| |
| |
| |
Twistpunten in de Vlaamsche beweging.
Ik wensch in de volgende bladzijden sommige twistpunten te bespreken, die in de laatste tijden opgerezen zijn in den schoot der liberale Vlaamschgezinde partij, en die, helaas! van lieverlede menigvuldiger en gewichtiger zijn geworden, zoodat op dit oogenblik zij, die door hun vroegeren handel en wandel en door al hunne grondbeginsels broederlijk nevens elkander moesten strijden, in twee ongelijke groepen verdeeld staan. Ik ontveins mij niet hoe kittelend en netelig die vragen zijn, omdat zij niet minder personen dan zienswijzen betreffen; ik durf nauwelijks hopen dat de tegenpartij met aandacht lezen en zonder vooringenomenheid overwegen zal wat ik schrijf over een geschil, waarin ik zelf te sterk gemengd ben om niet verdacht te worden eerder een pleidooi pro domo dan een kalme bespreking der zaak te leveren. Maar buiten partij en tegenpartij bestaat er een publiek, aan welk het
| |
| |
nuttig is over den gang der Vlaamsche beweging op bezadigder toon te spreken dan dit in de polemiek der kranten gebeurt en de punten, waarover getwist wordt, zoo klaar mogelijk uiteen te zetten.
Ik vlei mij geenszins met de hoop dat de bestaande oneenigheid van zienswijze in de eerste tijden kan bijgelegd worden; ik acht het echter wel de moeite waard te pogen verdere uitbreiding ervan legen te gaan.
Men zal wellicht vragen; waarom die twisten opgewarmd en gehaspeld over de punten van geschil, die er in de laatste jaren gerezen zijn tusschen strijdmakkers van vroeger? Ware het niet beter te zwijgen over wat verdeelt, te spreken over wat vereenigt en enkel de wapens te richten tegen de erfvijanden, Franschgezinden en kerkschgezinden?
Wij wenschten niet beter, maar de keus staat ons niet meer vrij; de oneenigheid is uitgebroken, de meerderheid der liberale Vlaamschgezinden is aangevallen met eene heftigheid, die sedert lang zwijgen tot schuld bekennen zou maken.
Overigens sommige der vragen, waarover het verschil van meening zich met immer verscherpende duidelijkheid voordoet, zijn van zulken aard, dat het niet meer een verschil van gevoelen over punten van ondergeschikt belang geldt, maar dat de gedragslijn, welke de Vlaamsche beweging volgen zal, en de toekomst, die haar wacht, op het spel staan.
Het komt mij daarom niet meer enkel geoorloofd voor, die punten van neteligen aard te bespreken, maar ik acht het plicht er de aandacht op in te roepen.
| |
| |
| |
I. Liberaal en Vlaamschgezind.
Laten wij vooreerst de vraag bespreken: Is het wenschelijk dat liberalen en katholieken zich met elkander verstaan om tot de herstelling onzer taalgrieven samen te werken?
Ieder weet, dat de Vlaamsche beweging in de jaren van haar ontstaan en van haar eerste optreden eendrachtig samenwerkte. Jan-Frans Willems kende geen trouweren strijdgenoot dan kanunik David; Sleeckx stelde met Jan Delaet een zelfde dagblad op. Het getal der strijders was gering; zij hadden geenen noemenswaardigen invloed op de staatkunde des lands en in die staatkunde zelve waren de twee thans beurtelings heerschende partijen nog zoo sterk niet afgebakend, dat het bij iemand bezwaar hadde kunnen opleveren met een andersdenkende samen te werken tot het bereiken van een gemeenschappelijk doel. Ziedaar drie redenen, waarvan elke op zich zelve voldoende is om de partijloosheid der aartsvaders te verklaren. In 1846 richten katholieken en liberalen zich in tot scherp afgeteekende partijen. Van stonden aan was het gedaan met de volkomen eendracht in de gelederen der Vlaamschgezinden. Schrobber tegen Roskam, de van Rijswijcks, van Kerckhoven en Sleeckx legen Delaet, Conscience en Vleeschouwer gaven in Antwerpen het sein van tweedracht en burgeroorlog. Het jaar 1848 bracht een soort van wapenstilstand te weeg, maar na 1852 brak de verdeeldheid ook in Gent uit: Heremans, Rogghé, Boone verklaarden zich liberaal en Vlaamschgezind. De strijd ontbrandde daar later nog feller tusschen Snellaert, van Acker en de Baets aan de eene, en Vuylsteke met de hoogerge- | |
| |
noemde Gentenaars aan de andere zijde. Vuylsteke te Gent, de Geyter te Antwerpen spraken duidelijk de leer uit, dat de Vlaamschgezinde liberalen moeten strijden, niet enkel tegen Franskiljons, zij mochten dan liberaal of klerikaal zijn, maar ook tegen katholieken, zij mochten dan Vlaamschgezind of anti-Vlaamschgezind wezen.
De katholieken van hunnen kant gingen over tot de afbakening hunner partij. Van 1830 tot 1846 was de vrijzinnigheid zoo flauwtjes uitgesproken bij de onafhankelijkste geesten, dat het eendrachtig samengaan der Vlaamschgezinden gelijk stond met hunne versmelting in de katholieke partij. Wel werd in den beginne Jan-Frans Willems aangevallen als een Orangist en zijn spellingstelsel als naar ketterij riekend door de dwepers der kerkelijke partij afgeschilderd; maar dit belette niet dat vrijzinnige geesten als hij, Ledeganck, Van Duyse, Theodoor van Ryswyck, hand aan hand gingen met geestelijken als David en Cracco, en met herkende vrienden dezer als Delaet en Conscience. Toen de scheiding een voldongen feit was, kon men nog voortdurend bij de katholieken eene geneigdheid opmerken om de Vlaamschgezinden van elke kleur tot haar te lokken en bij de katholieke Vlaamschgezinden een heimwee naar de dagen waarop eendracht en versmelting heerschten.
Het is een algemeen gekend feit, dat de katholieke partij weinig kieskeurig is over de grondbeginsels harer aanhangers en bondgenooten, dat wie zich bij haar aanbiedt, onverschillig van waar hij komt en wat hij was of nog is, welkom wordt geheeten. Niet te verwonderen is het dus dat katholieke Vlaamschgezinden nog meer aanhalig zijn voor liberale Vlaamschgezinden dan hunne Roomschgezinde partijgenooten het voor gekende ongeloovigen waren. Het gevolg van die aanhaligheid was dat van oudsher en tot op onze dagen alle
| |
| |
zoogezegde onpartijdige of onzijdige Vlaamschgezinde kringen en bladen: Voor Taal en kunst, de Nederduitsche Bond, de Vlaamsche Landdagen, de weekbladen het Vrije Woord, Flandria, de Nyptang handlangers der katholieken waren of werden.
Maar het ontstaan eener liberale Vlaamschgezinde partij had dan toch noodzakelijkerwijze het ontstaan eener katholieke ten gevolge, evenals tegenover het Willems-fonds het Davidsfonds werd gesticht.
Zeker er zijn immer mannen geweest, die de splitsing van het klein leger in twee kampen betreurd hebben, en wier geloofsbelijdenis bestond in de verklaring: ik ben katholiek noch liberaal, ik ben alleen Vlaamschgezind. Ik heb persoonlijk enkele zulker onzijdigen gekend. Het waren door den band menschen, wien het niet alleen aan alle strijdvaardigheid en wilskracht ontbrak en die dus even weinig vóór als tegen eenige gezindheid konden uitrichten; ofwel het waren mannen, beschroomd om voor hunne eigen meening uit te komen, die naar den mond spraken van hem met wien zij zich bevonden of aangespannen waren, en die, onder het masker van edelmoedige, verheven grondbeginsels, veel onoprechtheid, gemak- en baatzucht verborgen. Is er werkelijk nog iemand te vinden, die geene partij trekt voor eene der twee groote strijdvoerende overtuigingen, zulk een staat zoo geheel buiten de werkelijke wereld, dat hij op haar geen den minsten invloed kan oefenen?
Het is wel mogelijk dat er nog aanhangers van die gerieflijke partijloosheid worden gevonden, maar hunne leer wordt niet meer openlijk verkond en wij kunnen ze dus onbesproken laten. Sedert lang, en in den laatsten tijd met meer klem dan vroeger, hoort men van sommigen het stelsel
| |
| |
verdedigen: elk blijve bij zijne overtuiging en op zijn stuk in zake van liberaal en katholiek, maar laten wij in onze eigen partij werken om onze Vlaamschgezinde overtuiging veld te doen winnen; laten wij ons keeren tegen allen die Franschgezind zijn, onverschillig of zij verder tot de partij onzer vrienden of tot die onzer vijanden behooren; laten wij samen beraadslagen en samen werken om ons gemeenschappelijk doel te bereiken.
Het programma is aanlokkelijk. Is de uitvoering er van mogelijk en wenschelijk? Dit is hier hoofdzaak.
Wanneer wij de drie artikels waaruit het bestaat, één voor één, behandelen, dan zien wij dat er omtrent het eerste geen verschil van meening is. Het is plicht van liberale Vlaamschgezinden in de liberale partij hunne beginsels voor te staan en te doen doordringen; een plicht van gelijken aard rust op de schouders der katholieken. Iedereen erkent dit; iedereen beweert hierin naar den door allen aangenomen regel gehandeld te hebben, en in waarheid doet misschien ieder niet alles wat mogelijk, en zeker niet alles wat wenschelijk is. Wij zijn overtuigd, dat door ons, liberalen, er krachtdadiger overal en altijd zou dienen aangedrongen te worden op de rechtvaardigheid onzer eischen en op de noodzakelijkheid om er voldoening aan te geven. Wij zijn evenzeer overtuigd, dat de katholieken op hunne partijgenooten sterkeren drang zouden moeten oefenen om hen tot hunne eerste plicht terug te roepen. Men denke slechts aan het verfranschte onderwijs der geestelijke scholen, en aan den steun, dien deze scholen bij alle katholieken, ook bij de Vlaamschgezinde, vinden. Men vergelijke dien steun bij den tegenstand, welken de neutrale school van dezelfde zijde ondervond en men zal inzien hoeveel hooger de katholieke vlaamschgezinden de belangen hunner kerk dan die hunner taal stellen.
| |
| |
Wij verbloemen dus de tekortkomingen van geen der partijen. Wij moeten echter doen opmerken, dat willen hier niet kunnen is en dat, zelfs met den besten wil en den grootsten moed, onze taalgrieven niet zoo geheel en zoo spoedig te herstellen zijn als men zou wenschen. Men breekt geen ijzer met handen, en menschelijke moedwil, uit eigenbelang en vooroordeel voortspruitend, is sterker nog dan ijzer.
Dat men vrage, dat in elke partij gewerkt worde, beraden en voortdurend gewerkt, vinden wij uitstekend; dat de katholieken de liberalen verwijten alleen hierin aan hunnen plicht tekort te komen, vinden wij ongerijmd, wanneer wij nagaan hoe zij zelven de zwaarste aller grieven in den schoot hunner partij laten voortbestaan.
Zij beroemen er zich op van hunne strijdgenooten meer te bekomen dan wij liberalen van de onze. Voorwaar, een wel licht te behalen zegepraal om er zoo luide op te roemen. Verreweg de meerderheid der liberale partij in België is uit Walen, verreweg de meerderheid der katholieke partij uit Vlamingen samengesteld. Zegt dit niet klaar genoeg, waarom het voor de eerste veel lastiger moet zijn dan voor de tweede instemming van hare partijgenooten met hare wenschen te bekomen?
Het tweede artikel van het aanbevolen programma luidt: laat ons in de kiezingen bestrijden al wie binnen of buiten onze partij anti-Vlaamschgezind is.
Die bestrijding zou kunnen gebeuren met zich in de kiezingen te onthouden op de namen der partijgenooten, die geen voldoenden waarborg van Vlaamschgezindheid opleveren, of wel met tegen hen en vóór Vlaamschgezinde kandidaten der tegenpartij te stemmen.
De onthouding voor anti-Vlaamschgezinde partijgenooten werd aanbevolen door liberale flaminganten van Brussel.
| |
| |
Zij sluit in zich voor alle Vlaamschgezinden uittreding uit alle liberale en katholieke kiesgenootschappen of verbonden. Daar toch geldt de regel, dat wie deel maakt van de vereeniging zich verbindt te stemmen voor al de kandidaten der partij. Tot hiertoe is nergensdit uittreden in practijk gebracht of door een man van gezag aangeraden. De heer Reinhard zelf, de apostel der samenwerking, acht dan ook dat het bestrijden van mannen der eigen politieke partij slechts tijdelijk goed kan zijn en dat uit Vlaamschgezind oogpunt de doelmatigste inrichting der liberale partij voor de toekomst is het treffen eener overeenkomst met de geloofsgenooten, en wel in den vorm zooals dit te Antwerpen gebeurd is in het Verbond der Vereenigde Liberalen. Daar wordt aan elk der drie leden van het verbond vrijheid toegekend zijne eigen kandidaten te stellen. De liberale Vlaamschgezinden uit alle steden des lands zijn het hieromtrent eens, alhoewel alleen de vrijzinnigen te Antwerpen voor alsnog de eenige zijn, en, helaas! voor lang waarschijnlijk nog de eenige zullen blijven, bij wie het stelsel in zwang is.
Te stemmen voor kandidaten der tegenpartij, omdat zij Vlaamschgezind zijn, wordt door niemand aangeprezen; onnoodig dus er over te spreken.
Wat de katholieken hieromtrent denken, hullen zij voorzichtiglijk in de nevelen van het onbestemde. Onthouden zij zich op de namen der kandidaten die hun niet bevallen; eischen zij het recht hunne eigen kandidaten te stellen? Over dit alles verkeeren wij in het onzekere en heerscht bij hen niets wat aan eene algemeene en vaste gedragslijn gelijkt.
De eenige regel, welke feitelijk geldt bij de radikalen der katholieke Vlaamschgezinde partij, bij hen voor wie men Vlaamschgezind boven alles moet zijn en volgens wie men
| |
| |
dus in goede logiek liever voor een liberalen Vlaamschgezinde dan voor een katholieken Franschgezinde zou moeten stemmen, is alle liberale Vlaamschgezinden aan te vallen, en uit te schelden, waar het pas geeft of niet. Met dit stelsel vereenvoudigt men de zaken: voor die partijloozen bestaan er geene liberale Vlaamschgezinden en kan er dus geen spraak zijn voor hen te stemmen. Een hunner organen, de Nijptang (ik weet niet of zij er een tweede bezitten), breekt binnen en buiten kiezingstijd met dolzinnigen ijver de meest gekende liberale Vlaamschgezinden van Antwerpen af. Eene zonderlinge en zeer gemakkelijke manier om het tweede artikel van het programma in practijk te brengen; een bewijs te meer dat het door niemand in ernst en in gemoede wordt voorgestaan.
Blijft het derde artikel, waaraan men in de laatste tijden het meest prijs schijnt te hechten en dat, volgens ons, niet al het gerucht verdient dat er wordt rond gemaakt. Elk blijve in zijne partij, maar versta zich met de tegenpartij om op Vlaamschgezind gebied samen te werken: in andere woorden men houde gemeenschappelijke landdagen.
Rechtuit, indien de katholieke Vlaamschgezinden bij machte waren hun partijbelang uit het oog te verliezen, en zonder eenige politieke bijbedoeling een algemeen en nationaal belang met ons wilden bespreken, wij zouden er geen bezwaar in vinden met hen te vergaderen, zooals wij bijvoorbeeld bijeenkwamen met hen om Conscience of Vondel te huldigen; maar wij hebben van dit samengaan op politiek gebied duur leergeld betaald in Antwerpen en elders. Waar is het dat de Antwerpsche meeting nevens dit kwaad veel goed uit Vlaamschgezind oogpunt heeft opgeleverd; maar wie zal de werkkracht der Landdagen vergelijken bij die der meeting?
| |
| |
Overigens de eerste vereischte, het sluiten van een verbond, ontbreekt hier: eene der twee partijen erkent aan de andere niet het recht van stem in het kapittel. Voor nagenoeg al de heeren van den Nederduitschen Bond, de aanvoerende groep der landdagen, zijn wij parade-flaminganten; voor andere zijn wij le parti de la France, verraders, handlangers der verfranschers en wat weet ik nog al meer. Mogen wij veronderstellen, dat van die menschen een welgemeende oproep uitga om ons met hen te komen verstaan? Er zijn er wellicht onder hen, die te goeder trouw zijn bij het doen der uitnoodiging, ik zou zelfs als voorbeeld den heer de Beucker, voorzitter van den eersten Landdag, kunnen aanhalen, maar de overgroote meerderheid vertrouwt ons zoomin als wij hen vertrouwen.
Zullen wij nu treuren om dien toestand? Wij vinden er geene reden toe.
Wij hebben den laatsten landdag bijgewoond te Gent, die, dank voor een goed deel aan de uitmuntende houding van zijnen voorzitter, een toonbeeld in zijne soort mocht heeten. Welnu, wij begrijpen niet wat er voor onze zaak gewonnen is, omdat er daar misschien bij duizend katholieken zich vijftig liberalen gevoegd hebben. Wij begrijpen evenmin wat een liberale landdag er zou bij winnen indien er ook daar vijf katholieken per honderd aanwezig waren. De meeste der dingen, die gezegd zijn door katholieke sprekers zou men ook van liberalen gehoord hebben en omgekeerd. Al wat uit zuiver Vlaamschgezind oogpunt op eenen Vlaamschen onzijdigen landdag of op eene vergadering van het Davidsfonds wordt vooruitgezet, wordt ook staande gehouden op eene algemeene vergadering van het Willemsfonds of van de Vereeniging der liberale Vlaamsche bonden.
Meer nog: wij houden het er voor, dat op de drie laatste
| |
| |
dier vergaderingen degelijker werk wordt verricht dan op de onzijdige landdagen. Wie met aandacht den laatsten landdag van Gent heeft bijgewoond, zal er sommige ongekookte voorstellen door piepjonge sprekers hebben hooren uitbrengen en zal er eene zoo bonte mengeling van belangen hebben hooren bespreken, dat het hem moet getroffen hebben hoe weinig practisch nut dergelijke bijeenkomsten kunnen opleveren.
Men vergelijke daarbij wat goeds er kan verricht worden in de vergadering van een lichaam met vaste inrichting, met een blijvend bestuur, dat de vragen voorbereidt, ze naar eene redelijke volgorde aan de beurt brengt en de genomen besluiten uitvoert.
De onzijdige landdagen zijn middelen, die oneindig onregelmatiger werken en veel minder doeltreffend zijn dan een van de gekende partijvergaderingen.
Verwacht men misschien, dat het samenkomen van beide partijen indruk op het land moest maken? Het is wel mogelijk dat die indruk voortgebracht worde; minder is het echter aan te nemen, dat hij gunstig voor onze zaak zou gewerkt hebben, en meer waarschijnlijk, dat hij een geheel verschillend uitwerksel zou hebben teweeg gebracht. Een goed katholieke kan met geen goed oog aanzien, dat een ander katholieke, Vlaamschgezind of niet, met een liberaal samenspant. Dit weet iedereen, en indien onze katholieke Vlaamschgezinden het nog niet weten, kan de tijd niet uitblijven, dat men het hun zal aan het verstand brengen. In het liberale kamp gaat het niet anders: een samenspanner met katholieken is daar een verdachte. Is er in waarheid voordeel bij voor de Vlaamsche zaak, dat hare aanhangers in beide kampen mistrouwd worden, dat men meent niet op hen te kunnen rekenen?
En indien het niet om den indruk te doen is, wat mag
| |
| |
men verwachten voor nut van het gezamenlijk nemen van besluiten, die men in elk geval afzonderlijk zou nemen? Zal er meer kracht liggen in een vertoogschrift, aan de Kamer gezonden, waarop katholieke nevens liberale namen voorkomen, dan wel in twee vertoogschriften van gelijke strekking, het eene door katholieken, het andere door liberalen verzonden? Zal eene afvaardiging bij een der hoofden onzer partijen beter onthaald worden, wanneer zij uit mannen van beide gezindheden is samengesteld, dan wanneer zij alleen uit partijgenooten van den aangesprokene bestaat?
Ons dunkt dat die vragen op geene twee wijzen kunnen beantwoord worden.
Er ligt dus, volgens ons, geen voordeel hoegenaamd in samenwerkende landdagen. Dat de katholieken de hunne houden, dat de liberalen hetzelfde doen, dat de partijloozen aan beide deelnemen, dat de belangstellenden der andere partij ze bezoeken, er luisteren en er leeren indien zij willen; maar dat het daarbij blijve. Dusdoende zal er van niemand een verdrag van verdachten aard, eene verloochening of verduistering van dierbare overtuiging geëischt worden en de beweging zal er waarlijk niet door lijden.
De politieke eerlijkheid zal er bij winnen. Met den besten wil der wereld kunnen wij in ons de verdenking niet tot zwijgen brengen dat Vlaamsche onpartijdige landdagen een strik zijn, gespannen aan lichtgeloovige liberalen om hen te lokken in het tegenovergestelde kamp. Dat het gevaar klein is voor mannen van gevestigde overtuiging nemen wij aan; dat de hoop bestaat om jongeren te vangen, daarvan zijn wij overtuigd. In samenwerkingen als deze mag zelfs geene verdenking op een der twee partijen berusten, haar eigenbaat te zoeken onder den dekmantel van behartiging van gemeenschappelijk belang.
| |
| |
Prediken wij dan bestendiging van afzondering en tweedracht? Verkonden wij eene leer van haat en nijd? Noch het een noch het ander. De Vlaamsche beweging is voor ons eene nationale zaak, niet buiten politieke partijen op te lossen in ons land; maar Vlaamschgezindheid kan noch mag het monopolium van een der twee gezindheden zijn. In dien zin is zij boven de partijen verheven.
Onze beste wensch is dat klerikale en liberale Vlaamschgezinden elkanders vertrouwen verdienen en genieten; en dat zij met elkander samenwerken, niet op de meest rumoerige, maar op de meest degelijke wijze. Dat er geen vertrouwen genoeg tusschen de beide groepen bestaat om samenwerking, zooals door sommige liberalen wordt aanbevolen, in ernst mogelijk te maken, hebben wij duidelijk genoeg bewezen. Dat er eene samenwerking mogelijk is, waaraan niet de zelfde bezwaren als aan de landdagen verbonden zijn en die rijkere vruchten kan dragen, schijnt ons niet twijfelachtig.
In de kamers moeten katholieke en liberale Vlaamschgezinden samen stemmen, en doen zij het ook; daar buiten moeten beiden op dezelfde punten aandringen, die aan de orde van den dag gebracht zijn. Dit is immer gebeurd en dit is de vruchtbaarste en de ernstigste der samenwerkingen. Gedurende de bespreking der wetsvoorstellen De Vigne-Coremans heeft men eens te meer gezien hoe wij, liberalen, de samenwerking opvatten. Ten alle kante zijn door ons Coremans' pogingen gesteund; in liberale vergaderingen hebben wij zijnen naam hooren toejuichen. Wij hebben niet gewacht totdat ons die medewerking gevraagd werd, en hebben er ons niet aan gestoord dat zij, die ze zoo gaarne vragen, ze stelselmatig verzwegen, wanneer zij hun werd gebracht.
Het ware eindelijk niet slechter dat de Vlaamschgezinde
| |
| |
dag-en weekblad pers de onpartijdigheid zooverre dreef van niet moedwillig de diensten te miskennen door de tegenpartij bewezen. Dit is in zich zelve eene zaak van weinig belang, maar die er zou toe bijdragen om de samenwerking, zooals wij die verstaan, gemakkelijker te maken.
Wij houden het er voor dat het houden van openbare drukbezochte vergaderingen nut kan opleveren en zagen ze dan ook liefst zoo talrijk mogelijk houden, maar op voorwaarde dat zij door elke partij afzonderlijk ingericht en bestuurd werden.
Ziedaar de redenen waarom de liberale Vlaamschgezinden, enkelen uitgezonderd, geweigerd hebben een werkelijk deel te nemen aan de Vlaamsche landdagen, iets wat hun zeer euvel is opgenomen.
Er is hun door katholieke en zoogezegde onzijdige Flaminganten, die men immer hand aan hand ziet gaan, een ander gewichtiger verwijt gedaan, namelijk dat van lauwheid, van opoffering hunner Vlaamschgezinde anti-clericale overtuiging aan den wil der Franschgezinde liberale aanvoerders. In eene taal, die veel meer schilderachtig dan parlementair is, noemt Flandria de Gentsche liberale Flaminganten ‘Waterbalgflaminganten’, ‘mannen die onder de kar der Franskiljons loopen. enz.’ De Antwerpsche laten, volgens hetzelfde blad, ‘hunne wangen dienen voor matten, waar de franskiljons hunne voeten aan vegen.’
De katholieke zoogezegde onzijdige Vlaamschgezinden pogen natuurlijk nog iets verder te gaan, en, is het niet gemakkelijk grover beleedigingen en ruwer verwijten te vinden dan in dien gebloemden stijl worden uitgebracht, zij beproeven althans het te winnen in kracht en beknoptheid van zeggen.
Wij herinnerden reeds hooger dat wij voor hen eenvou- | |
| |
dig behooren tot ‘le parti de la France.’ Zulk een doodslager maakt alle verdere bewijsvoering nutteloos. De liberale Flaminganten van Gent en Antwerpen, die weigeren met de katholieken hand aan hand te gaan, zijn niet alleen de vijanden der katholieke flaminganten, het zijn de ergste hunner vijanden. Hun wordt dan ook regelmatig de eer der hevigste aanvallen voorbehouden. De katholieke Vlaamschgezinden en hunne strijdmakkers onder de Brusselsche liberalen hebben het monopolie der Vlaamschgezindheid, der zuivere werkzame Vlaamschgezindheid, in pacht.
Wij willen niet meer gewicht hechten dan noodig is aan die ongebondenheid, waarin eene polemiseerende pen zoo gemakkelijk uitglijdt; wij willen de verwijten, ontdaan van al hunne bloemen en sieraden, terugbrengen tot het nuchterder, maar niet minder ernstig verwijt: lauwheid en onderdanigheid aan den wil der Franschgezinde liberale medestrijders.
Laten wij onderzoeken wat er gegronds ligt in die verwijten en dusdoende de tweede vraag bespreken, die wij voor het oogenblik wilden behandelen.
Telkens wanneer er eischen zijn gesteld, grieven zijn uitgesproken, zijn alle Vlaamschgezinden het eens geweest. Er is natuurlijk onder liberale Vlaamschgezinden, zooals onder elke andere partij, voor meer dan ééne kwestie een tijd van overweging, van beraadslaging geweest, gedurende welken verschillende zienswijzen werden vooruitgezet, maar in alle vraagpunten van belang zijn allen, liberalen en katho lieken, het eens geweest en hebben denzelfden weg gevolgd.
Het Willemsfonds, dat als de woordvoerder van het gros onzes legers mag tellen, heeft in alle omstandigheden met ijver, met ongeëvenaarde voortvarendheid onder alle ministeriën, liberale en katholieke, de meest radikale
| |
| |
Vlaamschgezinde denkbeelden vooruitgezet; zijne jaarlijksche verslagen zijn daar om het te bewijzen, zijne algemeene vergaderingen om het bestuur tot zijn plicht terug te roepen, indien het dezen vergat.
Wij hebben immer de wetten van 1873 en van 1878 verdedigd. Wij hebben de wet van 1883, de gewichtigste van alle, verkregen en hebben onafgebroken de uitvoering er van geëischt. Wij hebben dit gedaan, wanneer ons werd verweten door onze liberale partijgenooten dat wij dusdoende de staatsscholen in gevaar gingen brengen, en wanneer de hoofden der klerikale scholen, met hun onderwijs Franschgezind te houden, alles deden wat mogelijk was om dit verwijt gegrond te maken. De katholieken hielpen ons de scholen voor onze zonen vervlaamschen, maar hunne kinderen zenden zij naar gestichten waar men van geen Vlaamsch wil hooren. In alles wat ons wordt ten laste gelegd is er geene grief, die het tiende van het belang heeft van die, welke wij hier uitbrengen tegen de katholieken, en die wij tegen hen uitbrachten wanneer wij hun zegden: Uwe scholen zijn nesten van verfransching, vervlaamscht die vooreerst en voor alles, zoo niet loopt gij gevaar, wanneer al de wetten Vlaamschgezind zullen zijn, geene Vlaamschgezinde en weinig Vlaamschsprekende burgers meer te hebben. Maar voor Flandria, Recht, Nijptang en alle klerikale bladen zijn wij de lauwen, zij de vurigen, omdat zij rumoeriger optreden.
De liberale Vlaamschgezinden maakten het Willems-fonds wat het is; de katholieke Vlaamschgezinden vonden de inrichting zoo uitmuntend, dat zij ze namaakten in het Davidsfonds.
De liberale Vlaamschgezinden richtten de eerste Grieven-Comiteiten in; de katholieken volgden hen na.
De liberale Vlaamschgezinden richtten ten allen kante
| |
| |
volksvoordrachten en volksbibliotheken in; de katholieken volgden hen na.
Wij hebben het eerst in Antwerpen eene inrichting onzer partij bekomen, die ons het recht geeft onze eigen kandidaten te benoemen; zoover hebben nergens de katholieken het gebracht.
Wij hebben een onafhankelijk verbond van Vlaamsche liberale bonden gesticht, eene inrichting, waarvan de katholieken nog zelfs de bestanddeelen niet bezitten.
Wij hebben de negen tienden der mannen geleverd, die in Zuid-Nederland een werkzaam deel hebben genomen aan de Nederlandsche taalcongressen, en wij mogen het met rechtmatigen trots zeggen: indien de liberale Vlaamschgezinden niet gedaan hadden wat zij deden en de katholieken hadden nagevolgd, dan zou in 1888 de kloof tusschen Noord- en Zuid-Nederland even wijd gapen als in 1830 en zou er geene wederzijdsche steuning der beide helften van ons taalgebied bestaan, zonder welke geen heil voor onze zaak denkbaar is.
Zullen wij spreken van het aandeel, dat wij namen aan het opbouwen onzer jonge letterkunde, de namen noemen van onze met roem gekende dichters, prozaschrijvers en geleerden: stellig de drie vierden onzer letterkundige schaar?
Dit alles geldt voor weinig, voor minder dan weinig in de oogen of liever in den mond onzer aanvallers.
Wij loopen aan den leiband der liberalen; wij zijn liberaal en liberalen zijn le parti de la France; aannemen dat er onder hen Vlaamschgezinden zijn, ware het ronkend woord van Coremans logenstraffen en dit vooral mag niet.
Overal waar liberale Vlaamschgezinden gelegenheid hadden hunne denkbeelden aan liberalen aan te prediken, deden zij dit zonder aarzelen of weifelen. Wij herinneren slechts
| |
| |
de houding der heeren van Beers, van Rijswijck, Cuperus, Gittens in den Antwerpschen; Vuylsteke, Heremans, de Vigne, Rogghé, Siffer in den Gentschen gemeenteraad, der heeren de Vigne, Buls, van der Kindere in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van van Ryswyck en de Poorter in het Congres der Progressisten. Wij roepen vooral de aandacht der onbevooroordeelden in op de kernachtige vertoogschriften door de vereeniging der liberale Vlaamsche bonden in twee verschillende omstandigheden, een aan de liberalen in het algemeen, een ander aan de liberale Volksvertegenwoordigers gezonden. Wij wijzen op de beraden Vlaamschgezinde houding van de liberale weekbladen de Zweep, het Volksbelang, de Kleine Gazet, de Brugsche Beiaard.
Dit alles telt niet. Onder de liberale partij zijn vele Franschgezinden. Wij hebben het nooit geloochend; wij hebben het immer betreurd, en krachtdadig beproefd die strekking bij die velen te keer te gaan. Indien onze pogingen veel minder slaagden dan wij wenschten, dan was het niet omdat moed of beradenheid ons ontbraken, maar omdat onze krachten te kort schoten, omdat wij de gevolgen droegen van eenen toestand, geschapen door de kerkschgezinden, die ons tweemaal van Holland scheidden en aldus ons prijs gaven aan verfranschende staatsbesturen.
Maar indien wij niet bekomen kunnen wat wij wenschen in onze partij, bekomen de katholieke Vlaamschgezinden dan van de hunne zoo maar goedgeefs alles wat zij verlangen?
Om niet meer van hunne scholen te spreken, is dan de klerikale gemeenteraad van Brugge meer Vlaamschgezind dan de liberale van Gent? Zijn al onze kleine Vlaamsche en klerikale steden niet besmet met Franschdolheid; is de hoogere katholieke burgerij, die de aanvoerders der partij levert, minder verfranscht dan de liberale? Zijn de duizende
| |
| |
abonnenten en lezers, die de Parijsche Figaro onder de hoogere klas telt dan voor het grootste deel geene katholieken, Vlaamsche zoowel als Waalsche?
Worden door de katholieke Vlaamschgezinde bladen de bisschoppen, de hooge geestelijkheid, de Jezuïeten en de onderwijzende nonnen niet als even Vlaamschhatend afgeschilderd als Bara, d'Andrimont en anderen door ons.
Waar wordt buiten Antwerpen aan de katholieke Vlaamschgezinden stem verleend in het benoemen der candidaten voor Gemeente- en Provincieraad, voor Kamer en Senaat?
En hebben wij onlangs in de Kamers, waar de clericale partij zulke groote meerderheid bezit, die meerderheid de wetsvoorstellen van de Vigne en Coremans niet zien verminken en inkrimpen, tot het machtelooste en rekbaarste aller wetjes?
Kunnen de Vlaamschgezinde katholieken in gemoede zeggen dat hun op ernstige wijze voldoening wordt gegeven?
En indien zij niet alles bekomen, indien zij niet vermogen het tiende van de hervormingen tot stand te brengen, welke zij noodig achten, zonder dat zij iemand het recht toekennen aan hunnen goeden wil en aan hunne doordrijvendheid te twijfelen, met welk recht twijfelen zij dan niet enkel aan den onzen, maar loochenen zij hem gladweg? Waarom zij hem betwijfelen en loochenen? De rede is licht om vinden. Omdat zij meer hechten aan klerikaliseering dan aan vervlaamsching onzer gewesten, of (indien die uitdrukking te scherp mocht klinken met het oog op sommige weinig kerkschgezinde handlangers der clericalen) omdat zij het belang der partij, waarbij zij zich aansloten, boven het belang der Vlaamsche beweging stellen en zich dus plichtig maken aan de schuld, die zij ons zoo gaarne aanwrijven.
| |
| |
Hun eerste doel is toch immer geweest aan de liberale Vlaamschgezinden het vertrouwen van alle Vlaamschgezinden te ontrooven. Het waren valsche broeders, verraders, handlangers der verfranschers, enz. Dat dit louter laster was bewezen wij hooger.
En niet alleen waren wij dit alles, maar het scheelde niet veel of wij bestonden in het geheel niet meer. Flandria heeft het op een gegeven oogenblik aardig gevonden te gewagen van eene kliek, die te Antwerpen en van eene andere die te Gent baas speelt in het liberale Vlaamsche kamp. De aanhangers dier kliek zijn immer kleiner en kleiner in getal geworden en, moest men het orgaan der Brusselsche liberale bondgenooten van de klerikale Vlaamschgezinden gelooven, dan waren er in elke dier beide steden nog twee drie menschen, waartegen het storm te loopen had. De katholieken stemmen geestdriftig in met den aangeslagen toon. Het hoopje Vlaamschgezinde liberalen wordt voor hen een handvol: kort geleden waren er nog zes, nu blijven er drie, morgen zal het getal tot twee, tot éénen smelten, wien zij als een rariteit het leven zullen schenken.
Spreek hun niet van de duizende leden van Willemsfonds en Vlaamsche liberale bonden; van de honderden, die een jaar geleden Vuylsteke en de Vigne kwamen vieren te Gent: deze allen zijn voor hen alsof zij niet bestonden. Er zijn in den lande alles bijeen een half dozijn liberale Vlaamschgezinden; dit is een uitgemaakte zaak voor het Belfort, voor het Recht en andere vrienden van Flandria.
De menschen weten het misschien niet, maar hunne ikzuchtige gedragslijn is niet alleen de meest logenachtige, zij is ook de onverstandigste en de verderfelijkste voor hen zelven. Moest hunne handelwijze den door hen gewenschten uitslag hebben, moest aan de liberale Vlaamschgezinden alle gezag
| |
| |
in het Vlaamsch kamp kunnen ontnomen worden, dan ware aan de Vlaamschgezindheid in het algemeen de noodlottigste aller slagen toegebracht.
Moest er inderdaad een oogenblik komen dat de Vlaamschgezinde liberalen verdacht werden van wat men hun aanwrijft, dan, ja, ware er, buiten het half dozijn aangeklaagden, misschien geen enkel Vlaamschgezinde in de liberale partij gebleven. Men hadde eene groep onzijdige flaminganten gehad en eene veel grooter schaar Vlaamschgezinde katholieken. Beide dezen hadden den haat tegen de liberale partij gemeen gehad en feitelijk ware de Vlaamschgezinde bij de katholieke partij ingelijfd. Dat deze laatste hierin geen gering voordeel zou gevonden hebben spreekt van zelf; of de eerste er iets mee zou gebaat zijn, dit zouden de katholieke Vlaamschgezinden zelven niet kunnen beweren, zonder blijk te geven niet verder te zien dan hun neus lang is. Moest morgen de Vlaamschgezinde partij versmolten zijn met de katholieke, dan was overmorgen de macht der eerste tot nul of daaromtrent gedaald.
En verder. Verbeeldt men zich een der twee groote partijen des lands door en door anti-Vlaamschgezind en werkelijk den naam van Franschgezinde partij verdienende? Overal en altijd waar die partij de macht in handen zou krijgen, in de Wetgevende Kamers, in de Provincie- en Gemeenteraden, zoowel van het Vlaamsche als van het Waalsche land, zou dan elke wet en verordening van haar uitgaande vijandig zijn aan onze taal; de toestand zou onduldbaar en onze stam tot verdwijning of tot opstand gedreven worden.
Wat er voor België zou uit voortvloeien is klaar: de partijen zouden niet meer ingedeeld zijn naar godsdienstige en staatkundige begrippen, die niets te stellen hebben met rassen en gewesten; zij zouden in het vervolg ingedeeld zijn naar
| |
| |
de taal hunner aanhangers: de taalgrenzen zouden ook het gebied der partijen afbakenen.
Want het is onze innige overtuiging, die door iederen denkenden liberaal in Vlaanderen gedeeld wordt en door iederen vrijzinnige daarbuiten ook zou dienen beleden te worden, dat een anti-Vlaamschgezind liberalismus niet leefbaar is in Vlaanderen, dat, wil de liberale partij bestaan en aangroeien, zij eene vastberaden Vlaamschgezinde politiek moet aankleven. Moest zij dit niet begrijpen of vergeten, dan ware het met haar gedaan in onze gewesten; alleen het clericalismus bloeide in onze provinciën en Vlaamsch ware eensluidend met katholiek, zooals door tegenslag al spoedig Waalsch en liberaal eensluidend zouden zijn.
Wij drijven hier in de kringen der voorspiegeling en der veronderstelling. Gelukkiglijk is, zooals wij hooger bewezen, de toestand geheel anders en de toewijding der liberale Vlaamschgezinden aan de belangen hunner moedertaal verre verheven boven laster en verdachtmaking; de levenskracht en de strijdlust hunner partij, zoowel als hun vertrouwen in de toekomst, zijn onverzwakt en onverminderd. Er zijn ja Franschgezinden onder de liberalen in onze gewesten, evenals onder de katholieken; de liberale partij in Vlaanderen is in haar geheel niet anti-Vlaamschgezind en kan het niet zijn; zij moet het minder en minder worden, ten bate van haar zelve, ten goede van onze taal en ons volk, ten nutte van België.
Het is eene noodlottige partijzucht, blind voor al deze belangen, die er naar streeft Vlaamsch en liberaal van elkander te vervreemden, Vlaamsch en katholiek met elkaar te vereenzelvigen. Hare eenige vergoelijking is hare onmacht om dit doel te bereiken.
Het wonderlijkste van al is nog wel dat het juist in de
| |
| |
partij is, die het meest samenwerking met Vlaamschgezinde liberalen zoekt, dat deze stelselmatig worden afgeschilderd als le parti de la France. Dergelijke tegenspraak bewijst hoe oprecht die menschen en hoe proef houdend hunne stelsels zijn. En toch is het door hunne leer, dat zich een handvol liberalen laten medeslepen, dat vooral hier en daar zich een jongere laat verblinden. Wij hebben gepoogd de oogen te openen over deze punten aan al wie ze niet vrijwillig voor het licht gesloten houdt.
Wij hebben met de katholieke Vlaamschgezinden een gemeenschappelijk artikel in ons Credo, wij belijden dit met niet minder overtuiging dan de vurigste hunner; wij hebben een artikel gemeen met hen in ons programma, wij ijveren met niet minder vastberadenheid dan zij om het te verwezenlijken. Maar geheel het overige onzer geloofsbelijdenis staat in schrille tegenspraak met de hunne.
Wij dragen nog met trots den scheldnaam, die aan onze voorgangers in de XVIe eeuw door de hunne werd gegeven en dien zij ons nog toewerpen; wij zijn Geuzen, even wars van Rome's juk als van Frankrijk's taal; wij ijveren om den menschelijken geest te verlichten en den modernen staat vrij te maken; wij willen een bondgenootschap van taalbroeders met Holland sluiten. Wij kunnen geen duurzaam verdrag aangaan met hen, die op staatkundig en godsdienstig gebied zich in geheel andere richting bewegen en die in de moedertaal meer een middel zien om ons volk te verwijderen van het licht, dan om zijn geest te ontwikkelen. Wij willen rechtvaardig zijn voor hen, hen helpen zooals wij hooger uiteenzetten in den strijd voor onze taal. Verder gaan ware voor ons eene oneerbiedigheid tegenover onze beginsels, eene vermomming onzer overtuiging, die ons als eene huichelarij op het geweten zou drukken.
Max Rooses.
|
|