Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 2
(1888)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||
De taalquaestie in het buitenland.La Question des Longues. Etude de législation comparée par J. van den Heuvel, professeur à l'Université de Louvain, avocat près la Cour d'Appel de Gand. - 8o van 62 blz. Brussel, Ferd. Larcier, 1888.Die studie van Prof. van den Heuvel heeft haar ontstaan te danken aan de beruchte voordracht door Mr. Sam. Wiener eenige maanden geleden te Brussel gehouden over het gebruik der talen voor het gerecht en aan de opschudding door dien onbekookten uitval in alle balies van Vlaamsch-België te weeg gebrachtGa naar voetnoot(1). Men geloove echter niet dat de Heer van den Heuvel zich ten doel heeft gesteld de gedachten door zijnen Brusselschen confrater vooruitgezet te bestrijden of te bespreken. Zoo iets immers zou hem verplicht hebben de ‘régions sereines’ te verlaten en het schijnt dat Lovensche hoogleeraren daar gaarne vertoeven. Wat hij dus aan zijne lezers ten beste geeft is eenvoudig eene opgave van het stelsel dat bij de regeling van het taal- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||
gebruik in andere landen en bepaaldelijk in Italië, Hongarije, Duitschland en Zwitserland, wordt gevolgd. Het mag eene betreurenswaardige leemte heeten dat Schrijver geen woord omtrent Bohemen rept, daar de toestanden aldaar veel meer dan elders met de onze kunnen vergeleken worden. Hoe het zij, alhoewel hetgeen ons door den Heer van den Heuvel wordt medegedeeld precies geene nieuwigheid oplevert, althans voor hen, die zich met de taalquaestie onledig houden, toch voor de meeste lezers is het van belang te vernemen dat de taalstrijd geene Belgische instelling is en eens te hooren welke oplossing men elders aan dat netelig vraagstuk heeft gegeven. Wat ons van Italië wordt gezegd is niet van zeer groot gewicht. Vroeger was het koninkrijk Sardinië een tweetalige staat, in dien zin dat, in een belangrijk gedeelte van zijn grondgebied, het Fransch en niet het Italiaansch de volkstaal was. Maar van het vereend Italië, vooral na den afstand aan Frankrijk van Savooië en NizzaGa naar voetnoot(1), kan zoo iets bezwaarlijk worden gezegd: in een land, dat bijna dertig millioen inwoners telt, zijn ± 115,000 bergbewoners in eenige afgelegen dalen van het grensgebergte verloren, feitelijk eene quantité négligeable. Ook in de Kamers te Rome ziet men niet meer, gelijk vroeger te Turijn, leden en zelfs ministers die het woord in de Fransche taal voeren, terwijl de wetsbepalingen meer en meer in onbruik raken, die voorschreven dat in de Franschsprekende streken wetten en besluiten in de twee talen zouden afgekondigd worden, het Fransch de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||
voertaal van het onderwijs mogen zijn en de nolariëele acten hetzij in het Fransch of in het Italiaansch worden opgesteld. Intusschen blijven er nog altijd twee vrij aanzienlijke groepjes Italiaansche onderdanen, die tot het Fransche taalgebied behooren, het eerste in het breede Aostadal, waar er op 80,500 inwoners, slechts 3500 zich van het Italiaansch bedienen, en het tweede in de oostelijke dalen der Cottische Alpen. Deze groep, ongeveer 38,000 zielen sterk, is samengesteld uit afstammelingen van de protestantsche Waldenzen en het verschil van godsdienst tusschen hen en de katholieke Italiaanschsprekende bevolking van het benedenland is tot nog toe het stevigste bolwerk gebleken van hunne nationaliteit. Hoe lang het nog zal blijven duren is echter eene andere vraag, want, niettegenstaande alle verzet, moeten toch de pogingen, die door de Staatsregeering worden aangewend om het gebruik van het Italiaansch te verspreiden, in 't einde zegepralen. In Hongarije is het vraagstuk voorloopig opgelost. Na de afschaffing van het Latijn als ambtelijke taal hadden de verschillende nationaliteiten, die aldaar om het oppergezag streden, natuurlijk hunne eigene spraak trachten vooruit te zetten; geen wonder dus dat de eindelijke triomf der Magyaren in 1867 spoedig gevolgd werd door eene wet, die de heerschappij der Magyaarsche taal bekrachtigde, zonder echter de rechten der andere stammen geheel en al op te offeren. De taak was nochtans zeer netelig, als men nadenkt dat de Magyaren weinig meer dan een derde der gezamenlijke bevolking van het Transleithanische koninkrijk vormen; doch, gelukkig voor hen, hunne mededingers, zonder verscheidene kleinere afdeelingen mede te rekenen, zijn verdeeld in vijf groepen, die elkander om het meest haten en verfoeien, en zoo is het dat Rumenen, Serbo-Kroaten, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||
Duitschers, SlovakkenGa naar voetnoot(1) en Ruthenen allen voorde eensgezinde Magyaren het onderspit hebben moeten delven. De wet van 6 December 1868 is zeer volledig en regelt het taalgebruik in alle vertakkingen van het openbaar leven. Het doel van den wetgever is, zooals wij het zooeven zeiden, door het begunstigen van het Magyaarsch de eenheid van den Staat en van het Hongaarsche volk te bezegelen, terwijl er met het oog op de practische noodwendigheden eenige niet onbelangrijke concessies ten voordeele der ondergeschikte nationaliteiten worden toegestaan. Het Magyaarsch is de officiëele taal van het Rijk, de taal van het middenbestuur, van de Hoogeschool, van het rechtswezen en van de KamersGa naar voetnoot(2). De tekst der wetten is Magyaarsch, maar ambtelijke vertalingen ervan in Kroatisch, Rumeensch, Duitsch, enz. worden insgelijks uitgegeven. In bestuurlijke zaken is het Magyaarsch de officiëele taal, niet alleen voor de middenregeering, maar ook voor de provinciebesturen. Edoch wordt het aan iedereen toegelaten in de provinciale vergaderingen zijne eigene taal te spreken en, indien een vijfde der leden het vergt, worden de handelingen ook in hunne taal vertolkt, zoodat deze, wat die provincie betreft, als 't ware eene tweede ambtelijke taal wordt. De Duitschers noemen zulk eene taal Protokollsprache, daar zij voor het opstellen van het proces-verbaal (Protokoll) wordt gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||
Met de Staatsregeering wordt de briefwisseling door het provinciebestuur hetzij in het Magyaarsch alleen of te gelijker tijd in het Magyaarsch en in de plaatselijke Protokollsprache gevoerd; met andere provinciebesturen, in het Magyaarsch of in de Protokollsprache van die besturen. In iedere gemeente is het de plaatselijke vergadering, die hare officiëele taal kiest. Edoch moet er op verzoek van een vijfde der leden eene tweede ambtelijke spraak worden aangenomen, althans met het oog op het opstellen van het proces-verbaal der zittingen. Als eene gemeente aan het staatsbestuur of aan het hestuur van hare provincie schrijft, mag zij naar verkiezen hare officiëele spraak of het Magyaarsch gebruiken, maar wanneer zij zich tot het bestuur van eene andere provincie wendt, dan is hare keus beperkt tusschen het Magyaarsch en de Protokollsprache van die provincie. Ten slotte, heeft ieder burger in zijne betrekkingen met de besturen van allen graad, het recht zich altijd en overal van zijne taal te bedienen en de middenregeering is verplicht bij haar Magyaarsch antwoord eene vertaling te voegen in de spraak door den verzoeker gebezigd. Minder vrijzinnig zijn de bepalingen, die het rechtswezen betreffen. Daar geschiedt alles in het Magyaarsch, onderzoek, debatten, vonnis, alles. Edoch, wanneer de betichte zonder advocaat verschijnt, mag hij voor de lagere rechtbanken zich van de officiëele taal of van de Protokollsprache bedienen van de gemeente waar de rechtbank zetelt; voor eene rechtbank van eersten aanleg mag, in hetzelfde geval, hetzij het Magyaarsch of de provinciale Protokollsprache worden gesproken; maar in hooger beroep heeft hij, die zich in het Magyaarsch niet wil of niet kan uitdrukken, het recht van te zwijgen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
Wat het onderwijs aangaat, de wet legt aan het Bestunr den plicht op de scholen derwijze in te richten dat de kinderen der verschillige nationaliteiten in hunne moedertaal een onderwijs ontvangen, waarbij zij in staat gesteld worden de academische leergangen te volgen, hetgeen eene grondige kennis der Magyaarsche taal vereischt. De Heer van den Heuvel zegt ons niets van de manier, waarop die nog al dubbelzinnige en elastische bepaling wordt toegepast, maar wij weten dat in Hongarijë de school hoofdzakelijk beschouwd wordt als een probaat middel om de jonge geslachten te magyariseeren en dat diesaangaande luide klachten zich vanwege de onderdrukte nationaliteiten herhaaldelijk hebben laten hooren. Op de Universiteit is natuurlijk het Magyaarsch de éénige voortaal van het onderricht, ofschoon de andere talen en hare letterkunde er ook min of meer ernstig worden onderwezen. In Duitschland woedt de taalstrijd, in het noorden, in Deensch-Sleeswijk; in het oosten, in de voormalige Poolsche gewesten Posen en West-Pruisen, en, in het westen, in Elzas-Lotharingen. De Heer van den Heuvel vergeet ons te spreken van den schier hopeloozen strijd, dien de taaie Denen van Noord-Sleeswijk tegen de verduitsching voeren, maar hij hangt een treurig tafereel op van den toestand in Pruisisch-Polen, waar, niettegenstaande de plechtige beloften van koning Frederik-Willem III, de Poolsche taal letterlijk wordt uitgeroeid, niet alleenlijk uit het bestuur en de openbare scholen verbannen, maar zelfs in bijzondere gestichten van onderwijs door de Staatsregeering op straf van onmiddellijke sluiting derzelven verboden. En tot overmaat van ongeluk, die arme Polen, welke den ondergang van hun vaderland grootendeels | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
aan hunne gehechtheid aan den katholieken godsdient te danken hadden, zien zich nu door de Roomsche geestelijkheid schaamteloos verraden: de nieuwe aartsbisschop van Posen, Dinder, heeft bevolen dat het godsdienstig onderwijs voortaan in het Duitsch zou worden gegeven. Geen wonder dat de bevolking met gelijke kracht den Duitschen verdrukker en zijne medehelpers, de afvallige priesters, verwenscht; geen wonder dat die goede herder, Aartsbisschop Dinder, uitgejouwd en (in zijn rijtuig) gesteenigd werd door de kudde, die hij verkocht heeft. Maar 't is gelijk: het doet ons deugd zulks door eenen ijverigen katholieke, door eenen professor van Loven, te zien bekennen en wel zonder een enkel afkeurend woord. Zeer breedvoerig beschrijft Prof. van den Heuvel de toestanden in Elzas-Lotharingen, waar het werk der verduitsching - of nauwkeuriger der ontfransching - met eenen ernst en eene krachtdadigheid wordt voortgezet, welke genoeg bewijzen dat de Regeering vast besloten is de laatste sporen te doen verdwijnen van het verfranschend regiem, waaraan het Rijksland gedurende twee eeuwen werd onderworpen. De Heer van den Heuvel, wij zeiden het zooeven, is zeer breedvoerig: of hij op de hoogte is der zaken blijft echter eene vrij onzekere vraag. Zoo bij voorbeeld stipt hij verontwaardigd aan dat te Straatsburg - eene stad, die wat de taal betreft, ten minste zoo Duitsch is als Gent of Antwerpen Vlaamsch - het bestuur der openbare weldadigheid aan de armen Duitsche onderstandsbriefjes afgeeft. De Heer van den Heuvel bekent het overigens zelf: hij verklaart met loffelijke openhartigheid dat hij nergens inlichtingen heeft kunnen ontdekken aangaande het getal Elzas-Lotharingers, die Duitsch of Fransch spreken. ‘Nergens’ wil zeker zeggen: in de Parijzer dagbladen als le Temps, dat | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||
hij herhaaldelijk noemt, in het Woordenboek van Larousse en in den Almanach de Gotha, jaargang 1888. Maar er zijn andere bronnen, die de Lovensche hoogleeraar gemakkelijk hadde kunnen raadplegen. Bij voorbeeld, in den Almanach de Gotha voor 1873 vinden wij de volgende omstandige statistiek:
Die opgaven komen overeen met hetgeen wordt medegedeeld in de werken van Behm en Wagner (Die Bevölkerung der Erde), Richard Boekh (Der Deutschen Volkszahl und Sprachgebiet), Elysée Reclus (Nouvelle Géographie Universelle), enz. De cijfers van den gevierden aardrijkskundige H. Kiepert in de Zeitschrift für Erdkunde (1874) zijn ietwat hooger: hij schat het getal der Franschsprekenden op 31,500 in den Opper-Elzas, 26,500 in den Neder-Elzas en 192,000 in Duitsch-Lotharingen, te zamen 250,000. Eindelijk gelooft de Franschman Gaidoz dat het ‘waarschijnlijk’ getal van hen, die Fransch kennen, tot 350,000 beloopt, doch in die eenigszins fantastische opgave worden blijkbaar de tweetaligen begrepen. Waren al die gekende bronnen buiten het bereik van den Heer van den Heuvel, of was hij van hun bestaan niet bewust? Wij wagen het niet die netelige vraag te beslissen. Wat er van zij, het stelsel door de Duitsche regeering gevolgd is zeer eenvoudig. Gedurende de eerste jaren na de inlijving bleef als overgangsmaatregel het ambtelijk gebruik van het Fransch binnen zekere palen toegelaten, maar in Maart 1883 werd daaraan voor goed een einde gesteld. Het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||
Duitsch is voortaan de éénige officieele taal, de eenige die in het bestuur, voor de rechtbanken en in de scholen mag worden gesproken, ja de eenige die in den Landdag (Landesausschuss) mag klinken. Dat die maatregelen vanwege de Franschsprekenden - en nog meer vanwege de Franschgezinden - luide klachten hebben uitgelokt, laat zich zonder moeite begrijpen. Dergelijke protestaties hebben alhier het ‘Taalverbod’ van Koning Willem begroet en wij twijfelen niet of er weer een storm zou losbarsten, indien men het waagde aan het Nederlandsch in onze Vlaamsche gewesten den rang van éénige officiëele taal toe te kennen, dien het Fransch in het Walenland bekleedt. Evenwel, in den Elzas, die, behalve eenige kleine dalen der Vogeezen, tot het Duitsche taalgebied behoort en waar het Fransch aldus slechts door eene onbeduidende minderderheid, die doorgaans ook Duitsch kent, wordt gesproken, hebben de tegenwoordige verordeningen tot geene wezenlijke ongemakken aanleiding gegeven. Hetzelfde kan gezegd worden van de grootere helft van Lotharingen, waar het Duitsch insgelijks de volkstaal is. Maar in het zuidwesten van die laatste landstreek is het anders gesteld. De inpalming van Metz heeft de annexatie noodwendig medegebracht van eene lange streep lands, welke niet minder dan 381 gemeenten met ruim 175,000 inwoners bevat en waar niets dan Fransch wordt gesproken.Ga naar voetnoot(1) Het Duitsch is daar, niet alleen eene vreemde, maar in den regel eene onbe- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||
kende taal. Ook heeft de Regeering, alhoewel zij door alle middelen in hare macht de verspreiding en het aanleeren der ambtelijke spraak begunstigt, toch feitelijk moeten toelaten dat in die streek de plaatselijke aangelegenheden in het Fransch worden behandeld en in de lagere scholen het onderricht in die taal gegeven. Ingezetenen van die gemeenten behouden ook nog voorloopig het recht om in 't Fransch opgestelde vertoogen en verzoekschriften aan de overheid te zenden, terwijl elders, dat is in plaatsen waar het Duitsch de volkstaal is, zulke stukken eenvoudig aan hunne opstellers worden teruggestuurd. Men ziet dat de volledige verduitsching van Elzas-Lotharingen geene gemakkelijke taak blijkt te zijn en het is dus door alle vrienden van Duitschland dubbel te betreuren dat de Duitsche staatsheeren, als zij, om louter strategische redenen, op het bezit van Metz aandrongen, niet hebben ingezien dat zij alzoo ernstige hinderpalen gingen werpen in den weg der verzoening en ineensmelting van het herwonnen gebied met het moederland. Wij komen tot het land, dat, wat de oplossing van de taalquaestie aangaat, evenals in menig ander opzicht, als een voorbeeld voor alle vrije volken mag beschouwd worden: ZwitserlandGa naar voetnoot(1). Vier talen worden er aldaar gesproken: het Romaansch door 38,705 personen in Grauwbunderland; het Italiaansch door 161,923 inwoners van het kanton Ticino en van eenige dalen van Grauwbunderland; het Fransch door 608,007 menschen in het westen des lands, bepaaldelijk in de kantons Geneve, Waad en Neuchâtel, in het grootste gedeelte der | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||
kantons Freiburg en Wallis en in het Juragebergte, dat van het kanton Bern afhangt; eindelijk, het Duitsch door de overige 2,030,792 Zwitsers in het midden en in het noordoosten des lands. Men ziet dus dat het getal der Duitschsprekenden meer dan tweemaal zoo groot is als dat van al de anderen te zamen. Maar van die overmacht wordt er geen misbruik gemaakt. Art. 116 van de Grondwet des Bonds roept de volkomene gelijkheid uit der drie ‘nationale’ talen, Duitsch, Fransch en Italiaansch. Van het Romaansch wordt er niet gesproken, daar die taal, welke overigens uitsterft, slechts door eenige duizenden personen wordt gebezigd: de spreuk de minimis non curat praetor kan hier met evenveel recht worden ingeroepen als bij ons, wanneer schijnheilige Franskiljons van de aanspraken gewagen der ± 30,000 Duitsch-Luxemburgers van Arlon en omstreken. Die gelijkheid der nationale talen bestaat niet enkel, als in België, op het papier: zij wordt in alle vertakkingen van het openbaar leven stiptelijk geëerbiedigd. In het Bondsparlement worden de drie talen onverschillig gesproken, het Italiaansch echter hoogst zelden, daar de afgevaardigden uit Ticino zich uit eigen beweging liever van het Fransch bedienen, en, op aanvraag van een lid, moet elke redevoering in de taal van dat lid door eenen daartoe aangestelden ambtenaar onmiddellijk vertolkt worden. De eedformuul wordt in de drie talen afgelezen, het proces-verbaal in de drie talen opgesteld of overgezet; voorstellen, naar verkiezen in eene der drie talen ingediend, moeten minstens in het Fransch en in het Duitsch vertaald worden. Eindelijk worden wetten, besluiten en alle beslissingen, die van de Bondsregeering uitgaan, in de drie talen afgekondigd, terwijl de ambtelijke briefwisseling naar gelang de omstandigheden in eene der drieën wordt gevoerd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||
Voor het Hooge Gerechtshof, dat nagenoeg dezelfde rol vervult als ons Hof van Verbreking, wordt de keus der taal aan de partijen gelaten en om te beletten dat de onwetendheid der rechters de uitoefening van dat recht in de practijk zou belemmeren, schrijft art. 107 der Grondwet voor dat men zorg zal dragen het Hof derwijze samen te stellen dat de drie talen er behoorlijk worden vertegenwoordigd. Wij zullen ons veroorloven de aandacht van den Heer Procureur-generaal Mesdach de Terkiele op die bepaling te roepen. In strafzaken moeten onderzoek en debatten (art 9 der wet van 27 Augustus 1851) in de taal plaats grijpen van het arrondissement, waar het misdrijf werd begaan en waar, in den regel, de zitting der Assisen wordt gehouden. Ieder rechter mag in zijne taal zijne stem geven, maar het vonnis is in de taal der rechtspleging. Voegen wij er nog bij dat er aan het Hooge Gerechtshof drie griffieën zijn gehecht: eene Duitsche, eene Fransche en eene Italiaansche. In het leger worden, horresco, referens! de mannen van ieder kanton, ja, van iedere gemeente bij elkander gelaten en in hunne eigene taal gekommandeerd. De Vlaamschlievende Heer Graux, die in den Senaat en elders zulke hartroerende klachten liet hooren over de boosheid van de Flamingantsche slechterikken, die de eenheid van het Belgisch leger en bijgevolg van het Belgisch vaderland wilden vernietigen, zal ongetwijfeld met voldoening vernemen dat de radicale - sit venia verbo! - toepassing van onze stelsels in Zwitserland tot nog toe de schrikkelijke ongelukken niet heeft meegesleept, welke men ons hier voorspelt. Wat ook dient aangestipt te worden is dat alle Zwitsersche officieren ten minste twee talen spreken en velen drie: wat wij in België vroegen - en wat de Heer Graux ons deed weigeren - is dus zoo ongerijmd niet. Want indien het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||
voor de Waalsche Belgen onmogelijk blijkt de gemakkelijkste der Germaansche talen, het Nederlandsch, te leeren, dan moet het voor de Waalsche Zwitsers dubbel onmogelijk wezen zich het beduidend moeilijker Hoogduitsch eigen te maken. Wij hoeven nauwelijks te zeggen dat uit het voorgaande spruit dat in Zwitserland alle ambtenaars van den Bond, dat is van de middenregeering, de drie nationale talen of althans Fransch en Duitsch kennen moeten. Nog een wenk voor ons middenbestuur, waar er misschien niet één beambte op tien te vinden is, die de taal van de meerderheid der Belgen machtig isGa naar voetnoot(1). In zake van onderwijs heeft, volgens art. 27 der Grondwet, het Bondsbestuur het recht eene Hoogeschool en een Polytechnicum in te richten. Van de Universiteit is er nog geene spraak, maar de Polytechnische School werd in 1854 te Zurich gesticht: luidens de organische wet mag ieder leeraar zijne lessen naar verkiezen in eene der drie nationale talen geven. Bovendien zijn er nog gestichten van hooger onderwijs, die in vele opzichten, evenals vroeger de Hollandsche Athenaea, met de hoogescholen gelijkstaan. Zulke gestichten bestaan te Zurich, Basel, Bern, Geneve, Lausanne en Neuchâtel: in de drie eersten wordt het onderwijs in het Duitsch, in de anderen in het Fransch gegeven. Wat nu de verschillende kantons of staten betreft, wier onafhankelijke werkkring, natuurlijk gevolg van het feit dat Zwitserland een bondgenootschap is, veel ruimer is dan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||
die onzer provinciebesturen, kan er natuurlijk alleen van eene taalquaestie gesproken worden in de vier kantons, wier bevolking gemengd is. Elders, in de Fransche streken geschiedt alles in het Fransch, in de Duitsche alles in het Duitsch, en in het Italiaansche Ticino alles in het Italiaansch. Edoch wordt zorg gedragen dat in de gestichten van middelbaar onderwijs - en niet, volgens de in België aangenomene pedagogische ketterij, in de lagere scholen - ten minste ééne tweede taal grondig worde aangeleerd: in de Fransche kantons is het Duitsch een verplichtend vak; in de Duitsche kantons, en ook in Ticino, het Fransch; ja, in het kanton Schwyz moet ook het Italiaansch worden onderwezen. Het gevolg hiervan is dat alle beschaafde Zwitsers twee of drie talen met gelijk gemak spreken en schrijven, terwijl in België gewezene ministers met ietwat cynische rondborstigheid verklaren dat zij niet in staat zouden zijn buiten hun Belgisch Fransch eene tweede taal aan te leeren. De vier gemengde kantons zijn Bern, Wallis en Freiburg, welker bevolking deels uit Duitschers, deels uit Franschen is samengesteld, en Grauwbunderland, waar men Duitsch, Romaansch en Italiaansch spreekt. De grondwetten der drie eerste bevatten uitdrukkelijke bepalingen, die de gelijkheid der talen waarborgen. Zulke bepalingen zijn in de Grondwet van Grauwbunderland niet te vinden, maar in de practijk worden daar de rechten van iedere nationaliteit even gewetensvol als elders geëerbiedigd. Prof. van den Heuvel mag het wel zeggen: ‘Que l'on examine donc Ie problème sous n'importe quel point de vue, on s'apercevra que les Suisses ont cherché à régler d'une manière conciliante les rapports qui doivent exister entre des citoyens parlant des langues différentes. Ils ont évité des conflits. Chacun a fait des concessions. Jusqu'à cette heure, on | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||
ne peut pas dire que la question des langues aît jamais fait surgir dans ce pays une agitation sérieuse; jamais elle n'a passionné les esprits. Disons mieux, il n'y a pas de question de langues en Suisse. Tout le monde trouve, dans la législation et dans les traditions, le respect de ses droits.’ Moge men eens van België hetzelfde zeggen! Prof. van den Heuvel besluit zijne studie door eenige beschouwingen, die wel het lezen waard zijn. Hij toont ons de Magyaren, die de heerschappij van hunne taal van het aloude Divide et impera verwachten. Hij wijst ons in den Elzas op eene nieuwe toepassing van het Vae victis en herinnert ons dat de dwangmaatregelen van heden bijna letterlijk dezelfde zijn als degene, die, twee eeuwen geleden, door de Fransche veroveraars ter verdrijving van de Duitsche taal werden genomenGa naar voetnoot(1). Hij drukt ook de meening uit dat de onbeduidendheid en de staatkundige onmacht van de eenige duizenden Franschsprekenden in het noordwesten van Italië den ondergang van hunne taal moeten medesleepen: ‘C'est un des défauts de notre régime parlementaire, zegt hij; on ne parvient à intéresser aujourd'hui le pouvoir législatif que si on est assez puissant pour le faire vaciller.’ Ziedaar eene waarheid, welke de Vlaamschgezinden, en inzonderheid de Vlaamschgezinde liberalen, nooit uit het oog zouden moeten verliezen. Eindelijk hebben wij nogmaals eene warme lofrede op het Zwitsersch stelsel, dat Prof. van den Heuvel ‘le triomphe de l'égalité’ noemt: ‘Le sentiment de la liberté individuelle, voegt hij erbij, domine la législation et lui donne un remarquable caractère de tolérance et de justice.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||
De lezer verwacht zeker dat de Heer van den Heuvel, die de taalwetten van andere landen zooeven heeft beoordeeld en met elkander vergeleken en te dier gelegenheid zijne ingenomenheid heeft laten blijken met de vrijzinnige Zwitsersche oplossing van het vraagstuk en tevens zijnen afschuw voor allen taaldwang, ‘un composé bâtard de rudesse, de superbe et de méfiance,’ dat die Belgische advocaat en hoogleeraar nu op 't einde van zijn werk ook onze wetgeving aan den toetssteen zal brengen en door haar met die van het buitenland te vergelijken hare licht- en schaduwzijden doen uitkomen. Niet zoo! Prof. van den Heuvel waagt zich niet op het gebied der binnenlandsche politiek: dat is, zelfs voor eenen Lovenschen hoogleeraar, te gevaarlijk. S'échapper par la tangente is vernuftiger: ‘Je n'ai pas à quitter les régions sereines de la législation comparée pour descendre sur le terrain de la lutte qui se poursuit en Belgique. Je n'ai pas de conclusion à déduire, car je n'ai pas de thèse à défendre; je ne suis d'aucun parti; je ne veux être d'aucun camp. Au risque d'être parfois saisi entre deux feux, je tiens à rester neutre et à prêcher la conciliation. Belge et avocat, je demande qu'on ne s'inspire jamais dans cette question des langues que de deux grands intérêts, les deux plus grands qui existent: l'intérêt de la patrie et l'intérêt de la justice.’ Zooveel woorden, zooveel onzin. Mr. van den Heuvel is advocaat. Wat zou hij zeggen van eenen rechter, die na zorgvuldig gewikt en gewogen te hebben alles wat er door andere rechtbanken in soortgelijke zaken werd beslist, weigeren zou uitspraak te doen onder voorwendsel dat hij tusschen de partijen niet wil kiezen en hun den raad zou geven hun geschil zoo mogelijk zelven in der minne te schikken? De Heer van den Heuvel zou ons waarschijnlijk verzenden naar art. 258 van het Strafwetboek, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||
luidende als volgt: ‘Alle rechter, alle bestuurder of lid van een besturend lichaam, die, onder welk voorwendsel het ook zij, zelfs van stilzwijgendheid of duisterheid der wet, zal geweigerd hebben recht te spreken, hetgeen hij jegens partijen verplicht is, zal gestraft worden met eene geldboet van tweehonderd tot vijfhonderd franken en zal kunnen verwezen worden tot ontzeg van het recht om openbare ambten of bedieningen te bekleeden.’ Welnu, de rechtsgeleerde, die, zooals Mr. van den Heuvel het klaarblijkelijk hier deed, eene rechtsquaestie ex cathedra onderzoekt, is een rechter, en indien hij, onder welk voorwendsel ook, den uitslag van zijn onderzoek niet wil of niet durft kenbaar maken, zoo maakt hij zich schuldig aan rechtsweigering, evenals de eerste vrederechter de beste, die niet verkiezen zou te beslissen of Piet ja dan neen de twintig frank schuldig is, welke Pauwel terugeischt. 't Is waar, hier heet de straf noch boet, noch afzetting, maar, erger misschien, verlies van 's rechters wetenschappelijk en zedelijk gezag. Zich niet te compromitteeren is goed; ménager la chèvre et le chou is prijzenswaardig. Het is gemakkelijk te roepen dat men tot geene partij behoort, dat men rechtvaardig en onpartijdig wil blijven... Maar, sapristi! waartoe dient uwe onpartijdigheid indien zij u belet te prijzen wat ge goed vindt en te laken wat u slecht schijnt, indien zij u de stomme werkeloosheid oplegt van eenen houten afgod? De zetel, waarop het hoofd van het ministerie in zijne werkkamer gaat zitten, is ook onpartijdig in dien zin, want die brave zetel heeft nooit de régions sereines verlaten om zich in den staatkundigen strijd te werpen, en tot nog toe is het een raadsel gebleven wien hij liever in zijne armen ontvangt, den Heer Beernaert of den Heer Frère-Orban. De waarheid is dat, zonder in het minst de ‘régions | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||
sereines de la législation comparée’ te verlaten, Prof. van den Heuvel de instellingen van België aan dezelfde vergelijkende studie als die van andere landen hadde kunnen en moeten onderwerpen. Waarom heeft hij zulks niet gedaan? Eenvoudig omdat de stelling, die hij, met het oog op het buitenland, had aangenomen, hem logisch verplichtte tot de onvermijdelijke gevolgtrekking te komen dat het streven der Vlaamschgezinden alhier redelijk en rechtvaardig is. Nu, de Heer van den Heuvel is geen Flamingant, wij mogen zelfs zeggen dat hij feitelijk een van onze tegenstanders, in elk geval meer dan onverschillig is, en als afdoend bewijs hiervan zal het volstaan te doen opmerken dat hij, een der ijverigste leden der Fransche Conferentie der Balie te Gent, van de Vlaamsche Conferentie geen deel maakt, alhoewel de meeste advocaten, en in alle geval zij die de gelijkstelling van beide landstalen in gerechtszaken wenchen, ook tot dien kring behooren. Wij kunnen begrijpen dat het den Heer van den Heuvel tegen de borst stuit openlijk te moeten bekennen dat die Flaminganten, waar hij zoo weinig van houdt, gelijk hebben en hunne tegenstrevers ongelijk. Maar in dit geval, Heer Professor, onthoudt men zich geheel en al, laat men het potje zorgvuldig gedekt, in stede van eerst rechtsgeleerde grondbeginselen feitelijk te verdedigen, en wanneer het oogenblik gekomen is om dezelven op onze toestanden toe te passen, zich met eenen ronkenden en hollen volzin over ‘l'intérêt de la patrie et l'intérêt de la justice’ uit den slag trachten te trekken. Predik ‘la conciliation’ zooveel als ge wilt, maar heb den moed er bij te voegen dat, vermits de Zwitsers, zooals gij het zelf bekent, die door u zoo zeer gewenschte ‘conciliation’ op eene wijze hebben weten te | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||
verwezenlijken, die alle partijen heeft voldaan, het beste wat wij, Belgen, doen kunnen is het voorbeeld van Zwitserland te volgen en aan de taalquaestie alhier dezelfde oplossing te geven als ginder: ziedaar wat ‘het belang van het vaderland en van de rechtvaardigheid’ ons voorschrijven.
Oostende, September 1888. A. Prayon-van Zuylen, advt. |
|