Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
De Oorsprong der Steden in de NederlandenGa naar voetnoot(1).Als wij in de geschiedenis van ons vaderland opklimmen, dan is er eene instelling die weldra onze aandacht vestigt, namelijk de gemeente of beter de stad. De stad zien wij optreden als de verpersoonlijking van macht en welstand; zij levert grootsche strijden tegen de machtigste vorsten, zij is het trotsche gemeenebest, dat leeuwennest, zooals de dichter zegt, dat fier tot de koningen en tot de volkeren dorst spreken. Gij hebt zeker met bewondering het roemrijk optreden der gemeenten nagevolgd. Maar hebt gij reeds het ontstaan, den oorsprong dier steden nagevorscht; hebt gij u reeds afgevraagd hoe zij opkwamen, die reusachtige instellingen, die eenen tijd lang schitteren en bloeien, om later te verzwakken en eindelijk zich te vervormen tot die onbeduinende hedendaagsche gemeenten, welke van alle macht ontbloot, heel en al in het staatsleven zijn ingelijfd en niets anders meer bezitten dan eene bestuurlijke, administratieve beteekenis? Die steden zijn toch niet uit de lucht gevallen, om als | |
[pagina 52]
| |
prachtige meteoren een oogenblik te schitteren en dan weer te verdwijnen? Hoe zijn zij ontstaan? Hoe zijn zij uit den feodalen chaos ontsproten om op te wassen tot die instellingen die wij bewonderen. Deze vraag zullen wij trachten in hare algemeene trekken op te lossen. Vooreerst is het noodig, om de vraag op te helderen, dat wij een weinig hooger opklimmen in de geschiedenis en ons afvragen welke de toestand van Europa was voor de opkomst der steden. Gij moet u wel verbeelden dat de eerste middeleeuwen gekenmerkt zijn door eene landbouwelijke beschaving; handel en nijverheid bestaan bijna niet. De barbaren, zooals men ze noemt, die onze landen hebben overdekt, waren niet tot eenen hoogen graad van ontwikkeling gekomen; nauwelijks konden zij het land bebouwen; van ambachten kenden zij weinig; langzamerhand hebben zij les genomen in de school van Rome, langzamerhand is de nijverheid geboren; maar langen tijd bleef de landbouw nog het kenmerk der middeleeuwsche beschaving; het ambacht was slechts een aanvulsel, een niet gespecialiseerd bijdeel van het landleven. Van handel is er weinig spraak; ieder werkt doorgaans voor zijn eigen familie; en de ruiling is bijna de eenigste handelsvorm welke bestaat. (Naturalwirthschaft.) In zulke beschaving kan er geen spraak wezen van steden; menschen die leven van landbouw en geenen handel drijven, gaan zich niet opsluiten in die gevangenissen welke men steden noemt. Zij leven verstrooid op het land of ten hoogste in dorpen vereenigd. Steden kunnen er dus moeilijk zijn. Ik wil niet zeggen dat er in het geheel geene steden bestonden; Romeinsche steden zijn nog hier en daar blijven bestaan, maar het stedelijk leven | |
[pagina 53]
| |
is daar zelfs uitgestorven. Kroniekschrijvers vertellen ons dal die oude steden bijna onbewoond zijn, dat de prachtige gebouwen in puin vallen, dat het gras er den grond overdekt en dat waar vroeger burgershuizen bestonden nu pachthoeven met paarden en koeien worden gevestigd. Dit zij in het voorbijgaan gezegd, om u te doen begrijpen dat de stad in de eerste middeneeuwen eene kleine, eene doode uitzondering moest zijn en dat het landelijk leven op verre na overwegend is. - Dat land, gij weet hoe dat bestuurd en geregeerd werd; de staat is onmachtig geworden; talrijke leenheeren hebben de staatsmachten bijna gansch voor zich genomen; buiten die edellieden zijn er bijna geene vrije menschen; de groote hoop van de bewoners van het land zijn lijfeigenen of ten minste onvrijen, min of meer afhankelijke cijnsplichtigen. Hoe is het nu gebeurd dat te midden dier landbevolking stedelijke agglomeraties zich hebben gevormd? De groote oorzaak, de machtige hefboom dier omwenteling is handel en nijverheid. De ontwikkeling van de nijverheid heeft den handel voortgebracht; de handelsbetrekkingen hebben zekere voorwaarden noodig, welke alleen de stedelijke vereeniging kon verschaffen; de handel om gemakkelijk gedreven te worden, eischt eene markt, dat is eene plaats van samenkomst voor voortbrengers en verbruikers, voor verkoopers en aankoopers. De opkomst van den handel heeft dus de markten geschapen; die markten werden eerst periodisch op zekere tijden en op zekere plaatsen gehouden; maar naarmate de handelsbetrekkingen grooter werden, werden ook de markten talrijker en zelfs eindelijk bestendig. Men begrijpt heel goed dat toen de markt een bestendig karakter aannam, dan ook de verkoopers bij de marktplaats | |
[pagina 54]
| |
een bestendig verblijf namen of indien de marktplaats reeds bevolkt was, dat die bevolking zich vooral op nijverheid en handel toelegde. Welnu eene markt met bestendig verblijf der verkoopers, dat was de kern, de eerste oorsprong eener stad. Dit feit is genoegzaam bewezen door de hedendaagsche geschiedschrijvers; eene stad is eene markt (mercatus) of portus; de stedeling wordt ook doorgaans in de oude stukken marktbewoner (poorter) of handeldrijver, mercator genoemd; mercator of koopman en burger of poorter zijn gelijkbeduidend. De stad is eene bestendige, geregelde markt. Men begrijpt heel goed dat zoo eene markt of stad niet willekeurig overal kon gevestigd worden; eene markt kan maar alleen bestaan, waar zij kan bezocht worden; eene stad kan dus alleen gevestigd worden ofwel te midden van een centrum van bevolking, ofwel op de plaatsen waar de betrekkings-middelen de aankomst van de koopers en verkoopers mogelijk maakten; een stroom, een kanaal, een kruisweg waren dus welgepaste plaatsen voor het vestigen eener markt. Maar de stad kon ook alleenlijk daar bestaan, waar de veiligheid der bewoners verzekerd was; men begrijpt dus dat de steden zich vestigden op gemakkelijk verdedigbare plaatsten, aan den voet van eene burg bij voorkeur. Zoo komt het dat de steden gegrond werden vooral bij de kerken, waarvan het bezoek reeds eenen toestroom van volk lokte; bij de abdijen waar eene talrijke familia woonde; bij de burgsloten waar de verkoopers het best beschermd werden; aan den samenloop van twee stroomen, van twee groote wegen waar de betrekkingen het gemakkelijkst waren en waar ook verdedigingsmiddelen konden aangelegd worden. Wij kennen dus de groote stoffelijke voorwaarden van het ontstaan eener stad. Maar is eene stad niets meer dan de stoffelijke vereeni- | |
[pagina 55]
| |
ging van huizen en menschen? Ja, eene stad is meer dan een groot dorp; zij heeft een bijzonder recht, eene bijzondere staatkundige inrichting. Van waar zijn deze beide bestand-deelen gekomen? Waarom een bijzonder recht? Waarom? Ziehier de reden. Stel eenvoudig de vraag, wat is het recht en gij zult begrijpen. Het recht is zekere vorm van regeling der openbare betrekkingen. Welnu, als die levensbetrekkingen veranderen, moet er een nieuw recht komen, dat aangepast wordt met de nieuwe levenstoestanden. En werkelijk de stad voerde eene nieuwe levenswijze in; de zeden en gewoonten, de behoeften en noodzakelijkheden veranderden; het recht moest ook veranderen. Gij zult nog beter begrijpen, als wij in de kleinigheden treden. Gij weet wat het kenmerk is van den rechterlijken toestand van den middeleeuwschen landbouwer; de landbouwer is een lijfeigene; landbouwer en lijfeigene of servus, rusticus, villanus zijn gelijkbeduidend. De boer was gebonden aan den akker, dien hij beploegde, adscripticius glebae; die rechterlijke toestand was mogelijk voor eenen mensch die niet alleen door het recht, maar door de natuur zelve standvastig aan den grond geboeid ligt; maar voor den koopman, voor den ambachtsman, wiens kenmerk en behoefte het is zich te verplaatsen, van niemand te mogen afhangen, vrij en onbelemmerd zich te moeten bewegen, aan zulke menschen kan de rechterlijke toestand van onvrijheid niet toegepast worden; de vrijheid was voor hen eene noodzakelijkheid. Om die reden moest de rechterlijke toestand der stedelingen veranderen. Het hoofdcijns, capitis census, moest dus verdwijnen. Een ander cijns nog, de grondcijns kon niet blijven bestaan; de grondcijns is slechts een tweede | |
[pagina 56]
| |
vorm van den hoofdcijns; als de grond, dien ik bewoon, met leenheerlijke verplichtingen belast is, dan vallen die verplichtingen op mijn hoofd terug. Wel is waar kan ik dien grond verlaten, hem afstaan; maar als nu die grond voor mij eene behoefte is, als hij de plaats is waar mijn bedrijf gevoerd wordt en als ik aldus op de zelfde plaats geen vrijen, onbelasten grond kan vinden, dan is de grondcijns voor mij even als een hoofdcijns. Daarom moest dus de grondcijns ook voor de stadbewoners verdwijnen. Een nieuwe rechterlijke toestand werd geschapen; al die stadbewoners die vroeger in allerlei soorten van rechterlijke toestanden leefden, kregen nu allen één en het zelfde recht. Zij die slaaf waren geweest, of lijfeigene of cijnsplichtige, zij allen kregen den zelfden toestand: de stadsvrijheid. De vroegere rechterlijke toestand was zonder invloed; de nieuwe toestand was almachtig in zijn werk van rechterlijke omwenteling; de stad maakte al hare bewoners vrij, wie zij ook waren geweest. Dat deze omwenteling of eenige andere ook plotseling is gebeurd, moet men niet gelooven; maar dat er voor die onwenteling in 't algemeen groote strijden met samenzweringen zijn noodig geweest, moet men ook niet denken; de toestanden hebben geboden; leenheeren zoowel als lijfeigenen hebben zonder te weten waarom, gevoeld dat een nieuwe rechterlijke toestand zich opdrong; de leenheer had het grootste belang bij het stichten eener stad; ook zien wij heel dikwijls de leenheeren uit eigene beweging eenen vrijen grond met alle noodige vrijheidsvoorwaarden ter beschikking stellen eener markt of stad en eenen oproep doen aan al hunne lijfeigenen om hun aan te raden, op dezen vrijen grond dien hij onverpand aan iedereen afstond, te komen handel drijven. Men moet dus aannemen dat die | |
[pagina 57]
| |
rechterlijke omwenteling doorgaans natuurlijk en vreedzaam gebeurde, omdat allen dezelfde belangen hadden bij de verandering. Fransche en Duitsche koningen, graven en hertogen, bisschoppen en abdijvoogden, groote en kleine leenheeren allen in 't algemeen, hebben zich onderscheiden in het bevoordeeligen van eene omwenteling die voor allen eenen weldadigen invloed moest hebben. Wij weten dus tot hier toe, hoe de stad stoffelijk is ontstaan; hoe om stoffelijke en economischeGa naar voetnoot(1) redenen, de privaatrechterlijke conditie der stadbewoners is veranderd. Wij moeten nu eenige woorden zeggen over de veranderingen die plaats grepen in het openbaar recht. Vraag u af, Mijnheeren, of eene stad op de zelfde wijze kan bestuurd worden als eene landbouwstreek en gij zult antwoorden: neen. De stadsbeschaving is levendiger dan de landbeschaving; alles gaat er sneller; nieuwe toestanden zijn voorhanden, waarvoor het landsrecht niet heeft gezorgd; nieuwe gebruiken vragen nieuwe rechtsvoorwaarden. Een nieuw openbaar recht moet ontstaan. Dat is ook gebeurd in de opkomende steden en dat weer is zeer geleidelijk, zeer natuurlijk gedaan geworden. - Als eene markt werd gesticht, moest men zorgen dat er eene handelsregeling werd ingericht hetgeen in het landsrecht onbekend was; voor die honderden personen die daar samenkwamen om handel te drijven, voor al die menschen van allerlei rechterlijke toe- | |
[pagina 58]
| |
standen kon dat ingewikkeld, heel bijzonder domaniaal recht niet aangewend worden; een eenvoudig recht, dat voor alleman kon dienen, moest ingevoerd worden; de oude, trage, ingewikkelde rechtsvormen waren ook niet toepasselijk voor menschen die uit alle streken kwamen toegestroomd en dan weer zoodra moesten vertrekken; het recht moest op staanden voet, ter plaatse toegediend worden. Een punt van het hoogste belang nog was de zekerheid, de veiligheid der markt; de marktbezoekers moesten op strenge wijze worden beschermd. Een streng, eenvoudig, snel recht moet dus ingevoerd worden; dit begreep en voelde iedereen; ook zien wij de vorsten en prinsen van het oogenblik af, dat de eerste groote markten ontstaan, bijzondere rechtsvoorwaarden uitschrijven, bijzonderlijk bestemd voor de marktdagen en de markt-streek; de vreden, de paces, de keuren werden uitgevaardigd, in den beginne enkel gedurende eenige dagen en later als de stad, dat is de bestendige markt, was ontstaan, bestendig toepasselijk. Hel openbaar stadsrecht is aldus ontstaan uit eene buitengewone rechtsregeling, uit eenen marktvrede, uit eenen landsvrede van bijzonderen aard; het eerste stadsrecht is als het ware een recht voor eenen staat van beleg (un droit d'état de siège) naderhand bestendig geworden en op een zeker grondgebied regelmatig gevestigd (un droit d'état de siège stratifié, territorialisé et devenu permanent et régulier). Dat stadsrecht is niet uit de lucht gegrepen, uitgevonden; neen, het recht wordt niet uitgevonden; het maakt deel uit van de ziel van een volk; er bestond een Frankisch landsrecht; dat recht, op het landleven, op het riddersleven toegepast, was het domaniaal en feodaal recht geworden; op het handelsleven toegepast, wordt het het stadsrecht; het stads- | |
[pagina 59]
| |
recht is het oude recht naar de nieuwe omstandigheden gewijzigd. Nu nog eene vraag? Door wien werd het recht in de stad toegepast? Hoe ontstond het bestuur der stad? Dat is eene zeer ingewikkelde vraag, waar we eenige trekken zullen van ophelderen. Gij begrijpt, Mijnheeren, dat de raad verschillende oorsprongen moet gehad hebben naar de omstandigheden. Hier bestond nog eene openbare rechterlijke macht en daar was die macht gansch geweken voor de feodale macht. Gij begrijpt heel goed dat de heerschende macht, welke die ook was, overal trachtte het nieuw gerecht voor zich in te palmen. - In zekere landen, als in Vlaanderen, bestond nog het grafelijk gerecht van de Scabini; dat grafelijk gerecht was uit de landhoven gebannen geworden en was nog enkel blijven bestaan voor de vrije lieden en voor de grafelijke censuales. Welnu als de stad ontstond, werd dat schepenenrecht, vroeger op de heele centaine (honderdschap) toepasselijk, allengskens verminderd en bijna tot niets gebracht, heel natuurlijk toegepast op die vrije menschen van nieuwen oorsprong; het schepenenrecht was vroeger door de vrije lieden ingeroepen; de vrijheid was bijna gansch uitgestorven en met haar het grafelijk gerecht; maar toen in de steden de vrijheid weer mogelijk geboren werd, was het heel natuurlijk dat het oude gerecht der vrije lieden der centaine nu op die nieuwe vrijen werd toegepast. Maar, daar de vrije lieden nu alleen nog bestonden in de stad, begrijpt men ook dat op die wijze geheel het gerecht der centaine zich in de stad samentrok. Wat het gerecht betreft, was dus de stad in de landen van grafelijke heerschappij eene samengetrokkene centaine. - In de steden ontstaan op leenheerlijken grond, | |
[pagina 60]
| |
werden de ministeriales van den leenheer bestuurders der stad. Zoo ontstond de eerste kern van eenen stadsraad. Die stadsraad kreeg weldra buiten zijne gerechtsambt-vervullingen nog andere bezigheden; hij kreeg ook een bestuurlijk karakter; in den beginne bijv. zien wij hem reeds zorgen voor de marktregeling, de maten en gewichten, het optrekken van veiligheidsmuren, enz. Die vervorming van den raad gebeurde langzaam en geleidelijk. Men begrijpt dat de stadsburger die het grootste belang had in het goede gerecht en goede bestuur, er op uit was om zekeren invloed te hebben op den stadsraad; bij de schepenen of ministeriales werden stadsburgers gevoegd; heel dikwijls was het de leenheer of vorst zelf die aan de burgers den nieuwen vrede deed zweren en eenige voornamen onder hen bij zijne ambtenaars voegde om de stad te vertegenwoordigen en aldus meer vertrouwen bij de stadsburgers in te boezemen. Zoo ontstond de stadsraad. Die stadsraad kon zich in zekere omstandigheden geheel en al van den vorst onafhankelijk maken en dan werd de stad eene feodale onafhankelijke macht. Maar men denke niet dat de volledige autonomie eene voorwaarde is van het bestaan der stad; weinige steden bereikten eene feodale onafhankelijkheid; de meesten bleven gebonden aan den vorst of leenheer of indien zij zich een tijdje lang vrij konden maken, wegens den algemeenen toestand der feodaliteit en de zwakheid der vorsten, dan was het toch niet voor langen tijd; zij kwamen weldra alle onder de openbare macht, in Frankrijk vroeger dan in de Nederlanden, in de Nederlanden vroeger dan in Duitschland. De feodale onafhankelijkheid is slechts een voorval van de stedelijke ontwikkeling; de stad bestaat zonder die onafhankelijkheid; van het oogenblik dat er een bijzonder | |
[pagina 61]
| |
stadsrecht bestaat met bijzonder bestuur, om het even van wien het uitgaat, van dit oogenblik bestaat er eene stad. Eene stad is een op zich zelf bestuurd en geregeerd grondgebied, min of meer onafhankelijk van de openbare macht. Wij zullen samenvatten. De stad is ontstaan door eene natuurlijke economische ontwikkeling, doorgaans zonder staatkundige storingen maar onder den algemeenen drang der omstandigheden; de stad is het produkt eener handels-en nijverheidsbeschaving; de eerste stad is eene markt; het eerste stadsrecht is een marktvrede; de latere ontwikkeling van het stadsrecht is de geleidelijke ontwikkeling van het landsrecht onder den invloed van eene stadsbeschaving. De stad werd dus niet gesticht door eenen opstand van naar vrijheid zuchtende landslieden; neen, haar oorsprong is prozaïscher evenals die van vele groote maatschappelijke scheppingen; zij ontstond niet door eene idealistische romantische beweging, maar door eenen stoot van economische oorzaken, van nieuwe economische toestanden die een nieuw privaat en openbaar recht te weeg bracht. Julius Meysmans. Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren, Aggregaat professor M.O. |
|