Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Eene ‘Kermisfoobe’ in Engeland.Op vele plaatsen is de jaarlijksche kermis geheel afgeschaft, is het oude gebruik te niet gegaan en misschien bij velen reeds in het vergeetboek geraakt. In steden en dorpen, waar ieder jaar de kermisvreugde zich weêr opnieuw pleegt te uiten, is het karakter der kermis van vroeger jaren, de groote markt, waar kooplieden hunne waren en vooral nieuwigheden aan den man trachtten te brengen, zoozeer veranderd, dat men er moeilijk de oude drukbezochte jaarmarkt in zou herkennen. Wat vroeger bijzaak was, is thans hoofdzaak geworden; het eigenlijke handels-gedeelte beperkt zich tot een betrekkelijk klein aantal kramen, waar weinig aanlokkelijke artikelen, die bovendien nog in iederen winkel te vinden zijn, dikwijls weinige koopers trekken (de speelgoedkramen, die altijd voor alle kinderen ware schatten bevatten, natuurlijk uitgezonderd). Daarentegen is het aantal vermakelijkheden aanmerkelijk vermeerderd, en ieder jaar worden ons nieuwe wonderen te aanschouwen gegeven, bereiken menschelijke kundigheid en vaardigheid een hooger trap en baren ons hierdoor nieuwe verrassingen. Onnoodig om hierover in bijzonderheden te treden, een ieder kent de resultaten, verkregen door de uitvindingen der laatste jaren. En | |
[pagina 278]
| |
welhaast zal de aanstaande ‘Gentsche foore’ waarschijnlijk weêr met nieuwere wonderen de menschheid komen verbazen! Doch leveren nu de verschillende spelen en ververschings-kramen het grootste genot der kermis op, zooals ik zeide: vroeger was dit bijzaak. De hoofdzaak was en bleef de handel. In Engeland was in vroeger jaren de zoogenaamde ‘statute fair’ een genoegen, waar langen lijd te voren reeds met verlangen naar werd uitgezien. Deze kermis verschilde ook geheel van de gewone Engelsche ‘Fair.’ Deze, de ‘statute-fair’ had nl. ten doel het huren en verhuren van mannelijke en vrouwelijke dienstboden, voornamelijk uit den boerenstand. Op een rij geplaatst in een der hoofdstraten van stad of dorp, wachtten jongedochters en jongelieden geduldig het oogenblik af, dat iemand, die een meid of knecht in dienst wenschte te nemen, het oog welwillend op hen liet vallen en de onderhandelingen over het huren een aanvang zouden nemen. Vele hadden, ten bewijze dat zij vrij waren en een dienst verlangden, een strootje in den mond, misschien om hierdoor meer de aandacht op zich te vestigenGa naar voetnoot(1). Het spreekt van zelf, dat dikwijls de vermakelijkste tooneelen plaats hadden, en ook kleine ‘flirtations’ niet achterwege konden blijven. Een ieder was ook in dien tijd niet ongevoelig voor een aardig, frisch gezichtje of een paar | |
[pagina 279]
| |
helder lachende oogen; de vrouwelijke coquetterie was ook in die dagen geen onbekende zaak! Als het ‘business’ gedeelte van den dag was afgeloopen, begon de eigenlijke vreugde. ‘Public houses’ en zelfs groote hotels hadden hunne kamers en zalen voor de ontvangst van ‘each Jack with his Gill’ ingericht, en lange, gedekte tafels met ververschingen van allerlei aard, boden ruimschoots gelegenheid om den inwendigen mensch naar hartelust te versterken. Naarmate er meer gegeten, maar vooral gedronken werd, vermeerderde de vroolijkheid, totdat eindelijk een dansje de vreugde ten top deed stijgen. Ook op de ‘Fair’ van Charlton, die op ‘St. Luke's day’ (18 October) gehouden werd, waren enkele eigenaardigheden die ik met een enkel woord vermelden wil. St. Lukas, de ‘patron of the fair’ werd in de middeleeuwen symbolisch voorgesteld door een hoorndragenden os, en hiervan is waarschijnlijk het gebruik afkomstig, dat op de kermis te Charlton een ieder verscheen gekroond met een hoorn op het hoofd en zelfs al de uitgestalde artikelen met een hoorn versierd waren. Daarbij verschenen de mannen in vrouwenkleeren (over het geheel een zeer geliefde wijze van vermomming, twee à driehonderd jaren geleden) en onder de leuze: ‘All is fair at horn-fair’ veroorloofden zij zich allerlei vrijheden en muntten uit door luidruchtige vreugdebetooning. Onder de ander bekende kermissen in Engeland behoort ook de ‘St. Giles's Fair.’ Deze wordt nog ieder jaar te Oxford in het begin der maand September gehouden, en hoewel ook hier veel van het oorspronkelijk karakter verloren is gegaan, zijn er toch nog enkele oude overblijfselen terug te vinden. Nog ieder jaar komen de boeren en boerinnen, uit omliggende dorpen, om van de ‘St. Giles's | |
[pagina 280]
| |
Fair’ te genieten, en daar de eigenlijke kermis slechts op één groot plein of breede straat, ‘St. Giles's’ genaamd, gehouden wordt, is het haast onmogelijk zich een doorgang te verschaffen door de nauw opgehoopte menschenmenigte, allen zich verdringende om te zien wat er te zien valt. St. Giles was in vroegere jaren de beschermheer van de kreupelen, zoodat in vele steden en dorpen een kerk aan St. Giles gewijd werd. Gewoonlijk stond deze kerk aan het uiteinde van de stad of het dorp, ten einde de kreupelen, die uit omliggende plaatsen kwamen, zoo spoedig mogelijk de gelegenheid te geven de kerk binnen te treden en voor hun heil en genezing te bidden. Zoo ook te Oxford. Over een en ander, wat er nu nog op ‘St. Giles's Fair’ te zien en te genieten valt, wil ik met enkele woorden wat meer uitweiden. Van een Belgisch oogpunt uit is deze kermis vooral merkwaardig door, ik zou haast zeggen: den hoogeren trap van beschaving, waarop zij staat. Uit alles blijkt dat de Engelschen ons vooruit zijn en steeds nieuwigheden weten te bedenken die elders nog onbekend zijn. Veel wat in Belgie, en ook in Holland nog door menschenhanden of menschenkracht gedaan wordt, gaat daar door stoom. Zoo bijv, de bekende schietkramen waar oude flesschen of andere voorwerpen (o.a. ook zeer dikwijls lange Goudsche pijpen) als mikpunt geplaatst zijn en waar vóór de flesschen, op gegeven afstand eieren in de lucht zweven. Op ‘St. Giles's Fair’ blaast de stoom ze in de hoogte, terwijl ze hier en in Holland aan een draadje hangen te slingeren of hoogstens door een waterstraaltje zwevend gehouden worden. De draaimolen heeft ook allerlei veranderingen ondergaan, en op ‘St. Giles's Fair’ is de gewoon ronddraaiende ‘Merry-go-round’ of ‘round-about’ zelfs niet meer te vinden. ‘Clark's Improved Patent Mechanical Galloping | |
[pagina 281]
| |
Horses,’ waar de paarden en sleden zoowel in de hoogte gaan als ronddraaien, en de ‘Switch-back Railway,’ als zijnde ‘the sensation of the season’ die herinnert aan de welbekende ‘Montagne Russe,’ hebben de gewone draaimolens geheel verdrongen. De laatste nieuwigheid op ‘St. Giles's Fair’ was de ‘Roley-poley’ of ‘the Ocean-Wave,’ die ik het best beschrijven kan als een groote schijf van ongeveer 10 meiers middellijn, waarop banken en andere zitplaatsen zijn aangebracht en die zich wentelt om een ijzeren stang van boven naar onderen, van rechts naar links. Menigeen stond nieuwsgierig verlangend en zelfs eenigszins angstig het laatste nieuwe wonder aan te staren en het oogenblik af te wachten, dat het gevaarte zich in beweging zetten zou. Waren naar den zin van den eigenaar genoeg plaatsen bezet en begonnen de eerste toebereidselen voor deze eenigszins vreemde zeereis, dan werd er een doek voor den ingang uitgehangen, waarop met groote letters te lezen stond: ‘full, with many thanks.’ Spoedig daarna werd dan aan ieders nieuwsgierigheid voldaan, en menigeen hield zijn hart vast, als hij het gevaarte zich schuin zag opheffen, zoo dat de bodem zichtbaar werd, op zij zag wentelen, weèr om zag draaien en daarna zijn gewonen stand innemen om opnieuw te beginnen. Men verwachtte de reizigers wanhopend door elkaar gerold op den vloer terug te vinden, en het maakte een allergrappigsten indruk, hen kalm op hun plaats te zien zitten. Een andere vermakelijkheid is het met een bal werpen naar kokosnoten, die op stokken geplaatst en veelal in den vorm van menschengezichten gesneden, een vreemd schouwspel opleverden. De kokosnoot die door den houten bal geraakt wordt en in den letterlijken zin ‘van zijn stokje valt,’ behoort den speler, die verheugd de noot, welke soms | |
[pagina 282]
| |
een belachelijk melancholieke uitdrukking, soms een vroolijk lachenden grooten mond op haar besneden bast vertoont, mede naar huis voert. ‘Is marriage a failure?’ deze woorden, op een groot vel wit papier geschreven, trekken ook spoedig de aandacht tot zich en het daaronder geplaatste ‘try the fairy press’ wijst U den weg aan om een antwoord op de vraag te vinden, die een paar jaar geleden alle gemoederen in beweging bracht door de allen welbekende artikels in de ‘Daily-Telegraph.’ Een muziekstalletje biedt aan muziekliefhebbers zelfs ‘marriage-is-not-a-failure’ walsen, liederen en duetten aan. Ook de photographie-tentjes ontbreken niet, en mocht betrokken lucht of regen een kermisgast misschien doen denken, dat het oogenblik voor photographeeren minder geschikt is, aanstonds zal het opschrift: ‘Wet and dull weather no object.’ (voor ion van ‘objection’ was geen plaats meer!) hem van dat denkbeeld afbrengen, en de eigenaar der tent, die de voorbijgangers tracht te lokken door hun een kokosnoot voor één ‘shilling’ aan te bieden en hun dan belooft hun portret gratis te maken, heeft het genoegen den twijfelaar binnen te voeren en een ‘shilling’ meer en een kokosnoot minder te bezitten. ‘Where doctors disagree, who must decide? Why, the public of course!’ vindt men op een groot doek geschilderd, waarnaast de afbeelding van iets, dat half vrouw, half luipaard is, prijkt. Toch trekt de ‘Ghostexhibition’ meer bewonderaars en men verbaast zich over de eerlijkheid van den eigenaar, die met groote letters: ‘deceptio visus’ (gezichtsbedrog) op zijn tent geschilderd heeft. Op het platform vóor de tent voeren eenige sierlijk uitgedoste meisjes en jongelieden den in België welbekenden ‘kloefkens-dans’ uit, terwijl andere met muziekinstrumenten van allerlei | |
[pagina 283]
| |
aard den dans begeleiden. Iets echt Engelsch is zeker het kraampje waarboven het opschrift: ‘Oxford Bible Stall; presents for home’ te lezen staat, en hoe godsdienstig-gezind het Engelsche volk is, blijkt uit de menschenmenigte, die zich voortdurend om het tentje verdringt. Bijbels worden gekocht, godsdienstige kinderboekjes uitgezocht, platen met verschillende teksten worden bekeken en bewonderd. De wanden zijn behangen met allerlei teksten, waarvan vooral de volgende: ‘The eyes of the Lord are in every place, beholding the evil and the good’ en ‘The blood of Jesus Christ cleanseth us from all sin’ mij als bijzonder geschikt voor de kermis troffen. De eigenaar van de tent scheen mijn ‘verwondering’ als ‘bewondering’ op te vatten en kwam vriendelijk naar mij toe en overhandigde mij een boekje ‘The Three Graces, Faith, Hope and Charity’ beleefd buigend en mij beduidend dat het een cadeau was. Hij hoopte en verwachtte stellig niet anders dan dat het boekje mede naar huis genomen zou worden om den eerst volgenden Zondag als geschikte Sabbathslectuur voor den dag gehaald te worden. Geen beignets- en wafelkramen verspreiden er hunne doordringende geuren en een Hollander zou vergeefs uitzien naar de ‘poffertjeskramen’ waar ‘een zilveren bediening’ hem verzekerd wordt, d.w.z. dat de vorken en lepels die men u gebruiken laat van zilver en niet van tin of een andere compositie zijn (een groote aanbeveling voorwaar!); maar een tafeltje met ‘hot potatoes and hot peas’ vind veel aftrek, terwijl de gelegenheden waar het Engelsche volk zijn onmisbare ‘tea’ met ‘cakes’ of ‘sandwiches’ kan nuttigen, legio zijn. Voor dessert is er ruimschoots gelegenheid een ‘ice-cream’ te genieten, en aldus versterkt, beproeft menigeen zijn kracht: ‘The Pride | |
[pagina 284]
| |
of Middlesex’ is het opschrift dat er boven de krachtmeter te lezen staat. Wenscht men een kalmer genot, dan vergastte men zich aan Edison's phonograaf. Of het Engelsche volk ook met zijn tijd mede gaat! Maar zelfs hier, te midden van vreugde en vroolijkheid, komt de practische zijde van deze eilandbewoners weêr boven, want niets minder dan een tent, waarin de eerste hulp bij ongelukken door de ‘St. John's Ambulance’ verstrekt wordt, bevindt zich aan het einde der straat, en het helder wit van de frissche, nette tent, waarop de groote zwarte letters duidelijk uitkomen, kan door niemand onopgemerkt blijven. Politie-agenten, waarvoor in Engeland altijd de grootste en flinkste mannen schijnen te worden uitgezocht, zijn ook op deze kermis in grooten getale te vinden, en vooral den tweeden avond van de ‘Fair’ (die slechts twee en een halven dag duurt) is hun aanwezigheid hoogst noodzakelijk. Over het geheel zien de eigenlijke kermislui er armoediger uit dan men ze hier aantreft, terwijl men onder de kermisgasten lieden ontmoet van aanzien en stand, die men niet langs de kermiskramen verwachten zou. Menigeen zal ook verbaasd zijn van het aantal professoren en ernstige geleerden, die vroolijk lachend met hun kinderen uren op de ‘Fair’ doorbrengen, en het gerucht wil zelfs bekende Oxfordsche professoren 's avonds zonder kinderen, in de ‘Switch-back’ gezien hebben. Ook de ‘Salvation-army’ neemt de kermis als een goede gelegenheid waar, om door openbare godsdienstoefeningen te trachten leden voor haar vereeniging te winnen, maar dit gebeurt op zoo vreemde luidruchtige wijze (geheel afwijkend van enkele heilsoldaten, die soms zeer goed zingen en bepaald welsprekend zijn) en het zingen van ‘I am so | |
[pagina 285]
| |
happy’ en ‘Oh Lord, we are so happy’ gaat met zulke wilde sprongen en dansen gepaard, dat men heusch vermoeden zou, niet met ernstige Christenen, maar met vermomde kermisgasten te doen te hebben. En het ‘We are so happy’ schijnt invloed op de menigte te hebben, die een oogenblik uit nieuwsgierigheid de godsdienstoefening bijwoont en daarna veel woeliger en drukker de andere kermisvermakelijkheden opzoekt en dikwijls eindigt met luid zingend en schreeuwend zijn ‘happiness’ bekend te maken. Dina van Deventer. |
|