Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Boekbeookdeelingen.Fietje's Verloving door Julius Stinde, naar het Duitsch door Gerard Keller. - Arnhem en Nijmegen, gebrs E en M. Cohen. - 211 blz. - Ingenaaid ƒ. 1.50; in prachtband ƒ. 1.90.Hoe, waar, met wien Fietje verloofd wordt ligt niet in mijn plan te bespreken. Het was er den schrijver blijkbaar óók niet hoofdzakehjk om te doen dàt mede te deelen. Liever lust het mij te wijzen op de menigvuldige bladzijden, waar Julius Stinde op de hem eigen ondeugende wijze den draak steekt met de pretentie van sommige toongevende bladen (blz. 5, 6, 10, 11, 12); met de omslachtigheid van zekere soort zoogezegde realisten (1, 2, 3, 4, 9, 10 39, 40, 151 en andere); met het bekrompen specialist zijn (97, 98, 127) of met de onbeholpenheid, den onpractischen zin en dito onzin van sommige geleerden (129, 130); met de comedianten der wetenschap (175); met het huidige stelsel van opvoeding, waardoor men geleerd wordt, - niet bekwaam (176); met den uniformzin onzer dagen (111); met de algemeene zucht van mannen (126) en zelfs van vrouwen (198) om mee te praten en mee te.... regeeren; met recepties (199); met modewoorden, zooals ‘Kolossaal! (199); met ellenlange woordkoppelingen, in den aard van Kinderhospitaal liefdadigheidsconcert, gevolgd door Liefdadigheidskinderhospitaalbal’ (122); met taalverbastering(128) en wat niet ook! Vraagt men citaten? Ik gehoorzaam; maar ik mag niet uitvoerig worden!
De uitgever van Fietje's Verloving - want 't is door zijnen | |
[pagina 61]
| |
mond dat de schrijver altijd de critiek laat spreken, - vraagt (bl.39): Hebt gij het station beschreven zooals het behoort? Waar is het plaatsbureau, waar is het goederenkantoor, waar is de stijfselpot, waarme de de papiertjes op de koffers worden geplakt? Er is geen grond, geen zolder, er zijn geen muren. Waren er dan nergens biljetten aangeplakt, waarop de aankomst en het vertrek der treinen stond opgegeven?... Gij spreekt bij voorbeeld in het geheel niet van de locomotief. Heeft die dus geen wielen, geen pijp, geen stoomketel, geen manometer, geen injector, geen smeerbak, geen kolenschop, geen veiligheidsklep, geen stoomfluit? Een professor ‘van de nieuwste richting’ kan den schrijver over de ‘nieuwere lettterkunde’ ‘geen raad geven, want’ hij gaat ‘slechts tot en met Goethe’ (blz. 15). ‘Uw vertrouwen,’ voegt hij er later bij (blz. 16 en vlg.) Uw vertrouwen zal echter het mijne niet beschamen en ik wil u nu reeds iets mededeelen, dat ik later algemeen kenbaar zal maken, namelijk dat Goethe, waarschijnlijk den 4en Februari 1780, twee dagen voordat hij zich nederzette om Tasso te schrijven, maccaroni met parmezaansche kaas gegeten heeft De beteekenis van dit, door mij met ontzaglijk veel moeite opgespoorde feit, is van de grootste wetenschappeljke beteekenis. Het werpt een helder licht over het innigste verband tusschen den dichter en zijne scheppingen. Elders (bl. 97 en 98) laat Stinde eenen professor de voelhoorns van 2811 koolwitjes van eene bepaalde soort onderzoeken, om zekerheid te hebben over hunne vorming uit ronde cellen, welke later veranderen in langwerpige cellen, en welke overgang niet altijd volkomen is... Een ander zou (blz. 127) niet aarzelen, voor eene drukfout in de uitgaven van Cicero, welke niet in seculis als zoodanig werd aangegeven, een jaar van zijn leven te geven. ‘En zelfs meer!’ Een geleerd dominé, ‘die uitstekend Grieksch en Latijn kende en schoone waarheden van den kansel wist te verkondigen,’ was in zooverre beroofd van allen practischen zin, dat hij een okshoofd Bordeaux in melkkannen en in ledige vaatjes aftapte en er pakpapieren overheen bond om ze te sluiten (blz. 129 en 130).
Fietje's Verloving is eigenlijk geen vervolg op de Familie Buchholz van denzelfden schrijver, al hebben mevrouw Lahmann (Fietje's moeder) en mevrouw Lotz (bij wie Fietje gedurende éénen dag voorlczeres is) eenige karaktertrek ken met de onsterfelijke Wilhelmina gemeen. Maar even pittig is het zeker! In den stijl is Stinde Stinde gebleven. Met een paar woorden teekent hij een portret: | |
[pagina 62]
| |
Mevrouw Lotz lag op de canapé. Gekleed in een wit en zwart gestreepte morgenjapon had zij veel van een Pruisisch schilderhuisje: ze was bovendien even houterig en stijf. (blz. 144). Soms slaat hij een' toon aan die door zijne soberheid diep de ziele roert. Aldus hoofdstuk XIV: Fietje's voornemen om zelfmoord te plegen, na haar afscheid van het Tehuis voor Zwervelingen (het kerkhof), en het gesprek bij hare redding door Steinbach. Het diepe gevoel, de fijne humor, de getrouwe weerspiegeling van het leven met zijn vernis van beschaving, zijn egoïsmus, en zijne doorgaans terre à terreachtige burgerlijkheid, dit alles maakt Fietje's Verloving tot een zeer aanbevelenswaardig boek. De vertaling is zeer verzorgd. Enkele druk- en interpunctiefeilen zullen wij waarschijnlijk op den spreekwoordelijk breeden rug van den proeflezer dienen te schuiven? Druk en band zijn zeer prachtig. De prijs is in 't bereik van veler beurzen. Daarenboven bieden de gebroeders Cohen nog deze voordeelen aan: het geheele stel van Stinde's werken (De Familie Buchholz, I en II, Mevrouw Wilhelmina, 1 deel Woud-novellen en Fietje's Verloving) worden samen te koop gesteld aan ƒ 5.00, of in 6 heel nette prachtbanden aan ƒ 6-75. Moge dit aanbod vele koopers lokken! Het verdient het! Pol Anri. | |
Sonnetten en Zangen door G.H. Priem. - Amersfoort, G.H. Priem.'t Is een hemelsch genot in het najaar, waarvan de onsterfelijke Beets zoo heerlijk zong, met een boek ter hand door de velden te dwalen; daar het herfstseizoen ditmaal zoo prachtig aanving, mocht steller dezes menig aangenaam uurtje slijten met het alleszins keurige bundeltje van den heer Priem, kijkende door dezes maar ook door zijne eigene oogen naar al het natuurschoon, dat ons uitgespaard bleef. Eerst las hij de twee en twintig Klinkdichten, waarvan de zes eerste droef en weinig opwekkend van toon zijn; de overige doen ons niet enkel in den heer Priem den meester over den vorm, maar ook den dweper met de hem omgevende schepping waardeeren. Sonnet XXI, aanvangende als volgt, achten wij voortreffelijk: ‘In den klaren dag bij 't morgenstralen
Droomt de Rijn, de Rijn, de blonde Rijn
Als een stroom van Rüdesheimer wijn
Opgevangen in smaragden schalen..’
| |
[pagina 63]
| |
‘Andere Gedichten,’ een dozijn in getal, maken de tweede verdeeling uit. Mei en Lievelingsplekje zijn meesterstukjes; uit het eerste citeeren wij: ‘Zeg mij, o zilveren Mei, zeg mij:
Zijt gij een droom, een schijn?
Als die verlangens, die schooner
Dan hun vervulling zijn?
‘Engel van licht en liefde
In der maanden cirklende rij,
Bloemengekroonde praalt ge,
Zonnelief, zingende Mei.’
Van tusschen de Kleine Liederen galmen ons nog de volgende in de ooren, een bewijs, dat zij ons verrukten: ‘Wij dwaalden, mijn lief, door de Betuw’, ‘Visscherinnetje, blauw is de hemel’, doch vooral XXII, waarin het liefje gansch aardig gekust wordt ‘al onder de ruischende dennen’. Met het slotversje: ‘'t Was wel sentimenteel ouderwetsch, maar
Mijn liefje, wat deed dat er toe?’Ga naar voetnoot(1)
sluiten ook wij deze aankondiging, allen verderen lof overbodig achtend. F.V. | |
B. Van Meurs Verhandelingen over Neus, Niezen, Anagram, Bliksem. - Culemborg. Blom en Olivierse, 1890. 187 p. ƒ 0-90.Pater Van Meurs is in 't Noorden beter gekend dan in 't Zuiden; doch, nu eenige zijner pennevruchten in een boekdeel verschijnen en dus beter toegankelijk geworden zijn, mag men verzekerd zijn dat hij zich ook hier te lande menig bewonderaar van zijn talent, ja, menig vriend zal verwerven. In deze voorlezingen doet hij zich kennen als een schitterend causeur, van het slag van Dr Laurillard, die steeds gereed is om over niets en over alles te spreken, nooit in verlegenheid geraakt, en uit zijn uitgebreide lezingen het goud trekt, dat hij zijn verrukte hoorders aanbiedt onder een kernigen, pittigen vorm, overgoten met een keurigen en goedigen humor. De opschriften dezer ‘verhandelingen’: Neus, Niezen, Anagram, Bliksem enz., zeggen inderdaad weinig. Pater Van | |
[pagina 64]
| |
Meurs is eene der personaliteiten, die men, wanneer men niet het geluk kan hebben hem te hooren, vol vertrouwen in de uitspraak van den criticus moet leeren kennen. Laat mij nu den lezer hier de verzekering geven, dat niemand die kennismaking zal betreuren: want al verstaat Pater Van Meurs de kunst om overeen schijnbaar onbeduidend en onvruchtbaar onderwerp te spreken, zonder dat de hoorder een oogenblik ophoudt aan zijn lippen te hangen, toch zullen wij aanstonds bijvoegen dat hij daarbij blijken geeft van een uitgebreide kennis op wetenschappelijk en letterkundig gebied, welke hij heeft weten tot de zijne te maken. Zijn voorlezingen zijn daarom niet alleen plezierig, maar ook in de hoogste mate leerrijk. Wegens de algemeene cultuur des schrijvers kan zijn boek velen, welke ook de aard zij hunner speciale studiën, interesseeren en nuttig zijn. Aug. Gittée. |