Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
In het Jaar 2000 (looking backward)
| |
[pagina 245]
| |
slaap magnetiseeren, en laat hem 113 jaren later, in het jaar 2000 dus, ontwaken te midden der gansch hervormde maatschappij, waarvan J. West ons dan een zeer nauwkeurige beschrijving geeft. De grondzuil van Bellamy's hervormde maatschappij is het Collectivisme: iedereen werkt voor iedereen. Het is hier niet de plaats om Bellamy's stelsels te bespreken. Dat werd op meesterlijke wijze gedaan door onzen beroemden oeconomist, Emile de Laveleye, in de Revue de Belgique. Nochtans wil ik op twee hoofdstukken wijzen die voor ons van grooter belang zijn, namelijk die waar Edw. Bellamy uitlegt wat de liefdadigheid en de letterkunde in het jaar 2000 geworden zijn. De liefdadigheid bestaat niet meer zooals in onze tegenwoordige maatschappij uit die vernederende aalmoes welke de regeering of het volk aan de gebrekkigen schenkt. In de maatschappij van Bellamy maakt ieder man of vrouw deel uit van het ‘arbeidsleger’ en is verplicht gedurende een zeker getal jaren te werken. Jaarlijks ontvangt iedereen hetzelfde loon. - Nooit is iemand zonder werk omdat de regeering alle werk in handen heeft. Zij, die door lichamelijke gebreken in de onmogelijkheid gesteld zijn om te arbeiden, de blinden, de lammen, de zieken, ontvangen hetzelfde loon als de werkenden, niet als een aalmoes omdat ze blind, lam of ziek zijn, maar als een recht, omdat ze menschen zijn. Het zijn prachtige bladzijden, waar Bellamy dat menschlievend stelsel verdedigt. Geen bombast, geen hyperbolische stijl; eenvoudige redeneering. Onze moderne philantropen gevoelen niet genoeg hoe vernederend de vrijwillige aalmoes is. En nu, hoe staat het met de literatuur in de 21ste eeuw! De boeken worden door de natie uitgegeven. De schrijver betaalt de kosten voor den eersten druk, en indien hij bijval geniet en zijn boek goed verkocht wordt, stelt men hem vrij van dienst in het arbeidsleger, en wordt hem van de opbrengst zijner werken een jaarlijksch loon betaalt. Hij mag zich dan gansch aan de literatuur wijden. | |
[pagina 246]
| |
Zoo gaat het ook met de kunstenaars. ‘In kunst... is het volk de eenige rechter. Zij stemmen over de toelating van beelden en schilderijen voor de openbare gebouwen, en hunne gunstige uitspraak stelt den kunstenaar vrij van allen anderen arbeid.’ Of dit stelsel aan goede kunstenaars slechts zal toelaten de kunst te beoefenen durf ik betwijfelen, omdat in kunst als in letterkunde, die kunstenaars of schrijvers die bij het volk den meesten bijval inoogsten niet altijd de beste zijn. Het oordeel van de groote volksmassa spruit zelden uit een esthetisch gevoel, maar zeer dikwijls uit een geweldigen indruk. Een bewijs: In den laatsten driejaarlijkschen Salon van Gent waren twee tafereelen van zeer verschillenden aard. Het een: De Moeders den oorlog vervloekende (de naam van den schilder is mij ontsnapt) was een ruw mengsel van bloed en vuur, van ijzer en vleesch; het ander ‘De heilige maagd’ van Dagnan-Bouveret was een zeer eenvoudig, sober tafereel, maar dat overstroomde van poëzie, van rein gevoel. Doch vóor dit laatste bleef er zelden iemand staan, alhoewel het volgens de critici, het meesterstuk van de tentoonstelling was. Integendeel uit den groep, die gedurig vóor het ruwe, schitterende tafereel stationneerde, steeg ieder oogenblik de kreet: ‘schoon!’. Een meesterlijke brok uit Bellamy's werk is de beschrijving van de hedendaagsche maatschappij. In eenige regels schetst Bellamy die, met een realistische waarheid die ons huiveren doetGa naar voetnoot(1). Het werk van Bellamy, als al de werken van dien aard, al is hel ook een vrucht der fantasie, is een edel werk, omdat hel immer tot doel heeft den akeligen toestand van hel grootste gedeelte van het menschdom te betrachten.
Hendrik de Marez. |
|