Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
I.Ik heb gedroomd een huis te bouwen,
Met land en bosch en weide omgeven:
Ik zag de lent heur pracht ontvouwen,
Den zomerbloei zijn rijkdom weven.
Ik mocht des herfstes ooft aanschouwen:
Een overvloed voor 't winterleven;
Ik heb gedroomd een huis te bouwen,
Met land en bosch en weide omgeven.
Ik stak de handen uit de mouwen,
Maar 'k stond alleen in 't noeste streven;
Aan wie mijn doel, mijn heil vertrouwen?...
Dan leidde ik u daarbinnen, vrouwe,
Ik heb gedroomd een huis te bouwen.
| |
II.Met volle hand de zaaier werpt het koren,
En geeft ter kiem het aan der aarde kracht;
Uit al die korrels zullen scheutjes boren
De kluiten door, eer valt de sneeuwenvacht.
In 't wiegje ligt een kindje, pas geboren;
Het huisje glanst van hoop en minnepracht:
Met volle hand de zaaier werpt het koren,
En geeft ter kiem het aan der aarde kracht.
| |
[pagina 89]
| |
Des menschen wil in de vooruitgangsvoren
Strooit graag het zaad van kennis en gedacht;
Niets kan zijn geest in 't eeuwig streven storen:
Hij wil het licht, waar domheid schiep de nacht;
Met volle hand de zaaier werpt het koren.
| |
III.De blaren vallen uit de boomen,
Een dwarrelwind drijft ze op de vlucht;
Door 't grijs gewelf der wolkenstroomen
Reeds kermt het treurig herfstgerucht.
De tijd is uit der liefdedroomen
In 't open veld bij zoele lucht;
De blaren vallen uit de boomen
Een dwarrelwind drijft ze op de vlucht.
De looverbank is weggenomen
Uit 't hofpriëel, waar onbeducht
Zoo menig zoen, zoo menig zucht
Geschonken werd bij gaan en komen...
De blaren vallen uit de boomen.
| |
IV.De zwaalwen zijn naar 't warmer zuid vertrokken,
De nesten hangen ledig aan de daken;
Door 't loover vlogen blanke sneeuwenvlokken
Toen ze over veld en berg en dalen staken.
Toch zal het heimwee hier naar 't nest ze lokken
Als weer der kerzelaren botten kraken;
De zwaalwen zijn naar 't warmer zuid vertrokken,
De nesten hangen ledig aan de daken.
| |
[pagina 90]
| |
Hoor! uit de torentin de dorpeklokken
Weeklagend om een doode zuchten slaken!
Waarom geweend, hij die steeds onverschrokken
De reize deed des Plichts en 't doel mocht raken?...
De zwaalwen zijn naar 't warmer zuid vertrokken.
| |
V.Uit is ook de serenade
In den geurgen bloemengaard;
Vrouwe, neem nu pot en spade,
Graaf en dek ze warm in de aard.
Zet de stoof, die lang versmade,
Leg het vuur aan in den haard;
Uit is ook de serenade.
In den geurgen bloemengaard.
Vrouwe, lang mij uit de lade
't Wollen hemd dat gij mij spaart:
Kom, 't is binnen dubbel waard,
Buiten blaast de wind zoo kwade...
Uit is ook de serenade.
Victorien Vande Weghe.
|
|