Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| |||||||
Boekbeoordeelingen.Microben, Gedichten van Ar Julius Coelst. Oostende: Neyts-Vlaeminck, 1891 .96 blz. kl. 8o.Et non surrexit ultra propheta in Israël sicut Moyses. Sedert lang kwijnde de edele dichtkunst in Vlaanderen, en zonder eenige opflakkering smeulde het geestesleven onder de asch der onverschilligheid en der stoffelijke bekommernissen. Toen is een apotheker opgestaan, en zich verheffende boven het prozaïsche van pillendraai en drankjeskook, heeft hij met brandende liefde de Muze gevrijd, die hem tot loon met hare gunsten en gaven overstelpte. Dier gunsten en gaven wil hij ons deelachtig maken en biedt ons daarom een schatkistje vol dichtpaarlen aan, met verzoek ons er aan te goed te doen. Wij hebben 's dichters uitnoodiging dan ook beantwoord en zijn onze bewondering nog niet meester. Liefde en leed, humor en satire, maag- en vriendschap, godsdienst en vaderland, deftig en boertig vak zijn door hem in meesterstukken behandeld. Als hij aan zijn meisje verzekert (blz. 41) dat hij liefde gaat zoeken in struiken en schildert hoe het ‘jeugdige bloed zijner aders’ aan die struiken kleefde, of als hij tot haar zucht (blz. 48) dat hij nevens haar zou willen te paard rijden in de woestijn om haar (wat een vampiertje!) te laven met ‘het bloed zijner aders’ dat niet is blijven aan de struiken kleven, dan kunnen wij ons niet wêerhouden met Heine uit te roepen: ‘Mein Liebchen, was willst du noch mehr!’ De drie stukken: Artsenij (blz. 67), - Hoe laat (blz. 83)? - De Wijsgeer (blz. 86) bewijzen eens te meer dat de Hollanders te stijf zijn en te loom van geest om met de Vlamingen in zake van satire en humor te wedijveren. | |||||||
[pagina 387]
| |||||||
Ave, Vera Crux (blz. 62) herinnert aan de heerlijkste reien van Vondel, en, staat ook de gewone lezer bij een stoute figuur of een historische zinspeling al eens stil, hij bedenke dat er niet minder gezonde redeneerkracht en rijke zaakkennis van noode is om Coelst dan om Huygens te begrijpen. Eenige stalen moeten onze bewering goed maken. Zou Vondel juister figuur hebben kunnen vinden dan deze, dat ‘het Kruis is het zinnebeeld van het Woord dat de ware grondvest is der ware Kerk?’ Is de metaphore dat ‘het Kruis is de baak die ons wenkt naar 't beloofde strand’ niet naar de natuur geteekend? Immers de vuurtoren van Oostende is ook een wenkende baak, die met den wind meêgeeft door een waggelende beweging van 1,50 m. in de keering. Het epitheton Afschuwelijke Joden toegepast op de moordenaars en lasteraars van Christus, is treffend van nauwkeurigheid, want wij zullen nog lang moeten wachten eer de anti-semieten er aan denken, dat de stichters van het Christendom, Christus, de Apostelen en Paulus, ook Joden waren! En dan die fijne historische bijzonderheid, die aan Huygens zelf niet bekend was, namelijk dat de Onbevlekte Maagd in de traan deed (str. 3, blz. 63)Ga naar voetnoot(1), en dan nog niet in de traan van den walvisch van Jonas, maar in zilte traan, d.i. traan van pekelharingen! Stijl en taal zijn op de hoogte van de schoonheden der gedachten en voorstellingen. Pietje-de-Dood vloekt (blz. 58), de Farizeërs vloeken (blz. 63) en Luie Piet vloekt (blz. 84-85) eerst met een kuch, dan met Verkrommen en eindelijk met Wel duizend bakken! De verzen zijn huppelend of statig naar den aard der onderwerpen, en waar een woord in de maat niet past, weet de dichter het behendig te vervormen tot dat het er in past. Wij bewonderen, hoe hem die behendigheid gelukt, als hij schrijt: En de stonden soms gewijd,
Waren zeldzaam, aan het dichten...
(d.i. zeldzaam waren de stonden, soms aan het dichten gewijd),
| |||||||
[pagina 388]
| |||||||
In zijn ‘Voorwoord’ verklaart de dichter waarom hij zijne verzen zoo dichterlijk Microben noemt: (Microben) zijn g'heele (sic) kleine dingen;
Eerstelingen ook zijn klein.
Wat verder heet het dat ze ‘bekrompen’ zijn, wat moet gelden als synoniem van ‘klein zijn.’ Dat is van zijnentwege ‘bekrompen’ zedigheid. Hij weze overtuigd dat ze lang genoeg zijn! Even ‘bekrompen’ is zijn zedigheid, als hij (blz. 8-9) de vrees uitspreekt dat ‘de lezer de vormen zijner klanken zal verachten’ en dat ‘de wind (van den lezer?) ze zal zero maken.’ Neen, de kunstminnaars die aan de alledaagschheden van J. Van Beers, J. De Geyter en P. de Mont niets hebben, zullen bij hem rein genot zoeken, en niet alleen de Nederlandsche letterkunde gelukwenschen met den eersten apotheker dien zij onder hare beoefenaars telt, maar tevens verklaren dat er nooit in ons midden een dichter meer zal opstaan gelijk Ar Julius Coelst! J. Vercoullie. | |||||||
Glossarium van verouderde Rechtstermen, Kunstwoorden en andere Uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche Oorkonden door K. Stallaert, Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, oud-Hoogleeraar der Nederlandsche Taal aan het Koninkl. Athenaeum en aan de Krijgskundige School, en oud-Archivaris van het Bestuur der Godshuizen te Brussel. Uitgegeven van wege de Maatschappij der Nederlandsehe Letterkunde te Leiden. - Leiden, E.J. Brill, 1886-1891. - 1 à 10 aflev.: A-Lepel, 80 blz. gr. in-8o, per aflev. à ƒ. 1,20 (compleet in 24 aflev.).In den jaargang 1888 (1, bl. 230-236) van dit Tijdschrift schreef ik een aankondiging van bovengenoemd Glossarium, toen eerst vier afleveringen (A-Dante) verschenen waren. Sinds dien is het reeds een heel eind verder geraakt: zes afleveringen nog zijn er bij gekomen, zoodat we reeds de 160 eerste blz. van het tweede deel voor ons hebben. Misschien was het vermetel een beslissend oordeel uit te spreken over een werk, als er slechts het zesde gedeelte van verschenen was. Nu wij echter nagenoeg de helft (10 aflev. op 20 à 24) kunnen onderzoeken, mag dit verwijt niet gelden. Wij zijn gelukkig te mogen verklaren, dat de indruk dien wij van de eerste afleveringen hadden, door de volgende nog is | |||||||
[pagina 389]
| |||||||
bevestigd geworden. Wij kunnen dus niet beter doen dan naar onze eerste aankondiging te verzenden, en nog eens den wensch uit te spreken dat een ruime belangstelling in het boek den hr. Stallaert beloone voor zijn onvermoeiden en gewetensvollen arbeid. Met onze vroeger opmerkingen over spelling en streng alphabetische schikking der woorden is rekening gehouden. Onze critiek over de al te groote uitgebreidheid der citaten, hoewel nog steeds gegrond met het oog op de algemeene eischen van een woordenboek, moet tegenover dit Glossarium niet gehandhaafd worden, daar zij aan onuitgegeven bronnen ontleend zijn, die wellicht nooit in druk zullen verschijnen. De verklaring ter gelegenheid van Verdam's Middelnederlandsch Woordenboek gedaan, dat het niet de vakwoorden opneemt die tot België behooren, omdat die in Stallaert's Glossarium voorkomen, bepaalt beter dan men het vroeger kon doen, de verhouding dier twee boeken tot elkander, zoodat nu nog duidelijker blijkt dat Stallaert's Glossarium nevens Verdam's Woordenboek niet overbodig is.
J. Vercoullie. | |||||||
Meesterwerken van Ouida. In 50 à 55 afl. van 64 blz. aan 25 cents per afl., of in 9 à 10 deelen van ± 330 blz. in 8o. Bij J. Minkman te Arnhem, en G.L. Nahon te Antwerpen.De geniale Engelsche schrijfster, Louise de la Ramée, die zich onder het pseudoniem Ouida heeft beroemd gemaakt, behoort ongetwijfeld tot de beste, vruchtbaarste en meest gelezen romandichters van onzen lijd. Hare stoute gedachten, dramatische toestanden, tredende karakterschilderingen, prachtige natuurtafereelen en verwonderlijk meesterschap over de taal, geven hare werken eene buitengewone aantrekkelijkheid. Ouida is een hervormende geest, met democratische denkbeelden; Kerk en Staat, paus en koning moeten het vaak bij haar ontgelden. Onbarmhartig legt zij de wouden bloot, waaraan het menschdom lijdt, en geeselt zijne verdrukkers op de bloedigste wijze. Tevens weet zij het menschelijk gemoed te ontsluieren en tot in zijne diepste verborgenheden door te dringen. Hare romans worden in Noord-Nederland zoo druk gelezen dat, niettegenstaande den hoogen prijs, de eerste oplaag van een aantal dier gewrochten ten eenenmale is uitgeput. Thans worden hare meesterwerken: Idalia, Folle Farine, Floralia, Slavenketenen, en - bij genoegzame deelneming, ook Twee Klompjes en De Liefde is genoeg - aan een zeer goedkoopen prijs het Nederlandsch publiek aangeboden. | |||||||
[pagina 390]
| |||||||
Idalia (2 dl, elk van 365 blz.) is reeds verschenen, en is met eene fraaie, duidelijke letter, op goed gesatineerd papier gedrukt. Ofschoon deze roman nagenoeg de stof bevat van 5 deelen van Conscience's werken (1e uitg.), weet de schrijfster de aandacht dusdanig gespannen te houden, dat men die bladzijden, van de eerste tot de laatste, letterlijk verslindt. Zoo iemand, bezit zij de kunst om den lezer aan hare lippen te doen hangen, en al heeft nu de strenge criticus tegen dit gewrocht, in een artistiek opzicht, wel iets in te brengen, hij erkent niettemin dat het, in de rij der meest boeiende romans, vooraan staat. Idalia verplaatst ons in de dagen van Garibaldi (1860) - hoewel er van den vrijheidsheld geene sprake is - en de schrijfster laat de gelegenheid niet ongebruikt om hare pijlen tegen het toenmalige Rome en het gouvernement van Napels af te schieten. Dat is echter maar bijzaak. Idalia munt vooral uit door een rijkdom van aangrijpende tooneelen, door diepte van karakterstudie en een schitterenden, geestvollen dialoog. Oorspronkelijke typen als de betooverend schoone Idalia, de trotsche, gewetenlooze revolutionnaire met haar stoutmoedig, vorstelijk karakter, en de koene, edele, ridderlijke Erceldoune, de Schotsche ‘grensarend’, - beide zoo eigenaardig opgevat en zoo meesterlijk uitgewerkt, - kan men onmogelijk vergeten. We kunnen dan ook den Vlaamschen lezer, en in 't bijzonder de afdeelingsbesturen van het Willemsfonds, niet genoeg aanraden zich op Ouida's meesterwerken te abonneeren; voor de boekerijen van het Willemsfonds ware 't moeilijk eene hetere keuze te doen. Men verbindt zich voor de geheele reeks. Moge de heer Minkman, ook ten onzent, de ondersteuning vinden, welke hij voor deze uitgave ten volle verdient. D.
A. De Cock. |
|