Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 370]
| |
Van acht Koningskinderen en eene Indringster.Maurice Maeterlinck. - La Princesse Maleine, drame en cinq actes. - Bruxelles, Paul Lacomblez. Hoe weinig ernstig zoo vaak de critiek is, althans 'tgeen zich gewoonlijk voor de critiek uitgeeft, blijkt uit den buitensporigen lof, die voor eenige maanden, in den persoon van Maurice Maeterlinck, aan de Fransch-Belgische letterkundigen, de jongeren vooral, werd toegezwaaid, na het hardnekkig zwijgen waarop vroeger hun streven werd onthaald. De schrijvers der Jeune Belgique, waaronder Maeterlinck, dank zij de ver klinkende stem van den Figaro, in den laatsten tijd 't meest bekend is geraakt, verdienden echter, naar onze meening, ni cet excès de gloire, ni cette indignité! Ni cet excès de gloire, want hunne literatuur van grijs op grijs is nog maar pas in wording; ze zoekt nog, na de eerste, gewone overdrijving van 't model, naar eigenaardigheid, naar oorspronkelijkheid; en sober, onbeholpen, duister, zwaarmoedig staat niet altijd met mystiek gelijk! Ni cette indignité, want een streven naar kunst, een streven naar nieuws is reeds een loffelijk streven, en elke uiting der phantasie heeft zoo niet reden, dan toch recht van bestaan; misschien helpt ze den horizont verruimen; wellicht is de voorloopster van soms onberedeneerde, maar daarom nog niet weg te redeneeren evolutiën op 't gebied van kunst, gewoonte of - conventie.
***
Nadat we kennis hadden gemaakt met den dramatischen arbeid van Maurice Maeterlinck, van wien wij hier la Princesse | |
[pagina 371]
| |
Maleine, les sept Princesses en L'Intruse willen ontleden, heeft zich bij ons, met steeds toenemende kracht, de vraag opgedrongen: Is de tooneelyorm, door Maeterlinck verkozen, wel verre van 't symbolism in de hand te werken, geen ernstige hinderpaal voor 't symbolism? En zou een sprookje, zou eene dichterlijke ontboezeming geen weelderigen overvloed hebben aan de gegevens, die, op het tooneel vertoond, alleen treffen door hunne meelijwekkende armoede: armoede van bloed, armoede van zin? De lezer vorme, na onze ontleding, zelf zijn oordeel! | |
I.Koning Hjalmar, ten hove van koning Marcellus gekomen om voor zijnen zoon de hand te vragen der prinses Maleine, krijgt twist met Marcellus. Een oorlog volgt. Maleine, die den jongen Hjalmar blijft beminnen, wordt met hare voedster in een duisteren toren opgesloten. De vrouwen slagen er in een' steen los te maken, en door de opening zien ze welke vreeselijke verwoesting de oorlog heeft aangericht: Maleine. - Il n'y a plus de maisons le long des routes! Van schrikaanjagende, arme lieden, die ze in een bosch ontmoeten, vernemen Maleine en hare voedster dat koning | |
[pagina 372]
| |
Marcellus gestorven is, en dat prins Hjalmar in 't huwelijk treden gaat. Maleine wordt als eeredame aangenomen van de hem toebedachte bruid, prinses Uglyane, dochter van Anne (eene vorstin van Jutland, die den zeventigjarigen Marcellus volkomen in hare macht heeft). Het gelukt Maleine een onderhoud te hebben met den prins Hjalmar, in het park, bij den waterstraal. Maleine. - Je songe à la princesse Maleine. Door toedoen van de arglistige Anne zal Maleine met den prins in 't huwelijk treden. Hare dochter Uglyane kan dan, zegt ze, vrij haren neef en speelgenoot der jeugd, Osric, beminnen: elle a pleuré toutes les larmes de son pauvre petit coeur en le quittant. Maar... de vorstin heeft aan den geneesheer gift gevraagd... en - het wemelt van zonderlinge voorteekenen! - Comme il y a des corbeaux autour de nous! En dan wordt, tot viermaal toe, op zonderlinge wijze aan de deur geklopt. Men opent. Er is niemand. Hjalmar. - Il fait noir; je ne vois personne. | |
[pagina 373]
| |
Een hevig onweer steekt op. Zeven zwarte nonnen, gekomen om het linnengoed der prinses Maleine te spinnen in 't vooruitzicht van haar huwelijk, loopen het paleis rond en zingen litanieën, opdat de woning bevrijd blijve van rampen en booze geesten. Onderwijl ligt Maleine, bleek als was, deerniswekkend, op hare sponde. En voor de deur van hare kamer staan Anne en de koning, gereed de prinses te worgen: zij vastberaden, hij bevend, door schrik verlamd. Daar doen ze eindelijk de deur open, en Pluton, de zwarte hond van Maleine, kruipt de kamer uit. Onder't voorwendsel dat zij het haar van de prinses in orde zal brengen, slaat Anne de jeugdige lijderes eenen strop om den hals. Pas aujourd'hui! - Non! non! pas maintenant, smeekt de ongelukkige, terwijl ze de vorstin op de knieën volgt. Vous allez me suivre autour du monde à genoux? is 't eenig antwoord.... Anne haalt den strop toe en dan... Anne. - Elle ne bouge plus. C'est déjà fini. - Où êtes-vous? Aidez-moi! Elle n'est pas morte. - Vous êtes assis! Nieuwe ontzetting van den koning. Met de andere lelie, die hij op den grond moet zetten, weet hij geen raad. Eindelijk doet | |
[pagina 374]
| |
Maleine eene laatste beweging En een gek, die in 't stuk reeds eene gekke verschijning had gemaakt, vertoont zich aan 't opengebleven venster en grijnslacht plotseling. Anni. - Il y a quelqu'un! Il y a quelqu'un à la fenêtre! Het schelmstuk is volbracht. Ze moeten de kamer uit! Buiten aan de deur krabt de hond. De zwarte nonnen gaan, eentonig psalmen zingend, door den corridor. Er wordt aan de deur geklopt. Ontzettend oogenblik! Anne dooft het licht uit. Het is de voedster, die rijpe druiven en vleeschnat brengen wil. De jonge Hjalmar komt ook, met den kleinen Allan, die Maleine zoekt, en zijnen kaatsbal, dof, tegen de deur doet aanbonzen. Buiten zich zelven van schrik schuift de koning - zachtjes, zachtjes! - de grendels dicht. Maar eensklaps roept de kleine: Allan. - Il y a un petit garçon derrière la porte! | |
[pagina 375]
| |
En 't onweer woedt voort. Een molen schiet in brand. Er flikkeren groene vlammen boven de daken. Er is een groot oorlogschip in de haven, een groot zwart schip, zonder matrozen. Het kruis van de torenspits der bidkapel waggelt en valt in de sloot. Drie schepen worstelen tegen den storm. Al de muren beven alsof ze de koorts hadden. Al de dieren hebben zich op 't kerkhof verscholen. Er zitten pauwen in de cypressen. Er zitten uilen op de kruisen. Al de schapen van 't dorp liggen op de graven neer. Een der torens is in den vijver gevallen. Een hond huilt... En te midden van dit ijselijk weer komen de koning en Anne terug uit de kamer van Maleine, te midden der hovelingen. Mon père, qu'y a-t-il là sur vos cheveux? vraagt hem Hjalmar. - Il y a du sang sur vos cheveux? - Il a fait une chute dans le corridor, is 't antwoord van Anne. Een oogenblik later treedt de voedster binnen: - On dirait que le roi est tombé dans la neige. Alles wat men zegt, alles wat men vraagt, alles wat hij ziet: de tapijten aan den wand (verbeeldende de slachting der onnoozele kinderen en 't laatste oordeel), de roode lichtschijn van de beschilderde ramen der bidkapel en van de verlichting van het tabernakel, - alles spreekt den koning van de bedreven moord, en tienmaal is hij op het punt zich te verspreken. Ten slotte wordt de moord ontdekt. De koning duidt de plichtigen aan. Prins Hjalmar doodt Anne en zelfmoordt zich. Oh! oh! oh! roept de koning uit... Je n'avais plus pleuré depuis le déluge! Mais maintenant je suis dans l'enfer jusqu'aux yeux! - Mais regardez leurs yeux! Ils vont sauter sur moi comme des grenouilles! En later Ils vont avoir froid sur les dalles. - Elle a crié Maman! et puis, oh! oh! oh! - C'est dommage, n'est-ce pas? Une pauvre petite fille... mais c'est le vent... Oh! n'ouvrez jamais les fenêtres! Il faut que ce soit le vent... Il y avait des vautours aveugles dans le vent cette nuit! - Mais ne laissez pas traîner ses petites mains sur les dalles... Vous allez marcher sur ses mains! - Oh! oh! prenez garde!... En ten slotte Il fait trop chaud ici... Eteignez les lumières; nous allons au jardin; il fera frais sur les pelouses après la pluie! J'ai besoin d'un peu de repos... Oh! voilà le soleil...... | |
[pagina 376]
| |
Angus mag terecht, als slotzin, zeggen: Encore une nuit pareille et nous serons tout blancs. Ils sortent tous, duidt de tekst aan, (Ils sortent tous, à l'exception des sept béguines, qui entonnent la Miserere en transportant les cadavres sur le lit. Les cloches se taisent. On entend les rossignols au dehors. Un coq saute sur l'appui de la fenêtre et chante.)
***
Het springt al dadelijk in 't oog, dat de schrijver, zooals Th. Van Hauwermeiren zich in eene lezing uitdrukteGa naar voetnoot(1) ‘zijn drama samenstelde bij middel van lezingen, vóóral van werken van Shakespeare, zóozeer in het oog vallend is de gelijkenis van sommige der karakters in Hamlet en La princesse Maleine. Op dit laatste zijn stellig de woorden toepasselijk waarmede de hoofdkarakters van het eerste aangegeven worden door J.F. Pries, in zijn werk: Ueber Shakespeares Hamlet. Een slechte koning nevens eene diepgevallen koningin; een edele jongeling nevens een edel meisje; eerzucht en wellust eenerzijds, anderzijds reine liefde en wraak. ‘Hierin bestaat het verschil, dat de uitwerking dier karakters verreweg bij Shakespeare de krachtigste, de volledigste is. Ce sont de petites âmes embryonnaires, zegt Mirbeau van Maeterlinck's personnages, en daarmee juist hebben we geen vrede. ‘Vooral het karakter van prins Hjalmar is te weinig beduidend. De bittere taal welke hij bijwijlen voert komt tot ons als een zwakke naklank van Hamlet's zweepende ironie. ‘Laat ons daarna wijzen op het gedeelte waar de koningin den ouden Hjalmar tot medeplichtigheid aanzet; datgene mede waar de wroeging van den vorst bijna de misdaad aan het licht brengt. Gelijkaardige tooneelen komen voor in Macbeth, maar van eene veel verhevener vlucht en diepzinniger behandeling.’ Shakespeariaansch is ook de verandering, bij elk tooneel, van de plaats der handeling. Shakespeare nagedaan is de aanvang van 't stuk, is het aanhoudend doen terugkeeren van den indruk van somberheid en onrust, door het opeenstapelen van fantastische en fatalistische voorteekenen: maansverduisteringen, hevige onweders, vallende sterren, huilende honden, krassende uilen, dwaallichten op | |
[pagina 377]
| |
kerkhoven, klaagzangen in de duisternis, van alles in een woord wat soms, ook bij een' synicus, ten spijten ten spot van zijne voorgewende onverschilligheid, ongewone afmetingen aanneemt, en, huiverend, aan huiveringwekkende dingen denken doet.....
***
Is nu la princesse Maleine, zooals Octave Mirbeau beweerde, ‘un admirable et pur chef-d'oeuvre, un chef-d'oeuvre qui suffit à immortaliser un nom et à faire bénir ce nom par tous les affamés du beau et du grand; un chef-d'oeuvre comme les artistes honnêtes et tourmentés, parfois, aux heures d'enthousiasme, ont rêvé d'en écrire un, et comme ils n'en ont écrit aucun jusqu'ici... l'oeuvre la plus géniale du temps, et la plus extraordinaire et la plus naïve aussi, comparable,... supérieure en beauté à ce qu'il y a de plus beau dans Shakespeare?’Ga naar voetnoot(1) Neen! neen! En nog veel min zouden wij dit oordeel durven onderteekenen: ‘... Son drame est construit, sans en avoir l'air, avec une précision mathématique; rien n'y sert à rien; on n'y trouve pas une phrase qui ne contribue à l'effet général; sous les apparences d'une fantaisie échevelée, il cache de savants calculs psychologiques, un art profondément rationnel: telles ces cathédrales qui n'ont paru, pendant longtemps, que dentelles et broderies, produits d'une imagination débridée, et dont on ne peut cependant, tant elles sont savamment conçues, enlever la moindre colonnette sans compromettre toute leur stabilité.’Ga naar voetnoot(2) ‘Les personnages n'ont aucun caractère et les événements aucune originalité.’ Aldus herhaalt wat elders reeds over la Princesse Maleine gezegd werd, Gustaaf FrédérixGa naar voetnoot(3), verslaggever van den keurraadGa naar voetnoot(4) die het stuk bij den jongsten driejaarlijkschen prijskamp van Fransche tooneelletterkunde (1888-1890) aan den minister ter bekroning voorsteldeGa naar voetnoot(5). ‘Les personages n'ont aucun caractère.’ En dat is eene hoofdzonde, hier meer: eene wraakroepende zonde! Het stuk is gezocht, en dit komt te sterker uit naarmate de | |
[pagina 378]
| |
schrijver meer zorg besteedt om niet gezocht te schijnen. Het is gezocht door de thans ongewone, ongeschikte indeeling, gezocht door den naïef - eenvoudigen, door den éénvormigen vorm, door de opzettelijk gewilde korte zinsneden, de opzettelijk gewilde herhalingen, die op sommige plaatsen te veel natuur zijn dan dat ze overal eigenlijke kunst zouden mogen heeten; gezocht door 't gewilde gebrek aan diepte en motiveering, gezocht door 't gewild lugubre, 't embryonnaire, 't ledige, 't welk is in en om dien oorlog, voorgesteld door een tooneel - 't beste wellicht uit het stuk! - dat er alleen in de verte mee in verband staat, die liefde, door eenige - weinige! - klanken uitgedrukt, die lage listen en wreede moorden, vluchtig, in eenige oogenblikken, ontsluierd. Het is een stuk dat ons geschreven schijnt in uren van al te opzettelijk gewilde afzondering en droogkalm, ontledend en ontkleedend ‘zoo wil ik het,’ veeleer dan in eene vlaag van beroezenden geestdrift, die niet redeneert, - maar schept; niet knutselt en kneust en kniest en kiest, - maar voortbrengt - naakt, ruw, krachtig, gezond; die zich niet opsluiten kan in eene enge, duffe studeercel, waar dik damast licht en zonnewarmte weert èn uit de kamer èn uit het harte, - maar zich vrij en vrank beweegt in de natuur, de levende, en - kind van de zon - durft opblikken tot de zon, op gevaar af plotseling blind te worden; die een hekel heeft aan niet durven, - maar waagt, stout en boud; die een ‘zóó wil ik het’ niet kent, - maar het zóó voortbrengt, zonder te weten dat het zóó zal zijn, omdat het niet anders kan. Het is een mengsel van kunstmatig naïeve nieuwheid en niet altijd behendige navolging, van wat we niet meer gewoon zijn en van wat we nog niet gewoon zijn, en waaraan, naar mijne bescheiden meening, geen behoefte is, omdat het, eenige inderdaad opmerkenswaardige trouvailles niet te na gesproken, veel meer weg heeft van bleekzuchtige gemaaktheid dan van gezonde, kernige kunst. | |
II.Indien in de symboliek, duisterheid en hardnekkig zwijgen gelijken tred houden met kunst, dan zijn de zeven konings- | |
[pagina 379]
| |
kinderen, die in het jongste drama van Maurice Maeterlinck een zonderlingen slaap slapen, ver boven hare zuster Maleine verheven. Saint-Charles maakte 't eerst in den Figaro de tijding bekend: ‘Maurice Maeterlinck heeft een nieuw werk voltooid; dat is iets dat alle - meer of minder oprechte - bewonderaars van den marionnnetten - Shakespeare met bewondering vervullen zal.’ Saint-Charles had, schreef hij, 't recht niet een enkel woord uit den tekst van het werk aan te halen, dat toen nog niet verschenen was. Maar in eene briefwisseling aan de Gazette de Liège kon men, omstreeks dien tijd, met een woord opheldering, reeds den aanhef van het nieuwe drama lezen. De zeven koningskinderen, heette liet daar, voelen en zeggen hetzelfde, en heel dikwijls tegelijkertijd hetzelfde (een klein damenkoor dus, deed een weekblad opmerken) en op zeker oogenblik worden ze allen in eens op éénen en denzelfden prins verliefd. Als inleiding werden de volgende zinsneden opgegeven: Les sept princesses (ensemble). - Quel bruit étrange font ce soir les hiboux dans les cyprès voisins!.., jamais je n'ai entendu un bruit aussi étrange! jamais... dans les cyprès voisins... par des hiboux! Oh! oh! il y a aussi des champignons qui poussent dans les coins de la tour, dans tous les coins... et des suintements le long des murailles... de toutes les murailles... et des vols lourds d'oiseaux qu'on ne voit pas! - Dans tous les coins, il y a des champignons!... le long de toutes les murailles il y a des suintements! Qu'allons-nous devenir?... oh! oh! qu'allons-nous devenir au milieu de tous ces champignons et de tous ces suintements! Welnu, daar is niets van aan! In 't gansche stuk doen de prinsessen haar edelen mond niet één oogenblik open. Het loopje dat de briefwisselaar op die wijze met den schrijver nam, bewijst het echter niet kristalhelder dat het procédé van Maeterlinck zich gemakkelijk tot een cliché leent?
***
Het tooneel verbeeldt eene uitgestrekte marmeren zaal, versierd met lauweren, lavendel en leliën in porceleinen vazen. Een trap van zeven wit marmeren treden verdeelt, in de lengte, de gansche zaal, en zeven prinsessen in wit gewaad en mei bloote armen, slapen op de treden, het hoofd op kussens van bleekroze zijde. Eene zilveren lamp verlicht haren slaap. Op den achtergrond is eene deur met sterke grendels. Links en rechts van de deur, groote vensters, waarvan de ruiten tot beneden aan de vloersteenen komen. Achter deze vensters, een terras. De zon is op het punt onder te gaan, en men bemerkt, door de ruiten, | |
[pagina 380]
| |
cene zwarte moerassige landstreek met vijvers en wouden van eiken en pijnboomen. Perpendiculair op een der vensters, tusschen reuzige wilgen, een somber, onbeweeglijk kanaal, en aan den horizont daarvan een groot oorlogschip. Op het terras wandelen een oude koning en eene oude koningin. Ze wachten. Ze wachten den jongen prins, hunnen kleinzoon. En hij komt. En hartelijk omhelst hij de sneeuwwitte bevende oudjes: zijn ‘pauvre grand-père,’ zijne ‘pauvre mère-grand’, die tranen hebben in de oogen, of eigenlijk geen tranen, althans niet hetzelfde als tranen, beweren ze. En de vraag rijst op: Waar zijn mijne zeven nichten? Ze slapen. Ze slapen altijd. Alle zeven. Sinds zeven jaar. De prins tracht ze te zien door een van de ramen; hij ziet niets dan witte schimmen. Op 't aanraden der koningin kijkt hij in de spiegels op den achtergrond, en daarin ziet hij ze. Le prince. - Je vois! je vois! je vois! je les vois toutes les sept!... Une, deux, trois (il hésite un moment), quatre, cinq, six, sept... Je ne les reconnais presque pas... Je ne les reconnais pas du tout... Oh! qu'elles sont blanches toutes les sept!... Oh! qu'elles sont belles toutes les sept!... Oh! qu'elles sont pâles toutes les sept!... Mais pourquoi dorment-elles toutes les sept? En de prins kijkt, kijkt, kijkt. Hij begint ze langzamerhand te onderscheiden: Geneveva, Helena, Christabella, Magdalena, Clara, Claribella; maar Ursula, die vreemder slaapt dan de overigen, is niet zoo gemakkelijk te erkennen. En 't regent. En 't waait. En in de verte zingen de dronken matrozen op 't oorlogschip: L'Atlantique! L'Atlantique!
Nous ne reviendrons plus!
Nous ne reviendrons plus!
Ten slotte, na lang aarzelen, wil men de prinsessen wekken. Men klopt, zachtjes, harder, angstig. Vruchteloos. Men wil de deur openen; de grendels zijn ingeschoven. De ramen kunnen niet open. Maar de koning zegt aan den jongeling dat er nog een ander middel is: Mais vous devez savoir le chemin. - Vous y avez descendu plus d'une fois dans le temps... | |
[pagina 381]
| |
Men begrijpt. Op 't kerkhof moet hij eenen zerk oplichten, eenen grafkelder doorgaan, en dan komt hij in de galerij. De jongeling gaat dien zonderlingen weg. Met eene lamp. Eene kleine lamp. Men ziet hem de galerij binnenkomen. En de prinsessen worden wakker. Zes althans. De andere, Ursula, beweegt niet. Besluiteloos eerst en bevende van begeerte tot vluchten, buigen de zes anderen zich daarna eenparig over hare zuster, en dragen in de grootste stilte het reeds verstijfde lichaam op den hoogsten trap, terwijl de koning, de koningin en al de toegestroomde dienstboden op het terras loopen, roepen, kloppen, aan al de vensters schudden. Een zwart gordijn zakt. Het stuk is uit.
***
‘Voor diegenen, eindigde Saint-Charles zijne beschouwing, voor diegenen onder onze lezers die nog niet t'huis zijn in deze bijzondere soort van geheime wetenschappen, wil ik er wel bijvoegen dat het stuk eene allegorie is van den dood, ofschoon het woord “dood” er niet wordt in uitgesproken, en daarop is mijnheer Maeterlinck heel grootsch. En als ik aan de grove menigte deze verklaring geef, ben ik zeker, ook een' dienst te bewijzen aan de ingewijden....’ | |
III.In L'Intruse zitten, bij 't weifelend licht eener lamp, zes personen aan eene tafel in eene donkere zaal van een oud kasteel: de grootvader, de vader, de oom, drie dochters. In de kamer daarnaast zieltoogt de moeder, die voor eenige weken een kindje heeft ter wereld gebracht. De zes familieleden wachten de noodlottige ontknooping af, en spreken intusschen, fluisterend, kort, koortsig, eenvoudig. Grootvader is blind, en dientengevolge is zijn gehoor fijner dan dat van andere menschenkinderen. Hij hoort iemand in den tuin, iemand die een gerucht maakt als met eene zeis. De meisjes kijken aan 't venster; er is niemand. Waarom zwijgt de nachtegaal? Niemand kan 't antwoord geven. En dan: - Ursule! | |
[pagina 382]
| |
- Personne ne gratte à la porte, grand-père. Gegeven zijnde de volgende zinnen: - Quelqu'un entre! zal de lezer met het meeste gemak van de wereld het gesprek kunnen voortdenken, dat in de diepste duisternis wordt voortgezet, want - de lamp is uitgedoofd. Angstig schreien van het kind. Snel heen en weer loopen in de kamer der zieke. Doodelijke stilte. Ten slotte verschijnt in de deur eene zuster van liefde, die, om aan de familie de treurige ontknooping mede te deelen, het teeken des kruises maakt. En allen, vader, oom, dochters, treden de kamer binnen, en laten den ouden blinde alleen, die klagend en tastend, rond de tafel loopt..... Où allez-vous? Où allez-vous? Ils m'ont laissé tout seul!... Het scherm zakt.
***
Wij herhalen de vraag: Is de dramatische kunst wel de geschikte uiting om symbolen te vertolken? Duldt zij alle gemis aan handeling? Leent zij zich wel tot ‘nuancements et figurations,’ tot ‘évolutions rapides de sentiments et d'idées’ (zooals Camille Lemonier schreef naar aanleiding van le Mâle) en tot niets dan nuancements, figurations en évolutions rapides? Wij gelooven het niet. De gegevens die in een sprookje of in eene dichterlijke phantasie den treffendsten indruk maken, de frissche naïeveteit van den vorm, de bekoorlijke onbeholpenheid der personnages, de opeenstapeling van pas aangeraakte toestanden, die doen droomen en huiveren, - dit alles verliest, en vooral bij uitsluitend aanwenden, al zijne reine, schilderachtige, aanbiddenswaardige bekoorlijkheid, al zijne evocatieve kracht, ja, brengt meer dan eens een tegenovergesteld uitwerksel te weeg. Tooneel en kinderkamer hebben niet dezelfde eischen; hier neemt men aan, vertrouwend; daar onderzoekt men, onmeedoogend; gemis aan handeling, aan waarschijnlijkheid, aan diepte, aan karakterteekening, wordt er gelijk gesteld met gebrek aan leefbaarheid. Want het tooneel is bij uitstek concreet, dewijl de massa, waartoe het zich wenden moet, àls massa, onbekwaam is tot abstractie. Pol Anri. |
|