Staat te doen afkoopen, rekende men uit dat er daarvoor niet minder dan 5 milliard franken vereischt waren. Men mag dan wel zeggen dat men in België, nog eens zooveel zou behoeven, daar de waarde van den bodem er zooveel grooter en anderzijds de nijverheidswaarde in Ierland onbeduidend is. Er zouden dus zeer zware belastingen noodig wezen, door de eigenaars van den grond, nl. de werklieden, af te leggen. Er ware ook een bestuur, eene leiding noodig, om na te gaan wie solvabel is, om vertiers-wegen op te sporen; een rekenwezen, net zoo als heden; ook het van Staatswege uitgeoefend toezicht zou moeten betaald worden. Uit dat weinige blijkt reeds hoe duur de collectivistische maatschappelijke inrichting ware, terwijl thans de werklieden, mits wekelijks eenige stuivers te sparen, samenwerkende genootschappen kunnen vormen, waaraan door den Staat zekere voordeelen worden toegestaan, en Vooruit van Gent is daar ten bewijze wat samenwerking vermag: welnu daartoe wordt verder niets vereischt dan zuinigheid, orde, goed gedrag. Tegenover de schitterend geslaagde onderneming van Gent's Vooruit laat ons er thans eene stellen door het Fransch Staatsbestuur, in 1842, in Algiers op touw gezet. Aan de soldaten aldaar werden tot gemeenschappelijk gebruik, kudden vee en gronden geschonken, maar reeds na korten tijd vroegen zij van zelf om gescheiden te worden en elk afzonderlijk, voor eigen rekening, te mogen werken. Maarschalk Bugeaud echter verkoos de proef nog voort te zetten; hij wenschte niets zoo zeer als tot eenen voldoenden uitslag te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen en deed de mannen bijeenblijven. Doch weldra kwamen zij bij hem aandringen opdat hij hen zou scheiden. ‘Maar, vroeg hij hun, waarom wilt gij dan gescheiden worden? gij zijt allen goede makkers en deedt veel beter samen te blijven!’ ‘'t Is, antwoordden zij, omdat, wanneer wij samen werken de eene niet meer wil doen dan de andere, en zoo plaatst elk zich op den weg der luisten.’ Toch wilde de maarschalk hun verzoek nog niet inwilligen; hij zette de proefneming voort, maar wijzigde dezelve in dezen zin dat de soldaten wekelijks vijf dagen in 't gemeen zouden arbeiden en éénen dag afzonderlijk; elk voor zich alleen, op een stuk lands dat zijn uitsluitend eigendom zou zijn. Welnu, een jaar verder hadden de bijzondere eigendommen meer opgebracht dan de gemeenschappelijke, - ofschoon op deze laatste vijf maal meer tijd was gewerkt geworden. Dat werd als afdoende beschouwd en men zag van de gansche proefneming af. Van dan af arbeidde elk voor zich alleen en na eenige jaren waren de eenen welstellend, de anderen noodlijdend, Men ziet daaruit reeds dat een der gevolgen van de collectivistische Staatsregeling ware dat men er de luiaards en ongehoorzamen naast de vlijtigen zou moeten dulden, wat niet van aard ware om de inrichting te doen gedijen. De aantrekkelijke zijde van het collectivisme voor den minderen man ware dat hij onder dien Staatsvorm het stemrecht zou kunnen genieten, dat er niet veel werkuren zouden vereischt worden, dat het gezag er weinig voelbare ware en, voor al wie voortbrengt, de afwezigheid der mededinging en derhalve hoog loon. Om de mededinging echter volstrekt onmogelijk te maken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou men genoodzaakt wezen de grenzen af te sluiten, zoo niet zouden de vreemde waren langs daar binnen komen en de loonen doen dalen. Mits die voorwaarde zou dus de loonverhooging door den arbeider als duurzaam kunnen beschouwd worden; maar is hij voortbrenger, hij is tevens ook verbruiker en hij zal zich het noodige des te duurder moeten aanschaffen hoe hooger de loonen zijn. De einduitkomst ware een toestand van ongemak voor iedereen, in plaats van het verwachte algemeen welzijn. Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat de eigenaars, de renteniers en allen die er geen belang bij hebben om meer dan elders aan het bevredigen hunner behoeften te besteden uit het land zullen trekken, wat noodzakelijk het verbruik zal doen afnemen. Zoo zal dus de arbeider minder verkoopen en nu zal van deze twee gebeurlijkheden noodzakelijk zich ééne voordoen: ofwel om daarbij niet te verliezen zal hij zijne voortbrengsels duurder verkoopen, maar dan zal ook de prijs der levensmiddelen stijgen; ofwel de bedoelde vermindering van koopers zal, zooals gewoonlijk wanneer minder vraag is naar eene koopwaar, haren prijs doen dalen, - zoodat er in beide gevallen onvermijdelijk verlies voor den voortbrenger zal zijn. Wat nu bijzonderlijk België betreft, zoo dient men er wel op te letten dat ons land niet genoeg voortbrengt als voor het onderhoud van deszelfs inwoners onontbeerlijk is Zoo bericht de statistiek dat wij in 1886 voor 487.000.000 franken in-en voor 188.277.000 franken uitvoerden. België brengt dus geen voedsel genoeg op om al zijne inwoners in het leven te houden, want men merke goed dat die sommen enkel voorwerpen van onontbeerlijken aard gelden. Maar zoo wij nu onze grenzen gaan afsluiten ten einde onze arbeiders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor vreemde mededinging te behoeden, waar moet zulks heen?... Men ziet al dadelijk dat een dergelijke maatregel eenen algemeenen hongersnood tot gevolg zou hebben. En zoo België zijne grenzen voor de vreemde voortbrengselen afgesloten heeft, zal het buitenland dan de onze nog laten binnenkomen? Stellig neen; men ziet immers reeds van nu af hoe de beschermingsstelsels overal het hoofd opsteken, menigeen onzer voortbrengselen treffen en anderen dreigen te treffen, al zijn ook zulke maatregelen geenszins door onze eigene houding, in zake van rechtheffing, gewettigd. Welnu, wij voeren voor merkelijk meer dan een billioen franken nijverheidsvoortbrengselen uit; wij zullen dus die rijke winst verliezen, onze fabrieken sluiten en honderdduizenden werkers tot werkloozen maken!... Na daarmede eenige voorname redenen in oogenschouw genomen te hebben die tegen het collectivisme pleiten, zullen wij verder onderzoeken of er ook iels te zijnen gunste kan gezegd worden.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuwere hervormer.Aan velen mijner lezers zal de naam van den Franschen nijveraar Godin wellicht niet onbekend zijn. Na een vrij groot vermogen verworven te hebben, vestigde hij zich te Guise, waar hij eene ijzergieterij stichtte, en waar hij ten opzichte zijner werklieden de maatschappelijke denkbeelden verwezenlijkte die hij sedert lang koesterde en waarmede men uit het volgende beknoptelijk kennis kan maken. Hij bouwde te Guise voor zich, zijne hoogere en lagere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedienden alsook voor zijn werkvolk eene inrichting die hij ‘Familistère’ noemde, en die behalve het gemeenschappelijk woonhuis, de kantoren, de gieterij en andere werkplaatsen, ook schoone wandelingen, squares en lusttuinen omvat. Een ruim gedeelte gronds wordt tot moeshovenierderij gebruikt, waarbij de leden des genootschaps hunne bezigheid vinden. Men heeft er verder de gewone uitspanningsmiddelen: eenen schouwburg, een koffij- en een eethuis. Ook zijn er cooperatieve winkels en magazijnen, naast bakkerij, specerijwinkels, eene school, enz.Ga naar voetnoot(1). De Familistère van Guise is misschien de volledigste instelling van dien aard. Dank aan eene vernuftige, op vereeniging in het voortbrengen en verbruiken gegronde inrichting is de werkman er voor ellende gevrijwaard; het kind krijgt er het noodige onderricht en kan er een ambacht leeren; de zieke wordt er behoorlijk verpleegd en de grijsaard trekt er een redelijk pensioen. De werklieden zijn er volkomen vrij en onafhankelijk en 't is aan Godin, volgens een vooraf vastgesteld programma, gelukt, hun de voornaamste genoegens van den welstand te verschaffen. Van uit een staathuishoudkundig oogpunt beschouwd, vertoont de inrichting van Godin's Familistère twee hoofdfeiten: 1o de tot dus verre vollediger vereeniging dan ergens elders tusschen arbeid en kapitaal; 2o den aanhoudenden afkoop der gieterij met afhankelijkheden door de werklieden, door middel van aan den arbeid toegekende winstaandeelen of dividenden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De deelhebbers aan de winsten worden in vijf klassen verdeeld: 1o deelgenooten (associés); 2o leden (sociétaires); 3o deelhebbers (participants); 4o medehelpers (auxiliaires); 5o belanghebbenden (intéressés). De deelgenooten moeten ten minste 25 jaar oud zijn, sedert ten minste 5 jaar in de lokalen van den Familistère wonen, sedert ten minste denzelfden tijd aan den arbeid en de werkzaamheden der vereeniging deelnemen, kunnen lezen en schrijven, een aandeel van ten minste 500 fr. van het maatschappelijk fonds bezitten en door de algemeene vergadering der deelgenooten aanvaard worden. Luidens de standregelen hebben de deelgenooten voor het dubbel hunner loonen aan de uitdeelingen der winsten deel. De leden moeten ten minste 21 jaar oud en vrij van den werkelijken krijgsdienst zijn, sedert ten minste 3 jaar in dienst van de vereeniging zijn, den Familistère bewonen en door den beheerraad alsook door den beheerenden bestuurder aanvaard worden. De leden hebben deel aan de winsten voor de helft boven hunne loonen. De deelhebbers moeten de volgende voorwaarden vervullen: ten minste 21 jaar oud en vrij van den werkelijken krijgsdienst zijn, sedert ten minste 1 jaar in dienst van het genootschap zijn en door den beheerraad alsook door den beheerenden bestuurder aanvaard worden. In de winstuit-deelingen doen zij mede voor een met hun loon gelijk deel. De medehelpers omvatten allen, buiten de voornoemde klassen, die, op welke wijze ook, in het genootschap werken. Zij hebben niet rechtstreeks deel aan de uitdeeling der winsten, maar de onderlinge dienst geeft hun onderstand. De belanghebbenden zijn degenen die door erfenis, aankoop of hoe ook, aandeelen van het maatschappelijk fonds bezitten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1888 telden de winstnemers van den Familistère van Guise 68 deelgenooten, 95 leden, 573 deelhebbers, 258 medehelpers en 286 belanghebbenden. De uitdeeling der winsten geschiedt volgenderwijs: 25% voor de reserve, 25 % aan het beheer, 50 % tusschen de verschillende leden des genootschaps naar evenredigheid hunner bezoldiging. Van de aan elk der titelvoerders toegewezen aandeelen worden spaartiteis gemaakt en het door die titels verbeelde geld moet ganschelijk aan het afkoopen van den maatschap pelijken inleg van den stichter besteed worden. Later, na algeheele aflossing van dien inleg zal het aldus bespaarde geld tot den achtereenvolgenden en voortdurenden afkoop, naar oudheidsrang, van de bij de verschillende geldschieters bestaande titels dienen. Derwijze zal de gieterij van Guise uit de handen des stichters in die der leden van het genootschap overgaan, en vervolgens in die der verschillende geslachten van samenwerkers. In 1888 bezaten de werklieden van den Familistère reeds voor 1.900.000 fr. titels der gieterij. Men schat dat zij in 1902 eigenaars van het geheel zullen zijn. De familistère van Guise heeft een, op dezelfde grondslagen gevestigd bijhuis te Laken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een verwaarloosd middel.Ik ben volstrekt niet van plan hier eene keuze te geven uit de vele maatschappelijke redmiddelen sedert tal van jaren door staathuishoudkundigen en andere hervormers der menschelijke samenleving tot leniging harer kwalen aangeboden. Overigens is alwie zich eenigszins om het wel en wee zijner medemenschen bekommert, min of meer op de hoogte van wat op dat gebied geleverd werd. Ik stel me daarom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkel voor, de aandacht van alle welmeenenden op een punt te vestigen dat tot dus verre, naar mijn inzien, niet genoeg in 't oog werd gehouden: ik bedoel het nut der opvoeding. Omtrent het nut der verstandsontwikkeling is alleman, mag men wel zeggen, het eens: wie zou immers gaan betwisten dat het geen voordeel van eenige soort geeft, wanneer men b.v. goed kan lezen, schrijven en rekenen? Men heeft dan ook ontzaglijke sommen aan het volksonderwijs besteed, echter niet alleen om het volk bekwamer, geschikter te maken, maar bovendien, zooals prof. Adnet het op de avondleergangen der Brusselsche Hoogeschool, in 1888-89, deed opmerken om het, door verhooging van het onderrichtspeil, zedelijk te verbeteren: men hoopte langs dien weg tot den zoo dringend gewenschten uitslag te komen dat de misdaden in België zouden afnemen. Welnu, wil men vernemen hoe dat voorzeker edelmoedig streven is beloond geworden:
Thans volgt hier een beknopt overzicht van de voornaam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ste strafvonnissen door de gezwoornenrechtbanken op een tiental verschillende tijdstippen gewezen:
Uit dit tafeltje blijkt dat de ver oordeelingen wegens zware misdaden sedert 1835 afgenomen zijn: men wachte zich echter daaruit het overijlde besluit af te leiden dat de zware, en vooral de zwaarste misdaden zelve verminderden. Wie de nieuwsbladen leest, weet wel dat er schier geene week voorbijgaat zonder dal hier of daar in ons land ten minste één moord gebeurt - en dikwijls meer! - om nog van andere misdaden niet te gewagen. Bedoeld verschijnsel moet hoogst waarschijnlijk vooreerst hieraan toegeschreven worden dat in veel gevallen, waar vroeger de doodstraf werd uitgesproken, thans slechts met dwangarbeid wordt gestraft, en verder aan het feit dat veel zaken, die vroeger voor de gezwoornenrechtbanken kwamen, nu gecorrectionnaliseerd worden, zoo als men het noemt; - eene omstandigheid waardoor het toenemen der door de correctionneele rechtbanken uitgesproken veroordeelingen nog bedenkelijker wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene andere bijzonderheid die men tot het richtig waardeeren van den toestand in 't oog moet houden, is dat de bevolking van België in 1889 tot 6.093.798 inwoners was gestegen, terwijl zij in 1835 van 3.885.507 inwoners was. Eene vermeerdering dus van 2.208.291 inwoners, of 56 t.h. op 53 jaar tijds, zeker verre van de verhouding der vermeerdering van de veroordeelingen door de rechtbanken der twee laagste graden uitgesprokenGa naar voetnoot(1). *** Hier volgen thans eenige door den Belgischen anti-alko-holbond verstrekte cijfers. Terwijl de bevolking gedurende de laatste vijftien jaren maar met 14 t.h. vermeerderde zag men de krankzinnigen
En waaraan mag zoo erg een toestand wel te wijten zijn? Bedoelde bond aarzelt niet te verklaren dat het alkoholism daar voor een zeer groot deel schuld aan heeft. Gezaghebbende mannen op meer dan één ander gebied houden zulks insgelijks vol, maar 't zou mij te ver leiden de gronden die zij tot staving hunner zienswijze aanvoeren hier mee te deelen. Enkel wil ik er nog op wijzen hoe de anti-alkoholbond de openbare aandacht er op vestigt dat ons land jaarlijks 125 miljoen franken voor sterken drank uitgeeft en slechts 16 miljoen voor het openbaar onderwijsGa naar voetnoot(2), terwijl het slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.135 lagere scholen telt tegen 185.000 drankslijterijen. *** Met zulke gevolgtrekkingen mogen wij ons echter niet vergenoegen; wij moeten ons thans de vraag stellen waaraan die uitbreiding van het alkoholism zelf wel toe te schrijven is, en ik geloof niet dat er een dieper grijpend antwoord te vinden is dan dit: De overdreven uitbreiding van het alkoholism vindt uitsluitend zijnen grond in een gebrekkig stelsel van opvoeding, dat den smaakzin ten nadeele der hoogere zinnen ontwikkelt, en deze laatste aan genen onderschikt. Voor hen die met de op ondervinding gegronde zielleer vertrouwd zijn - ik bedoel die naar het inductiestelsel opgebouwd - hoeft die stelling geen betoog; het is alleen maar te betreuren dat de zulken niet wat talrijker zijn. Wie echter, buiten de vakmannen, houdt zich te onzent wel met ziel- of opvoedkunde bezig? Wie stelt daarin belang? Ik vrees mij niet te zullen vergissen indien ik beweer dat na een drietal namen, waaronder in de eerste plaats Burgemeester Buls van Brussel, de opsomming volledig is. Geen geleerden van naam schrijven hier over opvoeding; geen invloedrijke personen of vereenigingen moedigen pogingen daartoe aan. En toch wordt erkend dat het voor een volk niet voldoende is een goed ingericht onderwijs te bezitten. Zoo merkte prof. Adnet in zijne avondleergangen van 1888-89, ter hoogeschool van Brussel aan: ‘Het onderwijs houdt zich bezig met het verstandelijk wezen, de opvoeding met het zedelijk. Eertijds gelastte de Staat zich met beide zaken; heden heerscht eene tegenovergestelde richting. Welnu, 't ware zeer doelmatig de volksopvoeding meer te verzorgen dan men het doet. Men heeft gedacht dat men, met het onderwijs stevig in te richten, de misdaden zou doen verminderen, maar 't was eene dwaling. Over het algemeen is het huis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezin niet in staat de opvoeding der kinderen behoorlijk te leiden.’ De lezer wist reeds dat de uitbreiding van het onderwijs in België er tot geene vermindering der misdaden aanleiding heeft gegeven. En tijdens de bespreking van het wetsontwerp over de voorwaardelijke invrijheidstelling zegde minister Le Jeune, in de zitting van den 9 Mei, 1888, o.a. het volgende: ‘In België bezitten wij het celgevang en lijden wij niet, zooals in Frankrijk, aan voortgezette besmetting der veroordeelden. En toch zagen wij, sedert 1870, het getal gevangenisstraffen verdriedubbelen.... De straffen kunnen het toenemen der misdaden niet verhinderen. Daar moet wat anders gevonden worden; de bronnen der misdaad zijn de dronkenschap, de ellende, het bederf des kinds.’ Volgt nu daaruit dat minister Le Jeune, de noodzakelijkheid inziet om het kind ook op te voeden? Ik wensch het ten zeerste, maar vernam toch niet dat die hoogambtenaar sindsdien iets zou gedaan hebben - 't zij op rechtstreeksche of onrechtstreeksche wijze - om de zedelijke opleiding der kinderen te verbeteren. Men gevoelt wel dat men buiten de opvoeding niet kan, maar zich ernstig met het inrichten der volksopvoeding bezig houden: - neen, op die gedachte komt men niet. 't Was wellicht hetzelfde inzicht krachtens welk in de Italiaansche troonrede van 1887 verklaard werd: ‘Wij moeten de opkomende geslachten met zulke gevoelens van eer, vaderlandsliefde en edelmoedigheid bezielen, dat deze voldoende wezen om, zonder de bedreigingen der strafwetboeken, den stroom der menschelijke hartstochten naar het goed te keeren.’ Flink gesproken, niet waar? Ook werden die heuglijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden door eenige minuten lang aanhoudende toejuichingen begroet en... daarna begraven. Trouwens minister Crispi, van wien die verklaring uitging, deed niets om zijne woorden in de werkelijkheid te doen overgaan. Wie weet of de minachting waarmede de grooten en machtigen de opvoeding bejegenen niet gedeeltelijk aan het feit moet toegeschreven worden, dat de opvoeding der kinderen oudtijds in alle beschaafde landen aan slaven toevertrouwd was? Sindsdien echter hebben verhevener, edelmoediger begrippen omtrent 's menschen waarde zich baan gebroken en zoo is ook de taak des opvoeders gewichtiger geworden. Wellicht heeft ook de onbeduidendheid van de meeste vroegere opvoedkundige werken daaraan eenige schuld. Sedert lang echter, en nl. reeds sedert Rousseau, is daarin verbetering gekomen en thans kan men op eene reeks opvoedkundige werken - geen Belgische, helaas! - wijzen die wel van aard zijn om de grootste diensten aan de menschelijke samenleving te bewijzen. Volksonderwijs zij dus niet langer meer alleen het ordewoord, maar volksopvoeding en volksonderwijs: karaktervorming naast verstandsontwikkeling. Ja, zoo zorgvuldig als men het onderwijs geregeld heeft, evenzoo zorgvuldig dient men de opvoeding in al hare bijzonderheden te regelen. Dan eerst is er voor de maatschappij zedelijke verbetering te wachten niet alleen, maar is er ook voor de gewenschte maatschappelijke hervormingen - indien deze ooit tot stand komen - duurzaamheid te hopen. Men versta mij echter niet verkeerd: ik beweer geenszins dat eene zelfs in alle opzichten volmaakte en lang genoeg voortgezette opvoeding der kinderen in staat ware alles goed te maken wat thans uit een maatschappelijk oogpunt te wen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schen overlaat en waarover zulke hevige klachten opgaan. Wat ik houd staan is dat alle hervormingen, hoe uitstekend die ook mogen wezen, niet tegen verval zullen bestand blijken indien de zedelijke opleiding der kinderen niet van hun teedersten leeftijd af met de meeste zorg wetenschappelijk geregeld wordt en voortgezet tot dat de opvoedelingen zelfstandigheid genoeg verkregen hebben om geenen verkeerd werkenden invloed meer te moeten duchten. Indien de door maarschalk Bugeaud bestuurde collectivistische proefneming in Algiers, waarvan op blz. 75 gewag is gemaakt, niet slaagde, dan is dit volstrekt niet aan de hem daarbij leidende grondbeginselen te wijten, maar enkel en alleen aan het feit dat de karaktervorming der soldaten te wenschen overliet. De eene wilde niet meer arbeid verrichten dan de andere en allen plaatsten zich op het standpunt der luisten, - een euvel waardoor de onderneming moest te gronde gaan. In de trappistenkloosters bestaat dat euvel niet omdat dwang daar den wil boeit; in Algiers waren de soldaten als arbeiders vrij en zoo allen van een zedelijk goed gehalte geweest waren, dan zou elk gewerkt hebben zooveel hij kon; m.a.w. de volmaaktheid der opvoeding zou het zelfde goed uitwerksel teweeggebracht hebben als de dwang onder de trappisten nog dagelijks doet of zooals hij, in de 18de eeuw, in de Jezuietenrepubliek van Paraguay deed. Reeds hadden wij gelegenheid aan te merken dat de stad Brussel ten minste 16 % te veel betaalt voor het beheer harer onroerende goederen. Aan wie? aan hare hoogere en lagere met dien dienst belaste ambtenaren, die niet zedelijk genoeg ontwikkeld zijn om te beseffen dat zij in den dienst des volks even gewetensvol zouden moeten handelen als wanneer zij hunne persoonlijke, bijzondere belangen gadeslaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoogstgeplaatsten zien het aan als met hunne waardigheid in strijd om zoo hard als hunne naaste ondergeschikten te werken; dezen koesteren dezelfde zienswijze jegens hunne ondergeschikten en zoo gaat het verder tot dat men onderaan de bestuurlijke ladder komt; zoo verrichten dus allen zoo weinig als maar mogelijk is, - wat dan weer tot gevolg heeft dat het aantal bezoldigde dienaren veel aanzienlijker is dan het zou behooren te zijn. Voor andere diensten geldt hetzelfde: zoo bedragen de bestuurkosten der Brusselsche burgerlijke gasthuizen zoowat 600.000 frank! Indien men nu in acht neemt dat het over het algemeen nergens beter gaat waar voor een openbaren dienst - dus in alle stads-, provincie- en rijksdiensten - gewerkt wordt, dan ziet men al dadelijk in, wat overgroote stoffelijke schade door dien toestand aan een land wordt berokkend, en wat het ware zoo de gansche maatschappij collectivistisch bestuurd moest wezen zonder dat er tevens voldoende verbetering der karakters tot stand kwam. Doch dat is maar ééne soort van schade. Men trachte dan eens uit te rekenen wat al nadeel veroorzaakt wordt door de talrijke schaar kleine en groote kwaaddoeners! Wat al gerechtskosten, wat al onderhoudskosten voor gevangenen en gevangenissenGa naar voetnoot(1)! Wat al levens vernietigd door misdadigers! wat al levens vergald en verkort door wangedrag, onder welken vorm ook, - maar zeker het meest door alkoholisme en ontucht! Door Dr Destrée, te Brussel, hoorde ik de middenwaarde van een menschenleven ten onzent op ongeveer 2,000 fr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
begrooten, en zoo heeft men eenen maatstaf aan de hand om eenigszins te kunnen berekenen wat al stoffelijk onheil door gemis aan opvoeding wordt teweeggebraht. Waat baat het nu, zoo hier en daar een socialistisch leider betere zedelijkheidsbegrippen ingang tracht te doen vinden? Zoo hij b.v. gelijk te Gent, de vastenavonddagen in onbruik tracht te doen geraken; aan wellustelingen en drinkebroeders de onthouding poogt te doen lief krijgen[?] 't Is grootendeels in de woestijn gepredikt, indien tevens de volksopvoeding niet doelmatig en stevig wordt ingericht. Een voorbeeld in 't klein van wat een in dit opzicht goed volgehouden stelsel vermag, levert het oude Sparta. Het spreekt echter van zelf dat een dergelijk dwangstelsel thans geen kans meer kan hebben om aangenomen te worden. Wil men echter iets goeds en duurzaams tot stand brengen, men streve naar eenheid in het toepassen van een beproefd wetenschappelijk opvoedkundig stelsel. Omtrent de zedeleer heerscht in de beschaafde menschheid nu maar ééne leering: er ware dus geene moeilijkheid voor de verschillende godsdiensten om elkander daarover te verstaan, terwijl elk verder bij het godsdienstig geloof - of ongeloof - zou blijven dat hij verkiest. Toch ontveins ik het mij niet, dat de dag waarop eenheid bij de opvoeding van alle kinderen des volks zal verkregen zijn, nog niet nabij is. Men zal, als vroeger, jammeren en klagen om de vele zedelijke en stoffelijke kwalen waaronder de maatschappij zucht; men zal nog veel boeken maken en allerlei middelen voorstellen om de zieken te genezen; men zal spreken van ellende of pauperisme, van uitbreidingder ontucht, van alkoholisme, van misdadenvermeerdering; men zal het algemeen stemrecht, de persoonlijke dienstplicht, het verplicht onderwijs invoeren; misschien, wie weet, krijgen de Socialisten op den duur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zoo vurig verlangde achturenwerk en men zal, na al die hervormingen, misschien verwonderd zijn dat de toestand altijd nagenoeg evenveel te wenschen overlaat, want men zal het middel vergeten hebben te gebruiken, waarzonder al de overige niet kunnen baten: de streng wetenschappelijke eenheid bij de volksopvoeding van den eersten levenstijd des kinds af. Zooals de dienst van het strafgerecht thans ingericht is, draagt hij op geene noemenswaarde wijze bij tot verbetering der kwaaddoeners. Door de statistiek wordt zelfs het toenemen van het hervallen in de misdaden vastgesteldGa naar voetnoot(1). De meest bevoegde vakmannen, zegt de heer Prins, zooals sir James Fitz-James Stephen in Engeland, Beltrani Scalia in Italië, d'Haussonville in Frankrijk, von Oettingen in Duitschland, Wahlberg in Oostenrijk betreuren het toenemen der misdadenGa naar voetnoot(2). De oorzaak van dien ontmoedigenden toestand wijt de heer Prins daaraan toe dat het gerecht niet behoorlijk wordt uitgeoefend. ‘Verre van tot in de schuilhoeken der werkelijkheid door te dringen, zegt hij, zondert het gerecht zich af op de hoogten van het afgetrokkene.... van lieverlede wordt het een soort van formalisme dat de oppervlakte der zaken treft zonder tot derzelver wezen door te dringenGa naar voetnoot(3).’ Op eene andere plaats zegt dezelfde schrijver: ‘In de gegoede, ontwikkelde, beschaafde standen, die van de wieg af aan niets gebrek leden maar alle weldaden der beschaving genoten, - daar is het gepleegde kwaad meer persoonlijk en 't is ook de uitzondering. In de lagere standen waar aan alles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebrek was, waar het den mensch, bij zijnen strijd tegen het kwaad, wat het tegenwoordige betreft, aan de maatschappelijke bescherming ontbreekt, en wat het verledene betreft, aan geslachten van voorouders die over invloed, rijkdom en ontwikkeling beschikten, daar is het kwaad de regel en is het meer gemeenschappelijkGa naar voetnoot(1).’ Dus niet alleen in de tekortkomingen der rechterlijke inrichting en misdadenbeteugeling, maar ook in de armoede en zelfs in de erfelijkheid vindt de heer Prins de oorzaken van het toenemen der misdaad. Wat de eerstbedoelde tekortkomingen aangaat, ik ben eveneens van meening dat zij bestaan, maar het algemeen toepassen van het reeds aanbevolen middel, nl. een degelijk stelsel van opvoeding, zou de rechters overbodig maken. Erger is het met de twee laatstgenoemde oorzaken: daartegen is de opvoeding ten eenen male machteloos; zij kan immers de armoede niet wegtooveren noch bewerken dat alleman deugdzame voorouders zou gehad hebben. Mijns inziens echter zijn dat ook volstrekt geene oorzaken van zedelijke misvorming: men kent immers armen genoeg die zoo rechtschapen zijn als wie ook, terwijl, anderzijds, zoo het waar is dat er minder misdaden, d.i. minder ruwheden, onder de rijken voorkomen, de ondeugd, zooals b.v. de ontucht, daar zeker niet minder slachtoffers maakt dan onder de armen. En wat de erfelijkheid betreft, 't is mij niet mogelijk de minste waarde aan eenige daarop gegronde bewijsreden toe te kennen; trouwens de op de zielleer gegronde opvoedkundeGa naar voetnoot(2) toont op doorslaande wijze de eenige oorzaken der onzedelijkheid aan, alsook die der zedelijkheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- waarop de erfelijkheid hoegenaamd geen vat heeft, zoo dat aan deze enkel eene plaats in de romanletterkunde verdient ingeruimd te worden. Persoonlijke maar onwillekeurige ondervinding eenerzijds en opzettelijk door mij ingestelde proefnemingen anderzijds laten mij zonder aarzelen de verbintenis nemen het kind wiens ouders, grootouders, overgrootouders, enz., de afschuwelijkste schurken waren, tot een eerlijk man op te leiden, zoo ik het maar vroeg genoeg in handen krijg, namelijk vóór afloop van het eerste halfjaar zijns levens af. Een treffend voorbeeld van wat de opvoeding vermag toont de geschiedenis ons o.a. in den oudsten zoon van Willem den Zwijger. Zou iets in zijn karakter hebben kunnen doen vermoeden dal hij dezelfde ouders gehad had als Maurits en Frederik-Hendrik van Nassau? En waarom deed de erfelijkheid zich bij hem niet gelden? Waarom verschilde hij zoo hemelsbreed van zijne broeders? Enkel en alleen omdat de macht der opvoeding die der erfelijkheid geheel had vernietigd. Ik veronderstel mijne lezers te zeer met de geschiedenis dier tijden bekend dan dat ik het zou noodig achten dit punt nader toe te lichten. En nu moge men inbrengen: Kan de erfelijkheid in den stoffelijken mensch worden geloochend? Niet? Zoo moet gij, wilt gij de zedelijke erfelijkheid niet aannemen, bewijzen dat de zedelijke mensch van den stoffelijken heelemaal onafhankelijk is. Op die tegenwerping antwoord ik, dat ik de erfelijkheid in den stoffelijken mensch voor eene volkomen uitgemaakte zaak houd en dal ik, wel verre van te gelooven dat de zedelijke mensch van den stoffelijken onafhankelijk is, overtuigd ben dat beide steeds wederkeerig invloed op elkander uitoefenen. Maar bewijst dit dat men den mensch niet in omstandig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heden kan verplaatsen waardoor de overgeërfde zedelijke invloed geheel kan te niet gaan? Hieromtrent zou ik echter te veel moeten zeggen om te kunnen hopen den lezer aan mijne overtuiging deelachtig te maken; daarom verwijs ik alle onpartijdigen en waarheidzoekenden o.a. naar Beneke's Erziehungs- und Unterrichtslehre, 1e deel. Daar zal men alle noodige bestanddeelen aantreffen om zich een onbevangen oordeel te vormen, alsook de vereischte opleiding om zelf proefnemingen te kunnen doen, en met vrucht den invloed der verschillende, door de ouders gevolgde, opvoedingswijzen te leeren vergelijken. Zoo zal men in staat geraken niet volgens die of gene methode te redeneeren, maar feiten in te zamelen, en voor deze moet elke, niet op feiten gegronde, redeneering wijken. Zelf waarnemen! daartoe besluite men bij het licht der Ziel- en Opvoedkunde en men zal, even als ik, tot de onwrikbare overtuiging komen dat de leer der zedelijke erfelijkheid eene der schromelijkste maatschappelijke ketterijen is die het mogelijk was te verkondigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluit.'t Is dus mijne op studie en ondervinding gegronde overtuiging, dat men door de opvoeding het zedelijk lot van den mensch kan bepalen: hem goed of slecht kan doen worden, en dat alles wat omtrent de erfelijkheid van karaktereigenschappen beweerd wordt, ijdel gebeuzel isGa naar voetnoot(1); - of, wat op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelfde neerkomt, dat, zoo de erfelijkheid eenigen invloed op ons zedelijk wezen heeft, die ten eenen male door de opvoeding kan vernietigd worden. Ja, zooals er b.v. thans ten gevolge eener verkeerde opvoeding, duizenden en duizenden in België aan het genot van sterken drank verslaafd zijn, in zoo verre dat zij door geene redenen te bewegen zouden zijn om het zich te ontzeggen, zoo zou de opvoeding gewoonten kunnen stichten die tot gevolg zouden hebben dat men slechts zooveel van eten en drinken zou houden als tot bevordering en onderhoud eener bloeiende gezondheid noodig is, terwijl men daarentegen voldoeningen, die door het ontwikkelen der hoogere, volmaaktere zinnen bereikt worden, het meest op prijs zou stellen. Dat er overigens menschen zijn met wie dit werkelijk het geval is, zal elke oplettende lezer wel gelegenheid gehad hebben te kunnen opmerken, en om dienaangaande een voorbeeld - zij het ook enkel met korte woorden - aan te halen, zoo zij vermeld dat de Perzen veel houden van jagen (= voldoening van de strevingen der spieren naar werkzaamheid, wat der gezondheid gunstig is). Dit vermaak wordt door hen op grooten voet gedreven: een talrijke stoet gaat op jacht en komt men onder weg aan een huis waar men gastvrij ontvangen wordt en den jagers feesten worden aangeboden dan bestaan deze meer in dansen, muziek, voordracht van een opwekkend gedicht, dan wel in eten of drinken: dit laatste is toemaat. En nu wenschte ik wel dat het overbodig ware nog langer er op aan te dringen dat er voor de maatschappij geene duurzame verbetering te wachten is, van welke hervormingen ook, zoo niet tevens de opvoeding der volkskinderen met alle mogelijke zorg geschiedt. Mits vervulling dezer voorwaarde bestaal, m.i., voor eene collectivistische Staatsinrich- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting kans van slagen. Wel zou dan nog het groote bezwaar bestaan dat de tegenwoordige bezitters op de lichamelijke, verstandelijke en zedelijke ongelijkheid aller menschen gronden, maar eene algemeen doelmatige opvoeding zou dit bezwaar wegnemen, daar zij de onder welk opzicht ook beter begaafden verdraagzaam en inschikkelijk voor de zwakkeren, de minder gunstig bedeelden zou maken, die het hunner zijds als plichtmatig zouden beschouwen zooveel voort te brengen als hunne krachten vermogen. Wat de opvoeding niet zou kunnen verhelpen zijn de moeilijkheden van staathuishoudkundigen aard waartoe het collectivism aanleiding zou geven, en waarvan hierboven sprake was. Die moeilijkheden zijn voor België, geloof ik, enkel te bezweren door bondgenootschap met zooveel andere Staten als vereischt ware om een maatschappelijk geheel daar te stellen dat genoeg zou kunnen voortbrengen om, zonder eenigen invoer van elders, in al de wezenlijke behoeften der inwoners van den bondsstaat te voorzien. Inderdaad, het hoeft geen betoog dat het goed gedrag, de rechtschapenheid van allen wel onmisbare voorwaarden zijn voor het geluk van den collectivistischen Staal, maar dat daarbij nog iets anders behoort: de rijkdom des gronds, namelijk, die voldoende moet wezen om het lichamelijk welzijn der inwoners te kunnen verzekerenGa naar voetnoot(1). Alleen door beide bestanddeelen vereenigd: 1o voldoende zedelijke eigenschappen der inwoners (krachtens welke allen zich gewetensvol in al hunne betrekkingen zullen gedragen en niemand inbreuk op vrijheid of recht van een ander zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken, zoodat er werkelijke gelijkheid van rechten en plichten zal bestaan) en 2o toereikenden rijkdom van den grond (waardoor allen door hunnen arbeid, en zoo verre dit in onze macht staat, de best mogelijke gezondheid alsook de redelijke voldoening al hunner wezenlijk menschelijke behoeften kunnen genieten) kan het geluk, de tevredenheid van allen gevrijwaard woorden: Nooit echter door een van beide alleen. Maar kon men langs eenen anderen vorm dan de collectivistische staatsinrichting tot dezelfde uitkomst niet geraken, indien het land rijk genoeg en de rechtschapenheid der menschen niets te wenschen overliet? Netelig vraagstuk, dat maar door middel eener aprioristische of deductieve redeneering (en die onderbreken er niet!) op te lossen is, daar de ondervinding ons hier volstrekt niets aan de hand doet waarop wij met zekerheid kunnen steunen, terwijl wij wat de collectieve samenleving betreft op door de eeuwen bekrachtigde proeven kunnen wijzen, nl. op degene die ons door tal van kloosters worden geleverd, alwaar onder een gekozen en slechts na zekeren tijd herkiesbaar hoofd volstrekte gelijkheid van rechten en plichten heerschtGa naar voetnoot(1). Mij waag ik dan ook op dien grond niet, daar ik zooveel mogelijk praktisch wil blijven. Godins proefnemingen verdienen zeker ook de grootste waardeering, maar zij geschiedden tot dus verre in eenen te beperkten kring om ze tot maatstaf voor eenen Staat te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen gebruiken. En dan dat kazernachtige samenwonen zonder de gelijkheid der kloosterlingen! Voorloopig dus, nl. zoolang men niet a posteriori zal bewezen hebben dat een andere staatsvorm zooveel waarborgen voor het geluk der gansche maatschappij oplevert als de collectivistische, houd ik het met laatst genoemden. Of hij echter voor België ooit in toepassing zal komen, moet de toekomst - en misschien wel eene zeer verre - leeren, maar het zal zeker niet te gewaagd zijn te zeggen dat daar zooveel te eerder kans voor zal bestaan als de bezitters belangloozer worden zullen. Dan immers zullen zij zich tevreden willen houden met datgene wat ons werkelijk tevreden, d.i. gelukkig kan maken en zullen dit geluk ook door alle anderen willen laten genieten. Intusschen ware't te wenschen dat de gelukkigen van heden zich tegen de pogingen der lagere standen niet langer zouden verzetten, om recht en plicht voor allen gelijk te doen worden; niet alleen door zulks in grond- of andere wetten te schrijven, maar vooral door het plicht- en rechtbesef in de werkelijkheid, in de zeden en gewoonten te doen overgaan; - ware't te wenschen dat zij zich zelven en anderen meer en meer aan al de weldaden eener degelijke, ernstige opvoeding lieten deelachtig worden, opdat allen die dingen het meest leeren waardeeren die inderdaad het best geschikt zijn om 's menschen geluk te verzekeren en zich tevens alle kunstmatige behoeften ontwennen in zooverre in dezelve eene oorzaak van onvoldaanheid der wezenlijke behoeften onzer medemenschen ligt.
K. De Bruyne. |
|