Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Eerste tooneel.VERVOORT, gezeten bij de tafel met een dagblad; hij staat op als VAN VLOTEN binnentreedt langs de middeldeur.
Van Vloten.
Mijn beste vriend Vervoort! Hoe vaart gij? Steeds gezond?
Vervoort.
Van Vloten!
Van Vloten.
Ja, ik zelf!
Vervoort.
Wat wind waait in deez' stond
U hier te mijnent?
Van Vloten.
Ha... 't is weken reeds geleden
Dat ik u heb bezocht, 't is waar... maar 't had zijn reden:
Ik had geen tijd.
| |
[pagina 262]
| |
Vervoort.
Geen tijd! ... Een man die niets verricht,
Een rijke jonkman die geen zorgen kent, hoe licht
Die mogen zijn.
Van Vloten.
Ha, ha! 't is waar, ik ging vergeten,
Dat gij, - de strenge man! - gewis niet goed kunt weten,
Hoe eene vrouw den tijd van eenen jonkman neemt:
Nooit hadt gij een maitress'.... 't Vermaak bleef voor u vreemd...
Vervoort.
En 'k ben daarover fier!
Van Vloten.
Oh, oh!
Vervoort.
Gewis! 't Is schande...
Op uwen ouderdom... een man van uwen stande...
Van Vloten
(lachend).
We krijgen twist, Vervoort... Blijf weg met uw verwijt!
Of anders... zie! ge zijt terstond Van Vloten kwijt...
Elk doe naar zijn gedacht: u lachte 't huwlijk tegen,
En jong zijt gij getrouwd. 't Geluk vondt ge in de wegen
Die gij gevolgd hebt... Ik? 'k had schrik voor elken band:
'k Bleef ongehuwd en 'k nam de liefde t'allen kant
Waar ik die vond...
(zonder overtuiging). Ik ben gelukkig in het levenDat ik mij heb gemaakt.
Vervoort.
't Kan geen geluk u geven
Van Vloten
(zonder overtuiging).
Gelukkig ben ik toch...
Vervoort.
Ik zeg u: ‘'t is niet waar!’
't Geluk is slechts het deel, het loon van hem die naar
De wet der eere zich gedraagt...
Van Vloten.
't Is overdrijven!
Vervoort.
Toch niet!
Van Vloten
(glimlachend).
Mijn waarde vriend heeft heden lust tot kijven...
| |
[pagina 263]
| |
Vervoort.
Neen, neen! 'k Heb lust alleen te laken uw gedrag,
'k Ben uw verkleefde vriend, 'k geloof wel dat ik mag
U zeggen wat ik denk?
Van Vloten.
Gewis! Maar 't zal niet baten.
Ik zal, om uw sermoen, de vrouw toch niet verlaten,
Die 'k nu gekozen heb:
(gelukkig)
een engel, jong en schoon,
Zoo blond als 't rijpe graan, een roosje op iedre koon,
Een mondje!.. en lipjes, vriend! en zacht... onschuldig... teeder...
Ge moest haar zien!.. Gij wierpt u vóor dien engel neder
Op beide kniën, Vervoort!... Haar oogjes, blauw en diep,
Zij werpen eenen blik!.. oh, al mijn bloed verliep
Als zij voor de eerste maal mij aankeek... 'k was betooverd!...
Vervoort
(spottend).
En dra was met wat goud 't onschuldig hart veroverd
Van uwen engel!... Niet?
(Van Vloten schudt het hoofd).
Van Vloten.
Daaraan bedriegt gij u:
't Ging zoo gemaklijk niet! Doch 'k overwon! En nu
Behoort ze mij!
Vervoort
(nog spottend).
De som was eerst te klein: die vrouwen,
Die engelen kennen 't geld!...
Van Vloten.
Weer mis!... Met haar te trouwen
Moest ik beloven, vriend, eer zij ... ah, ah!...
Vervoort.
Gij deedt?
Van Vloten,
Wel ja, 'k deed die belofte en wel nog onder eed:
Een eed, dat stelt de vrouw gerust.
Vervoort.
Zoudt gij dien breken?
| |
[pagina 264]
| |
Van Vloten
(lachend).
Ha, ha! naïef... naïef! Hoor nu Vervoort eens spreken!..
Hij vraagt... ha... ha... ik berst!.. Men heeft wat meer verstand:
Zulke eeden binden niet!
Vervoort
(verontwaardigd).
't Is slecht... 't is laag.... 't is schand!...
Van Vloten.
Kom, herbegin maar niet! Men mag zich toch vermaken:
Wie kan, ik vraag het u, dat bij een jonkman laken?
Vervoort.
Gij betert u dan nooit! - Kent gij haar ouders?
Van Vloten.
Neen.
Zij woont te Brussel, 'k Ga er weeklijks tweemaal heen.
Vervoort.
En haar familie?
Van Vloten.
Oh... Ik heb geen tijd te vragen
Naar haar familie, vriend!
Vervoort.
Men moet ze oprecht beklagen!
Een zuster of, wie weet? een broeder om haar lijdt...
Haar moeder weent gewis... haar vader, vóor den tijd
Vergrijsd door het verdriet, verbergt zich aan de blikken
Der menschen, schaamtevol, die d'armen man doen schrikken.
Ah! zoo eenieder meer, met liefderijken zin,
Aan zijn familie dacht, - de vader van 't gezin
Aan zijne kindren, elk aan zusters, broeders, magen -
Dan zouden velen zich tot slechtdoen niet verlagen!
Van Vloten.
Dat kan wel mooglijk zijn...
Vervoort.
Het is de waarheid!
Van Vloten.
Spreek
Daar niet meer van! - 'k Vergat met al uw streng gepreek
Te vragen naar Heleen?
| |
[pagina 265]
| |
Vervoort.
Mijn' dochter? 'k Dank u!... Heden
Een weinig ongesteld.
Van Vloten.
Niet erg?
Vervoort.
O, neen! - Geleden
Een dag twee drie gaf ik een bal...
Van Vloten.
Vermoeienis...
'k Begrijp.
Vervoort.
Meer niet. Heleen bemint den dans. - Zij is
Waarschijnlijk in den tuin.
Van Vloten.
'k Ga 't lieve kind eens groeten.
De Knecht
(binnen langs de middeldeur).
De brieven van Mijnheer!
(Vervoort neemt die; de knecht af).
Van Vloten.
'k Zal u verlaten moeten,
Doch 'k kom van daag terug, waarschijnlijk met Van Pelt.
Ha... à propos van hem... 'k Heb hem haar voorgesteld.
Hij roemt haar schoonheid hoog... 'k Ben waarlijk te benijden!
Zie, 'k ken mij zelf niet meer: 'k word dol verliefd bij tijden
Op haar! - Ge luistert niet? Vaarwel tot later dan!
Vervoort.
Tot later!
(Van Vloten af).
| |
Tweede tooneel.Vervoort.
Oh, oprecht! 't Is ongehoord zoo'n man! -
(Hij neemt zijne brieven).
Mijn' brieven... Hij begint het al te ver te drijven...
(Breekt eenen brief open).
Van luitenant Hubert. Wat heeft hij mij te schrijven?
Hij was hier op het bal .. Dat 's iemand die zich goed
Gedraagt. Hij zal zijn weg wel maken; ja, hij moet,
Geacht door iedereen, wel worden luid geprezen.
Maar kom, laat ons den brief dien hij mij schrijft, eens lezen.
| |
[pagina 266]
| |
- Helena wordt bemind!... door hem?
(lezend)
‘Ik zal vandaag
De vrijheid nemen u te doen de huwelijksvraag!..’
(Spraak) Ha, watverneem ik thans? Mijn kind!.. (Poos) O ja, de kindren...Eens twintig jaar!
(Poos) Nu ja... 'k wil hun geluk niet hindren,Als zij hem ook bemint.
(Schelt, de knecht binnen)
Mejuffer wacht ik hier...
(De knecht af)
'k Heb tot mijn schoonzoon graag dien knappen officier.
| |
Derde tooneel.VERVOORT, HELENA (met een tuiltje).
Helena.
Mijn vader!
(Zij loopt naar hem)
Vervoort
(ontroerd).
Duurbaar kind...
Helena.
'k Ben in den hof gaan plukken
Een kleinen tuil voor u...
(Zij steekt hem in zijn knopsgat)
Laat me u daarmede smukken.
Wat staan die bloemen lief op uwe borst!
Vervoort
(vat haar de handen).
Mijn kind...
Sinds uwe moeder stierf, door ons zoo teer bemind,
Waart gij mijn duurste schat...
Helena
(aangedaan).
Mijn vader!
Vervoort
(nog altijd hare handen vasthoudende).
Al mijn vreugde,
Heel mijn geluk waart gij! Wat nog mijn ziel verheugde
In 't leven, na den slag, die mij mijn gade ontnam,
Vond ik in u, Heleen! O ja, ge zijt de vlam
Die mij verwarmd heeft!... Mijn licht!... Vergeten
Zal ik dat nooit!
Helena
(ter zijde).
Mijn God!... zou vader alles weten?
Zijn stemme klinkt ontroerd...
| |
[pagina 267]
| |
Vervoort.
Ontstel u niet... Mijn hart
Heeft u zoo innig lief!... Ik zou u geene smart
Ooit kunnen aandoen... Kind, wil openhartig wezen.
Gij moet, ge weet het wel, van mij geen onrecht vreezen...
Ik ook ik heb bemind!.. Hubert vraagt mij uw hand.
Helena
(valt aan haars vaders borst).
O, vader!
Vervoort (met groote goedheid, lachende).
Ja, gij mint den schoonen luitenant,
Niet waar?
Helena
(zacht).
Uit heel mijn ziel!
Vervoort.
'k Zal hem mijn schoonzoon heeten
Met veel geluk!
Helena
(gelukkig).
Wat zijt ge goed!
Vervoort.
Het is geweten
Dat hij een jongling is van d'echten stempel, vol
Eergevoel, en fier, recht braaf, geen lichtebol,
Een hoofd dat helder denkt, een warrem hart, een werker..
Helena.
O ja!... En juist daarom bemin ik hem! Te sterker
Voel ik mijn hart tot hem getrokken, daar ook gij
Zijn deugden kent en prijst.. en in mijn keuze mij
Niet afkeurt, vader!
Vervoort.
Neen, 'k zal u met welbehagen
Zijn naam, waar geene vlek op kleeft, als vrouw zien dragen...
- Hij is niet rijk, maar 't hoeft ook niet!... En wat betreft
Dat uit een kleinen stand hij sproot... ah, hij verheft
Dien stand, hij adelt hem door 't werk... Ga nu... nog heden
Komt uw beminde hier...
(Liefderijk lachend)
Ik hoop, ge zijt te vreden?
| |
[pagina 268]
| |
Helena.
Gelukkig maakt ge mij... Heb dank, heb dank!
(Zij omhelst hem vurig)
Vervoort
(zich uit hare armen worstelend en geweld doende om niet te weenen).
o, Ja
Nu kreukt ge nog mijn das!
(Ter zijde)
'k Voel dat ik weenen ga...
De Knecht
(geeft eene visietkaart aan Vervoort).
Mijnheer...
Vervoort
(na de kaart gelezen te hebben).
Ga, liefste, ga!...
(Helena af.)
Mijnheer Hubert.. leid binnen!
(De knecht af)
| |
Vierde tooneel.HUBERT, VERVOORT.
Hubert
(in de middeldeur).
Mijnheer...
Vervoort.
Mijnheer Hubert.
Hubert
(ter zijde).
Hoe zal ik dat beginnen!
(Op den voorgrond komende)
Mijn God, mijnheer!... Ge weet wat mij hier henen leidt.
Wees niet te streng voor mij!... Aan haar bevalligheid,
Haar geest, haar goedheid... aan haar gaven nooit volprezen,
Weerstaat geen jonglingshart!... 'k bemin haar!.. Mocht ik wezen
Haar echtgenoot!.. Mijnheer!.. zeg dat uw dochter mij
Behooren mag!... Vervul mijn hartewenschen!
Vervoort
(warm en liefderijk).
Zij,
Heleen, is 't eenig kind, mij uit mijn echt gebleven;
Ik zou voor haar geluk mijn bloed, mijn leven geven...
| |
[pagina 269]
| |
Hubert
(onderbrekend).
'k Begrijp, mijnheer!... Geloof dat ik haar 't leven zoet
Zal maken... 'k Zweer het u dat zij geen tegenspoed,
Geen leed door mijne schuld zal kennen... 'k Zal die weren
Uit haren levensweg door 't machtig zielsbegeren,
Dat mij vervult, om haar steeds vergenoegd te zien.
Vervoort
(gelukkig).
't Zijn goede woorden, dat! Laat mij mijn dank u bien
Ge zijt een edel hart!..
(Bij drukt hem de hand)
Hubert
Ik zou dan hopen mogen?
'k Steunde op uw goedheid, Heer!..
Vervoort.
Gij hebt u niet bedrogen,
Wanneer gij hebt geloofd dat hier een goede naam,
Rechtschapenheid en eer, een handel vrij van blaam,
Bij 't aanzoek om de hand mijns kinds, meer zouden tellen
Dan rijkdom!
Hubert.
Rijkdom!... moest ik dáar mijn hoop in stellen,
Dan mocht ik zeker zijn van uwe weigering...
Mijne ouders lieten mij niets dan hun zegening
En 't kostbaar voorbeeld van hun deugdzaam, werkzaam leven.
Een groote schat voor mij was 't voorbeeld mij gegeven
Van in mijn prilste jeugd door mijnen vader! 't Werk,
Dat 't lichaam voedt, den geest verkloekt, de ziele sterk
Steeds maakt, het heilig Werk, heeft hij me leeren kennen,
Beminnen als een gaaf van God!... ‘Den mensch gewennen
Aan d'arbeid, is 't geluk hem geven’, was het woord
Mijns vaders: inderdaad, 'k heb nooit een' klacht gehoord
Uit vaders mond, maar steeds met opgeruimde zinnen,
Van vóor de zonne scheen, hem d'arbeid zien beginnen.
‘Breng steeds aan 't Werk getrouw uw eeredienst, mijn zoon!’
- Zoo sprak hij menigmaal, - ‘het geeft het schoonste loon
Den mensch met milde hand: de blijheid, 't vergenoegen!’
Ah, dat de menschen steeds het Werk tot helpster vroegen,
Tot redster uit de smart!..
(Poos)
Vervoort.
Uw moeder?
| |
[pagina 270]
| |
Hubert.
Heilig mensch!
Een toonbeeld van den plicht, vol moederzorg... Haar wensch
Was haren zoon te zien tot officier verheven...
O ja! dat scheen haar groot!... 'k Heb haar heur wensch gegeven...
Gedeeltelijk althans... Ze vroeg nog meer voor mij:
De stijfstaande epaulet.. en 't kruis!.. Dát droomde zij!
O, 't fiere moederhart!
Vervoort.
Gevoelens grootsch en heilig
Zijn in het moederhart... Wel hem, den zoon, die veilig
Zijn toevlucht er toe neemt!
Hubert.
O, ja!.. De geest van haar
Zal mij steeds moed en krachten geven. Ik wil dáár
Waar zij me wenscht te zien, eens komen door te werken!
Mijns vaders voorbeeld zal mij in mijn' poging sterken...
Vervoort.
Die taal vereert u!
Hubert.
Geef me een steun in mijnen strijd,
Mijnheer!.. Wij zeegnen u, mijn' zuster, ik ..
Vervoort
(onderbrekend).
Ge zijt
Dus niet alleen? Gij hebt...
Hubert.
Een zuster... Van haar moeder
Het evenbeeld .. en diep verkleefd aan mij, haar broeder.
- Celina vraagt aan 't werk te Brussel thans haar brood...
Vervoort
(met zekere achterdocht).
De hoofdstad!
Hubert.
Haar bestaan is hard .. o ja!... maar groot
Haar moed. Zij houdt toch vol!.. 'k wacht haar bezoek nog heden.
Uw dochter, Heer! zal haar, om haar aanvalligheden
Liefhebben... O, beslis nu, Heer!
Vervoort
(met vuur, vat hem de handen).
Ge wordt mijn zoon!
| |
[pagina 271]
| |
Hubert.
Heb dank!
Vervoort.
Hubert, ik schenk mijn' dochter u tot loon
Van uw gedrag en vlijt!
Hubert.
O dank!
Vervoort
(belt, tot den knecht die in de middeldeur verschijnt).
'k Moet juffer spreken!..
De Knecht
(ongemerkt op Hubert wijzend, ter zijde).
Een huwlijk... 'k heb het vast!...
(Af)
Hubert
(ter zijde).
Mijn God, mijn hart gaat breken...
| |
Vijfde tooneel.DE VORIGEN, HELENA.
Vervoort
(gaat tot zijne dochter en neemt haar bij de hand; hij neemt de hand van Hubert en legt de hand van Helena in diegene van Hubert).
Mijn dochter-lief!.. En gij... mijn zoon!.. omhels uw bruid!
(Plechtig) God storte op uwen echt zijn mildsten zegen uit!...(Ontroerd af, langs de zijdeur links)
| |
Zesde tooneel.HELENA, HUBERT.
Hubert.
Helena! 't is geen droom... 't is waarheid .. Gij mijn vrouwe!
Het is te veel geluk!
Helena.
Gij hebt mijn liefde en trouwe!
'k Bemin u!
Hubert.
O, dat woord vervult mijn'ziel met vreugd!
't Belooft me een leven vol van rein en zoet geneugt...
Herhaal het dikwijls nog! - 'k Zal uwer waardig wezen:
'k Zal tot uw minsten wensch in uwe blikken lezen,
Gelukkig dat ik mag uw slaaf zijn
| |
[pagina 272]
| |
Helena.
Ja, ik ken
Uw liefdrijk hart, Hubert.
(Lachend) ....Maar denk niet dat ik benEen vrouwtje die geen wensch, geen wil kan laten blijken.
Bedrieg u niet, mijn vriend. Ge zult soms aardig kijken...
Ah, lach maar niet te gauw! Wat ik beveel is wet!
'kWil - ge beeft reeds!... 'k wil... de stijfstaande epaulet!
Hubert.
Gij ook!... Mijn moeders droom! Ah! 'k zal mij onderscheiden;
Fier zult ge zijn op mij! En gij en moeder, beiden
Zult gij tevreden zijn!
Helena.
O, ja! Blijf steeds uw plicht
Getrouw en werk!
Hubert.
Dat zweer ik u! Mijn taak wordt licht,
Nu mij uw liefde steunt! - Ik ben naar hier gekomen
Het hart vol angst. Ik had, pas gisteren, vernomen
Dat heer Van Pelt uw hand gevraagd had..
Helena.
Inderdaad,
Mijn vader deelde mij zijn aanzoek mêe. Hijlaat
Mij in mijn keuze vrij.
Hubert.
En mij hebt gij verkoren!
Helena.
Ik heb u innig lief: 'k wil u alleen behooren.
Hubert.
Beminde!.. o, wat geluk!
De knecht
(in de middeldeur).
Mijnheer, ik word gezonden
Door juffer Celina... zij heeft slechts weinig stonden.
Hubert.
Mijn zuster!
Helena.
O, wat kans!
(Tot den knecht)
Laat daadlijk binnen!..
| |
[pagina 273]
| |
(De knecht af).
'k Ga
haar zien voor de eerste maal!
Hubert.
Gij kent haar nog niet...
Helena.
Ah,
Ik zal, dat voel ik wel, haar als een zuster minnen!
| |
Zevende tooneel.DE VORIGEN, CELINA (in strenge zwarte kleeding). (Celina blijft in de middeldeur staan).
Helena.
Mejuffer Celina, ik bid u, treed stout binnen.
(Zij gaat tot haar en leidt haar op het voorplan).
Celina.
Mejuffer!..
Helena
(tot Hubert).
O, wat is ze lief, Hubert!
Celina.
Verschoon
De stoutheid die ik nam te komen naar uw' woon!
Helena.
Ge deedt zeer wel!
Celina
(tot Helena).
Heb dank.
(Tot Hubert) 'k Had u beloofd te komen,Hubert... 'k Ging naar uw huis, alwaar ik heb vernomen
Dat gij hier waart... Ik heb slechts een paar uren tijd:
'k Vertrek nog heden weer naar Brussel, dus...
Hubert
(vat de handen zijner zuster).
Verblijd
U, zuster-lief, in mijn geluk!... Hoe vele malen
Heb ik een' vrouw gedroomd wier deugdenschat kon halen
Bij d'uwen! Thans zie ik dien zoeten droom vervuld:
(Naar Helena gaande).
Deze engel wordt mijn vrouw!
(Vat de handen van Helena).
| |
[pagina 274]
| |
Celina
(ter zijde).
God!.. wordt door mijne schuld
Zijn heil vernietigd!... Eens zal men hier alles weten.
Mijn val en mijne schand!
Helena
(hartelijk tot Celina).
Ik mag u zuster heeten!
Mijn zuster!... O, die naam, wat klinkt hij lief en zoet!
(Eensklaps).
Maar... Vader weet nog niets... 'k Verwittig hem met spoed
Van uwe komst... Ik vlieg! En dra kom ik hier weder!
(IJlings af langs de zijdeur links).
| |
Achtste tooneel.HUBERT, CELINA,
(Hubert is achter Helena gegaan tot aan de zijdeur, hij blijft daar een oogenblik staan, gelukkig blikkende langs den kant der deur).
Celina
(ter zijde, op het voorplan).
Buig, diep gevallen vrouw, met schaamte 't voorhoofd neder...
Ontvlucht die reine maagd die u haar zuster noemt...
Dien naam onwaardig nu, zijt gij ter schand gedoemd!
Hubert
(op het voorplan komende).
(Vol geluk).
Haar echtgenoot!... Niet waar, ze is waard bemind te wezen?
Maar spreek me thans van u. Ge werkt, gelijk voor dezen,
Met iever, lust en moed, tevreden in uw lot?
Ga voort, Celien, het werk geeft eer en rein genot...
Blijf in den weg der deugd...
Celina
(halfluide, gefolterd).
Hubert...
(ter zijde) o, moest hij weten!Hubert.
'k Vrees niet dat gij de les van Moeder zult vergeten.
Celina
(ter zijde).
Wat foltering, mijn God!
Hubert.
Men komt...
| |
[pagina 275]
| |
Negende tooneel.DE VORIGEN, VAN PELT.
Van Pelt
(groetend).
Mijnheer...
Celina
(ter zijde verschrikt).
God... hij!
Hubert
(groetend).
Mijnheer Van Pelt...
Celina
(ter zijde).
Zijn vriend!...
Van Pelt
(Celina groetend).
Mejuffer, 'k groet u...
(Hij herkent haar, verwonderd) Zij!Hubert
(voorstellende).
Mijn zuster, heer Van Pelt...
Celina
(ter zijde).
Mijn straf begint!
Van Pelt
(groetend, valsch).
'k Heb de eere...
(Hubert gaat bij zijne zuster)
(Ter zijde) Zij in dit huis! 't is stout!... 't Zal goed zijn dat hij leere,Hoe weinig zulks betaamt!..
| |
Tiende tooneel.DE VORIGEN, HELENA.
Helena.
Kom, zuster, vader wacht
Ons!
Van Pelt
(ter zijde).
Zuster?
Helena
(tot Van Pelt).
O, mijnheer... Verschooning...
Van Pelt.
Neem geene acht
Mejuffer... Wees zoo goed mijnheer Vervoort te vragen
Me een oogenblik gehoor te gunnen...
| |
[pagina 276]
| |
Helena.
Met behagen,
Mijnheer Van Pelt..
(Den arm vattende van Celina)
We gaan!
(Hubert groet zwijgend Van Pelt)
(Hubert volgt Celina en Helena langs de middeldeur)
| |
Elfde tooneel.VAN PELT (alleen).
'k Begrijp!.. Ze zijn verloofd.
(Opgewonden)
Ha, luitenant Hubert! gij hebt naief geloofd
Dat als m'een zuster heeft die zich laat onderhouen,
men nog de dochter van een treflijk man kan trouwen!
Gewis verduikt gij dat uw' zuster zich verkoopt...
Maar mij is het bekend! En 'k voel me niet genoopt
Tot zwijgen! - Ha, Heleen, gij hebt mij afgewezen!
't Is goed!.. Aan mij de wraak! Gij zult de vrouw niet wezen
Van luitenant Hubert!
| |
Twaalfde tooneel.VAN PELT, VERVOORT.
Vervoort.
Welnu, wat nieuws brengt gij,
Van Pelt?.. Wat voor goed nieuws?
Van Pelt.
O, verontschuldig mij:
Gij hebt bezoek.
Vervoort.
Ja wel... Maar ga niet denken
Dat gij onwelkom zijt!.. Wil ons 't genoegen schenken
Te blijven voor 't diner. Ik wacht Van Vloten, die
Mij uw bezoek gemeld heeft... Gij aanvaardt?
Van Pelt.
Ik zie
Dat gij het hartlijk meent... Heb dank! Maar... mag ik weten...
Of ge ook Mijnheer Hubert genoodigd hebt ten eten?
Vervoort.
- Natuurlijk!
Van Pelt.
Dan... mijnheer...
| |
[pagina 277]
| |
Vervoort.
Welnu?
Van Pelt.
Vraag mij de reden niet
Waarom ik weigren moet... Het baart me oprecht verdriet.
Ik acht dien jongling zeer... nochtans...
Vervoort.
Wil duidlijk spreken.
Wat toch belet u?
Van Pelt.
Oh, ik wensch hier af te breken
Dat pijnlijk gesprek, Mijnheer.
Vervoort
(aandringende).
Toch niet... Ge dient
Te zeggen....
Van Pelt.
Daar ge 't wilt... Ten andren... als uw vriend
Acht ik het mij ten plicht: Het zou uw huis onteeren
Indien een man als hij hier bleef als vriend verkeeren.
Vervoort.
Maar 'k bid u, spreek toch, spreek!
Van Pelt.
Zijn zuster loopt in 't slecht.
Vervoort.
Zijn zuster?.. Groote God!.. Ge denkt niet wat gij zegt?
Zijn zuster!...
Van Pelt
(hartstochtelijk).
'k Zweer het u! 'k herhaal het luid voor allen
Die 't hooren willen. - Neen, ze kon niet lager vallen:
Gemeene lichtekooi! Ik zeg 't hem in 't gelaat:
Ik ducht zijn degen niet... Een eereloos soldaat
Als hij... dien vreest men niet. - Men vecht niet met die lieden...
Vervoort.
Gij spreekt dan waarheid?
Van Pelt.
Ja... Gij moet uw huis verbieden
Aan 't eerloos tweetal, dat de schand hier brengen zou...
Vervoort
(wanhopig).
Ik gaf mijn woord... Heleen bemint hem!
| |
[pagina 278]
| |
Van Pelt.
Zij, zijn vrouw?
Onmogelijk!
Vervoort
(vol wanhoop).
't Is waar! Wat moet ik thans beginnen?
Van Pelt.
'k Zou mij, in uwe plaats, mijnheer, niet lang verzinnen:
Neem vrij uw woord terug. Gij hebt het volle recht.
Bedroog hij u niet laf? - Hij heeft u niet gezegd
Wie zijne zuster is... Hij heeft met zorg verzwegen
Haar schandelijk gedrag. Hij heeft de hand verkregen
Van uwe dochter door zijn laakbaar' huichlarij.
Vervoort.
Maar is toch alles waar?
Van Pelt.
Of alles waar is? Zij
Zal evenmin als hij het loochnen...
Vervoort
(vol droef heid in zich zelven).
Welke smarte
Voor mijne dochter! - Ah, dit nieuws verscheurt me 't harte.
Van Pelt
(ter zijde).
Ik ben gewroken thans!
(Tot Vervoort) Ik zie wel hoeveel leedIk u heb aangedaan, mijn arme vriend! Ik deed
Watieder vriend zou doen en dat is mijn verschooning.
En nu, vaarwel!
Vervoort.
Gij gaat? Ontvlucht ge mijne woning!
Van Pelt.
Zoolang hij hier zal zijn...
Vervoort.
't Besluit is reeds genomen...
Van Pelt.
Dan zal ik als voorheen... hier met genoegen komen.
Vaarwel!
(Ter zijde) Ah, 'k zegepraal! (Af)
| |
[pagina 279]
| |
Dertiende tooneel.VERVOORT, later de KNECHT en vervolgens HUBERT.
Vervoort (alleen).
Wat onverwachte slag!
Hoe heb ik mij in hem bedrogen! Zijn gedrag
Is slecht!
(Hij schelt). Mijn dierbaar kind!.. Hij moet mijn huis verlaten.Heleen bemint hem! ah! ze zal voortaan hem haten!
De Knecht
(in de middeldeur).
Mijnheer?
Vervoort.
De luitenant!
De Knecht
(ter zijde).
Mijnheer schijnt slecht gezind!
Vervoort.
Wat tammelt gij?
De Knecht.
Ik vlieg!
(Af)
Vervoort
(zet zich neder).
Mijn aangebeden kind
Wacht veel verdriet en smart!... Ze moet vergeten
De stonden van geluk te kort, eilaas! gesleten
In 't zoet gedacht dat hij de man was, die oprecht
Haar liefde waardig was...
(Hubert in de middeldeur)
Hij is 't! Hoe hem gezegd?...
'k Voel mij den moed ontgaan...
Hubert.
Mijnheer?
Vervoort.
Ik moet u melden...
Hubert.
Spreek... is er zwarigheid?
Vervoort.
't Vertrouwen dat wij stelden
In u als man van eer, tot huichlen onbekwaam,
Werd snood bedrogen!
Hubert
(diep ontsteld).
Ik?.. Bedriegen?
| |
[pagina 280]
| |
Vervoort.
Gij, ja! Schaam
U, gij, een officier!...
Hubert
(slaat de hand aan zijnen degen, maar weerhoudt zich met verkropte smart).
Mijnheer... Wil u verklaren...
Vervoort.
Gij weet wat ik bedoel... Laat thans dat veinzen varen!
Hubert
(met dof geluid).
Ik bid u...
Vervoort
(ter zijde).
Hoe ontsteld!... Misschien heeft hij geen schuld?...
(Luid) Een droevig nieuws, mijnheer, dat mij het hart vervultMet smart, kwam mij ter oor. Men zegt dat uwe zuster..
Hubert
(onderbrekend, als ontlast).
Mijn zuster! ah... Mijnheer... thans klopt mijn hart geruster.
Hoewel ik niet begrijp...
Vervoort.
Veroorlof mij! Van Pelt
Kent uwe zuster.
Hubert.
Hij?... Wat heeft hij u verteld?
Vervoort.
Uw zuster heeft haar eer met hare deugd verloren...
Hubert.
Kan men dat zeggen... God!
Vervoort.
Hij heeft het zelfs gezworen!
Zij heeft een minnaar...
Hubert.
Zij?... Maar gij gelooft het niet,
Niet waar?... 't Is lastertaal... 't Is logen! Ah, ge ziet
Wel dat ik niets weet, ik! Dat het niet waar kan wezen!
't Staat immers klaar genoeg op haar gelaat te lezen
Dat zij niet slecht kan zijn! Zeg dat gij niets gelooft...
Vervoort.
Gij zoudt niet loochnen... sprak van Pelt.
| |
[pagina 281]
| |
Hubert.
De slechtaard rooft
Ons beider eer! Bij God! mijn degen zal dat wreken!
Leid mij tot hem! Ik zal hem naar het harte steken
En 'k breng zijn' valsche tong tot zwijgen in zijn' mond!...
Leid mij tot hem, mijnheer... en 'k dood hem als een hond....
Vervoort.
Een moord is geen bewijs...
Hubert.
'k Moet u bewijzen geven
Dat zij onschuldig is? Ah! onderzoek haar leven...
Kom, treed de kamer in waar zij haar leven slijt...
Elk voorwerp spreekt er luid van werk en zorg en vlijt...
Blik rond en zeg, zijn dáár de teekenen te vinden
Der ondeugd en der schand?
Vervoort.
Gij liet u zelf verblinden
Wellicht door valschen schijn van braafheid.
Hubert
(wanhopig).
Wat moet ik doen? Ah! zij zal 't zijn
Die allen twijfel uit uw geest zal doen verdwijnen!
(Hij springt naar de bel en schelt. - De knecht verschijnt)
Mijn zuster wacht ik hier!
(De knecht af.)
Zij zal vóór u verschijnen...
De schande leest men klaar en duidlijk op 't gelaat.
Verbergen kan men niet het spoor dat de ondeugd laat...
Gij zult haar zien, mijnheer... Gij zult haar ondervragen;
Ik ben gerust: zij zal 't vermoeden wel verjagen,
U overtuigen dat Van Pelt gelasterd heeft...
Vorsch heel haar leven uit, waar geene vlek op kleeft,
En zoo gij na deez' proef nog twijfel kunt behouen,
Roep dan getuigen, in wier woord gij kunt vertrouwen.
Neen, de onschuld huichelt niet!...
Vervoort.
Mijnheer, gelooft me oprecht,
Dat ik niet beter wensch dan dat hetgeen gij zegt,
Mocht waar zijn! 't Breekt me 't hart... als vriendzoo zeer als vader...
't Noodlottig nieuws! Ik zal rechtvaardig zijn.
| |
[pagina 282]
| |
Veertiende tooneel.DE VORIGEN, CELINA langs de middendeur.
Hubert.
Treed nader!
Celina
(valt op de knieën).
Genade, Heer, voor hem! Genade!
Hubert
(als uitzinnig).
't Is dan waar?
Het is geen laster? God!... 'k Verlies 't verstand!...
Vervoort.
Bedaar!
Hubert.
Zij die ik steeds zoo braaf, zoo rein en kuisch geloofde!
Celina
(zich sleepend vóor Hubert op de knieën).
O, dood mij!
Hubert.
Slechte vrouw, die mij 't geluk ontroofde!
(Hij stoot haar weg)
Van mij!.. van mij!.. Onteerd!
Celina
(tot Vervoort).
Genade, Heer, voor hem!
Vervoort.
Sta op!
Celina.
Aanhoor mijn stem!
Mijn broeder heeft geen schuld!
Vervoort
(tot Hubert).
'k Beklaag u diep, mijnheer... Gij blijft mijne achting dragen:
Gij zijt een eerlijk hart...
Hubert.
Heb dank!... o, laat me vragen
Of ik nog hopen mag?
Vervoort.
Eilaas!
Hubert.
'k Begrijp... Ik ben,
Geschandvlekt, harer hand onwaardig nu!
Vervoort.
Ik ken
Geen braver borst dan gij!
(Af)
| |
[pagina 283]
| |
Vijftiende tooneel.Hubert, Celina.
HUBERT
(zet zich wanhopig aan de tafel).
Er is mij niets gebleven...
Al wat mij duurbaar was en heilig in het leven
Ontviel mij... 'k Sta alleen God, God, gij slaat wel hard!
Celina.
Mijn broeder!
Hubert.
Zwijg, o zwijg, mijn harte breekt van smart...
Laat mijne tranen vlien... Het doet me goed te weenen...
Celina.
Aanhoor mij toch! 'k Ben niet zoo slecht als gij kunt meenen!
Hubert.
Wat kunt gij zeggen, spreek, dat u verschoonen kan?..
Celina.
'k Bemin hem!
Hubert.
Ah!
Celina.
En hij... hij is een eerlijk man.
Hij zal mij huwen.
Hubert
(staat op).
Wie?... noem zijnen naam .. 'k Wil weten...
Celina
(zacht).
Van Vloten.
Hubert.
Hij? Die man bracht u tot plichtvergeten?
Dat lichthoofd, die het doel zijns levens heeft gesteld
In het vermaak, en de eer der vrouw voor niets meer telt...
Celina.
Dat is niet waar, Hubert!
Hubert.
Gij durft?
Celina.
O, laat me spreken...
Zijn hart is eerlijk... goed! Hij zal zijn eed niet breken,
| |
[pagina 284]
| |
Wijl hij me oprecht bemint... 't Waar al te laag en laf!
Neen, neen, hij zal me niet verlaten.., 'k heb die straf
Toch niet verdiend!
Hij weet hoe zeer ik heb gestreden,
Hoe langen tijd ik heb weerstaan aan zijne beden...
Hubert.
Onnoozle die gij zijt! Een man van zijnen stand
Schenkt aan een vrouw als gij, wat geld, maar niet zijn hand.
Gij hebt zijn geld aanvaard?
Celina.
Neen, nooit!
Hubert.
Dan toch geschenken?
Ge zwijgt!... O, 'k had van u dat nimmer durven denken...
Van u, zoo kuisch, zoo streng en heilig opgevoed!
(Wanhopig) Ge ontrukt mij het geloof!... Is niemand dan meer goed...Is iedereen geveinsd en slecht?
(Poos met besluit) De schandebekerIs vol!
(Hij stapt naar de deur).
Celina.
Wat wilt gij doen?
Hubert.
Mijn degen zij mijn wreker
Celina.
God!... Vechten... Gij, met hem!
Hubert.
Een van ons beiden moet
Gedood!
Celina
(klist zich aan den arm van Hubert).
O, neen, Hubert!. Ik wil niet!.. Als er bloed
De schande uitwisschen kan, stort dan alleen het mijne!
Dat moet voldoende u zijn!
Hubert.
Gij vreest voor 't zijne!
Celina.
'k Bemin hem! Hoor mij aan!
Hubert
(bitter).
Mijn leven...
| |
[pagina 285]
| |
Celina
(dadelijk onderbrekend).
Stel het toch
Om mij te pande niet! Hubert, gij moet hier nog
Gelukkig zijn!
Hubert
(haar wegstootend).
Van mij!...
(IJlings af)
| |
Zestiende tooneel.CELINA (alleen).
Ah!... 'k Zal 't verstand verliezen...
Ik voel mijn bloed van angst in de aadren als vervriezen!...
Wat zal ik doen? Alleen... verstooten... niemand die
Mij hulp of raad kan biên... Waar moet ik heen?
| |
Zeventiende tooneel.CELINA, VAN VLOTEN.
Van Vloten
(in de middeldeur).
Wat zie
Ik?
(Voorplan) Gij, Celien? Gij in dit huis?Celina
(ijlt naar hem).
Mijn vriend!
Van Vloten.
Verklaar u!
Celina.
Gij zult ons redder zijn!
Van Vloten,
Wees duidlijk... en bedaar u...
Celina.
Ik ken uw braaf gemoed... Gij hebt mij trouw beloofd...
'k Bezit uw liefde!... 'k heb steeds in uw woord geloofd:
Gij zult als eerlijk man u jegens mij gedragen.
Van Vloten
(met kwelling).
Gij handelt onbedacht. - Waarom mij hier dat vragen?
Celina.
Mijn broeder, luitenant Hubert - hij gaat pas heen. -
Van Vloten.
Hij is uw broeder, hij?
| |
[pagina 286]
| |
Celina.
En hij bemint Heleen...
Van Vloten.
De dochter van mijn vriend!
Celina.
Mijnheer Vervoort heeft heden
Er graag in toegestemd dat ze in het huwlijk treden....
Van Vloten.
In 't huwelijk, zegt gij? Ik hoor voor d'eersten keer...
Celina.
Eilaas! Ik ben de schuld van al hun leed! Mijnheer
Vervoort kent mijn gedrag...
Van Vloten.
Hij weet?
Celina.
En gij kunt denken
Dat hij, een eerlijk man, zijn dochter niet kan schenken
Aan een wiens zuster...
Van Vloten
(ter zijde).
Neen... Dat is niet mooglijk, dat!
Celina.
Heleen bemint Hubert .. Zijne eer is onbeklad,
Wanneer op mijne faam geen vlek kleeft, en ze zullen
Gelukkig zijn te zaam, wilt gij uw woord vervullen...
Van Vloten.
U trouwen?
Celina.
Ja! Ben ik onwaardig uwen naam
Te dragen? Ben ik niet onschuldig, onbekwaam
U ooit ontrouw te zijn? ..
(Poos) Hebt gij mij niet gebeden,Gesmeekt om u mijn hart te schenken... Staat 't verleden,
Zoo kort van hier, alreeds u niet meer voor den geest?
Van Vloten (ongerust).
'k Weet alles nog... Spreek stil ..
Celina.
Waarom is 't dat ge vreest?
| |
[pagina 287]
| |
Van Vloten.
Genoeg .. ga heen...
Celina.
Ge jaagt me weg! o welk ontwaken!
Dus wilt ge u van den band die ons verbindt, ontmaken!
't Was alles logen dan? Uw liefde, valsche schijn...
En valsch uwe eeden! Maar, o, neen dat kan niet zijn...
Ge zijt te oprecht... mijn vriend! Ge kunt geen vrouw bedriegen...
Ge zijt te goed!.. o, neen, de goedheid kan niet liegen;
Ik ken u beter! Ja, Ge zijt een man van hart
En niet in staat een vrouw te dompelen in smart,
In wanhoop en in schand!
Van Vloten
(wat ontroerd).
Ik bid u!...
Celina.
Hier, zooeven
Zegde ik mijn broeder dat ge uw woord mij hebt gegeven...
Van Vloten.
Hij weet dus?
Celina.
Ja... Hij kent zijn onheil heel en al...
- O, sla geene acht op wat hij doen of zeggen zal!
Hij komt!...
| |
Achttiende tooneel.DE VORIGEN, HUBERT.
Hubert langs de middeldeur binnen
Van Vloten doet eenen stap als wilde hij heengaan. Hubert weerhoudt hem met een gebaar. Beiden komen op het voorplan. Celina stort aan de tafel op eenen stoel neder. Zij bedekt zich het gelaat met de handen.
Hubert.
Ik vond u niet te huis: gij kent de reden
Die mij ten uwent zond... Ik heb zooveel geleden,
Sinds ik mijn toestand ken! De menschen langs de straat.
Bezien mij waar ik ga... Men merkt op mijn gelaat
Hoe mijne ziele bloedt... Onteerd en afgewezen!...
- Is 't waarheid... God! mag zij, Heleen, mijn' vrouw niet wezen,
Dewijl mijn zuster viel in 't slecht! Mijn voorhoofd brandt...
De slag is al te groot... 'k verlies bijna 't verstand...
| |
[pagina 288]
| |
'k Was zoo gelukkig hier - een ure pas geleden.
Zij hoorde mij nog toe, die engel aangebeden!
Wat hoeft er korte tijd om al de hoop, de vreugd
Eens mans te niet te doen... Vol trouw in hare deugd,
Bemind, geacht, ging ik een blijde toekomst tegen...
En nu! Wat wacht mij thans? De schande op mijne wegen!
- Mijnheer, ik zocht u op, de gramschap in 't gemoed,
Gelijk een man die ijlt, niet wetend wat hij doet.
Ik zocht u op, om u te honen, u te smaden,
U met mijn afkeer, met mijn vloekwensch te beladen.
Ik zocht voldoening voor het rooven van mijne eer...
Van Vloten.
Een tweegevecht?
Hubert.
Gij zoudt niet weigren... 'k Weet het, Heer!
Dien moed bezit ge wel! Maar... neen... 't Is overbodig.
'k Ben weer bezonnen: bloedvergieten is niet noodig:
Het bloed wischt toch de vlek van onze schand niet uit!
Gij zijt een man... Ge kent uw plicht, 'k wacht uw besluit!
Van Vloten.
Wat wilt gij?
Hubert.
Hebt gij niet beloofd?
Van Vloten.
O ja!... beloven!...
Dat wordt allicht gedaan.. Maar moet men dat gelooven?
Men weet toch wel dat nooit een man uit onzen stand
Een meisje huwt dat zich...
Hubert.
Voleind, mijnheer...
Celina
(ter zijde).
O, schand!
Van Vloten.
Maar... ge begrijpt genoeg!..
Hubert.
Ge weigert dus te trouwen
Met haar?... Ik was een dwaas!... Ik kende u niet! De vrouwen
Uit de arme werkersklas zijn goed tot uw vermaak...
Haar huwen?!.. Kom...geen scherts!.. Dat is van slechten smaak.
| |
[pagina 289]
| |
- Ge ziet een jonge maagd: zij moet u toebehooren,
Ge weet door zoete taal haar harte te bekoren...
Ge spreekt van liefde en trouw - geen argwaan in de ziel...
Gelooft zij u...
Celina
(ter zijde).
Eilaas, zoo was het dat ik viel!
Hubert
(meer en meer bitter).
Nu hebt gij heel heur hart. Gij houdt uw prooi gevangen.
Ge zegepraalt in 't eind... Voldaan is uw verlangen..
Vervul uwe eeden nu? Ge spot?.. Zij was geen kind...
Zij wist wel wat ze deed.. Mijne eeden in den wind,
Dat was niet ernstig, dat! Wij doen dat alle dagen...
Ik gaf haar eenig goud.. Wat kan ze meer nog vragen?
Hare eer?.. De goede faam van haar familie?.. Ja,
Dat gaat mij al niet aan! zoo spreekt gij, heeren! ah,
't Is slecht... 't Is laf!.. - Gij leeft om beestig te genieten,
Terwijl gij zonder spijt een tranenstroom doet vlieten.
In menig braaf gezin brengt gij de smart en 't leed...
't Is slecht... 't Is slecht!
Van Vloten.
Ge spreekt wel stout... Ik weet
Niet hoe ik u gehoor wil leenen... Groote kreten
Slaakt gij met drift, maar iets wordt hier door u vergeten...
Wel naamlijk dat de vrouw door ons ten val gebracht,
Gelijk gij 't noemen wilt, soms naar niets anders tracht,
Uit heb- en pronkzucht en haar liefde, luid geprezen
Door u... Welnu, die zal, ik vrees, zoo diep niet wezen..
Celina
(rechtstaande).
Ah. 't is te veel in 't eind! Zijt gij het die zoo spreekt?
Gij, die door uwe taal - zoo koud - mij 't harte breekt!
Heb ik u niet bemind, diep, innig, met oprechtheid?
Vondt gij in mij zooveel geveinsdheid, zooveel slechtheid?
Was ik niet rein en kuisch, onschuldig als een kind;
Heb ik een ander man dan u alleen bemind?
Was 't heb-en pronkzucht die mijn plicht mij deed vergeten,
Of was het liefde alleen? o, spreek... Gij moet het weten!...
Maar neen! uw hart gelooft niet wat uw mond daar zegt;
Neen, neen, gij acht mij niet zoo laag en vuig en slecht...
| |
[pagina 290]
| |
Gij hadt mij anders niet uw liefdevlam gegeven.
Gij hebt mij ook bemind. Slechts eenmaal in uw leven,
Bemindet gij een vrouw - die vrouw was
ik! Ik weetHet wel! Gij hebt het mij gezegd, bevestigd met een eed...
't Was waarheid wat ge spraakt. Gij hebt mij niet bedrogen.
De blikken liegen nooit: uw ziel sprak uit uwe oogen.
Gij mint mij nog!.. Maar ga!.. 'k Word niet uwe echtgenoot.
Gij zijt het niet die
mij
, maar ik die u verstoot.Ik wil uw vrouw niet zijn, dewijl gij kunt gelooven,
Dat ik u niet bemin, dat ik mijne eer liet rooven
Uit heb- en pronkzucht; ga, maar vrees dat in uw hart
Iets blijven zal gelijk een ledigte, eene smart
Die steeds u kwellen zal, als ik aan uwe zijden
Niet meer zal zijn om u, gelijk in vroeger tijden,
Te spreken van de deugd, de liefde, 't rein genot,
Van al wat 't hart verheft en nader brengt tot God...
'k Heb u te zeer bemind... Mijn hart kan u niet haten.
Mocht gij gelukkig zijn... 'k Ben in mijn lot gelaten.
Van Vloten
(diep ontroerd).
Neen... 'k ga niet heen alzoo! Ik blijf... ik blijf! Verstoot
Mij niet! 'k bemin u!...
Celina
(gelukkig).
Ach!
Van Vloten.
Mijn ongelijk is groot!
Ik heb gedwaald! en u zoo diep miskend, zoo bloedig
Gehoond, beleedigd... 't Was een lafheid! Wees grootmoedig!
Genade! Ik wist niet wat ik deed...
(Tot Hubert.) Gij ook, mijnheer...Ik ben beschaamd... ik bloos!
Hubert
(reikt hem de hand).
Gij zijt een man van eer.
Van Vloten.
Heb dank!
Celina.
O, is 't geen droom!
| |
[pagina 291]
| |
Van Vloten.
Mijn liefste! laat uw lippen,
‘Het zoete woord dat mij gelukkig maakt, ontglippen.
Celina.
'k Bemin u!
Van Vloten
(gelukkig).
Ah!
(Hij kust haar)
Hubert.
'k Herleef!.. Heleen wordt mijne bruid!
Van Vloten.
Dat onze vriend Vervoort, thans kenne mijn besluit
(Hij schelt. - Vervoort treedt binnen)
Ah... vriend... Gij komt van pas... Ge zult mij niet meer laken...
Vervoort, ik ga, zooals men zegt... ‘een einde maken.’
'k Stel u mijn' gade voor!
Vervoort.
Wat hoor ik!..
Van Vloten.
Is mijn keus
Niet goed? De liefde heeft uw vriend thans bij den neus.
(Stil tot Vervoort) Zij is 't, ge weet? (Luid) Welnu? Ge staat den mond vol tanden...'t Verbaast u dat ook ik mij in de huwlijksbanden
Laat sluiten?.. Oh, ik zie dat gij mijn schat niet kent...
(Hij vat de handen van Celina)
Zoo liefdevol... zoo goed!
(Tot Vervoort) Maak ons uw compliment.Vervoort.
Ontvang mijn warmen dank! Gij brengt de vreugd hier weder.
Hetgeen gij doet is schoon! Bemint elkander teeder,
Gij zult gelukkig zijn!
Van Vloten.
Dat zweren wij, mijn vriend!
Maar hij? De luitenant? Heeft hij dan niet verdiend,
Als wij, het zoet genot van 't huwelijk te smaken?
Vervoort
(vat de handen van Hubert).
Oja!.. Mijnheer, gij zult mijn kind gelukkig maken?
Mijn zoon!
| |
[pagina 292]
| |
Hubert.
Mijn vader!
Vervoort
(schelt, tot den knecht die verschijnt).
Zeg dat ik mejuffer wacht...
(De knecht af.)
Zij kent 't gebeurde niet. Laat alles in den nacht
Van de vergetelheid!
Van Vloten.
Voortaan niets dan verblijding!
| |
Negentiende tooneel.DE VORIGEN, HELENA.
Helena.
Mijn vader?
Vervoort.
Kom, mijn kind, verneem de goede tijding!
Uw zuster wordt mevrouw Van Vloten...
Helena
(vat de hamden van Celina).
Wat geluk!
Van Vloten.
Twee huwelijken... Ja, de pastoor krijgt het druk!
Dat zijn de vetjes, dàt! Het trouwen, sterven, doopen...
Daar slaat hij splinters uit - ge weet het - met heel hoopen...
Helena
(tot Celina).
'k Wensch hartlijk u geluk!
Celina.
Heb dank!
(Helena en Celina spreken samen, tweede plan)
De Knecht
(aanmeldende).
Mijnheer Van Pelt!
Hubert.
Hij hier!
Van Vloten.
Wat is er toch dat u zoo zeer ontstelt?
| |
[pagina 293]
| |
Vervoort
(overwegend).
De drijfveer die Van Pelt bewogen heeft tot spreken,
Was 't vriendschap?
Van Vloten.
Ah, 'k begrijp!...
Vervoort
(tot Hubert).
Hij wou wellicht zich wreken
Op u... uit minnenijd: Heleen sloeg 't aanzoek af
Dat hij naar hare hand gedaan heeft...
Hubert.
En ze gaf
Aan mij de voorkeur.
Vervoort
(met besluit).
Ja, 'k heb mijn besluit genomen:
Ik kan Van Pelt voortaan hier niet meer laten komen.
Hubert.
Heb dank!
Vervoort.
Onedel was zijn daad...
(Tot den knecht met besluit)
Wij zijn voor hem
Niet meer ten huize!.. Ga!
Helena
(Voorplan)
Ontroerd klinkt uwe stem,
Mijn vader?
Vervoort.
Wil daarvan de reden mij niet vragen:
Men hoeft de brave liên de deur niet uit te jagen...
- Als God ukindren schenkt, tot vreugd van uwen haard,
Houdt hun het goede voor... De braafheid op deze aard
Leidt tot het waar geluk. Plant diep in hunne harten
Deez' les, als heelster van zoovele bittre smarten:
Wanneer eenieder steeds met liefderijken zin
Aan zijn familie denkt, - de vader van 't gezin
Aan zijne kindren, elk aan zusters, broeders, magen, -
Dan zullen velen zich tot slechtdoen niet verlagen.
GORDIJN.
|
|