| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Martin Philippson. - La Contre-Révolution religieuse au XVIe siècle. - Brux., C. Muquardt, 1884. XV en 618 bl.
Is er een boek dat ons de redenen doet begrijpen van het ontstaan der hervorming, zoo is het het bekende en hier vroeger besproken werk van Altmeyer. De ontbinding, waaraan Rome in de 15e en 16e eeuw ten prooi was, en waartegen binnen de Kerk zoo vaak de stem verheven was geworden, vinden wij er treffend in voorgesteld. De scheuring, door het Lutheranisme ontstaan, deed de oogen der kerkhoofden opengaan, en deze zagen in, dat, zoo de Kerk niet al haar wilskracht in 't werk stelde, haar ondergang slechts nog een zaak van tijd was. De pogingen tot het heroveren van haar verloren gezag, met de uitslagen door haar bereikt en de uitwerkselen, die voor de katholische landen daaruit voortvloeiden, gaven Prof. Philippson van de Hoogeschool te Brussel gelegenheid, om een der voornaamste tijdperken uit de geschiedenis der vrije gedachte, ook wat ons land betreft, in het ware daglicht te stellen.
In de historische werken, die deze periode behandelen, is er een punt dat al te zeer, meenen wij, tot nog toe in de schaduw bleef. Wel werd genoegzaam uiteengezet, door welke middelen het pausdom zijn grootendeels reeds verloren macht terugwon; waarop minder gedrukt werd, was de wijziging, welke het aanzijn van het katholicisme in dien strijd opleven of dood onderging. Op vele punten ja, slaagde het er in, om de bevolkingen weer onder zijn geweldigen klauw te brengen en ook te houden; doch, sedert dien tijd richtte het zich in op een gansch anderen voet dan vóor de hervorming: het werd zedelijker,
| |
| |
dogmatischer en enger tevens. Onderscheidde het zich vroeger dooreen betrekkelijke verdraagzaamheid, die evenwel van bloedsmetten niet vrij was, thans vooral werd het aanvallend, geen ander wapenen meer kennende dan brandstapel en zwaard. Dit boek hangt een aangrijpend tafereel op van de worsteling der vrije gedachte tegen het dogma en toont hoe de Kerk zich thans vooral op wereldlijk gebied het hoogste gezag aanmatigde, en er een ruim gebruik van maakte om de andersdenkenden te vernietigen. In dit boek, waarvoor de archieven vlijtig benuttigd werden, wonen wij het ontstaan der oorlogvoerende monniksorden bij, die zich van lieverlede tot het slaafsch werktuig van het pausdom vernederden. Vooral om de geboorte der Jezuiëtenorde groepeert zich het belang: haar ijzeren inrichting, met den geest die haar doordringt, gaf Philippson stof tot een meesterlijk gedacht hoofdstuk, dat door de krachtdadige en toch onpartijdige voorstellingswijze een onuitwischbaren indruk laat. Welk sprekend tafereel schetst hij verder van den hopeloozen wederstand der westersche landen tegen het instellen der inkwisitie, welke wij overal zien zegevieren en de kiemen van het protestantisme op talrijke punten, het een na het ander, uitroeien! En eindelijk zien wij het alvermogen van den paus in het concilie van Trente door de vergaderde kerkhoofden bekrachtigd, of liever hun afgeperst, doch niettemin erkend. Juist dat pauselijk alvermogen, dat in onze tijden het dogma der onfeilbaarheid deed ontstaan, is het kenmerk van het nieuwere katholicisme.
Het krachtig optreden van het in het stof liggend katholicisme, dat zooveel bevolkingen weer opgedrongen werd, teekende ook in hun bestaan een moment, en wel het tijdstip van den achteruitgang, van den verstandelijken dood. Wij hoeven niet te wijzen op Spanje, dat nog steeds aan de alsdan gezaaide onheilen ten prooi is: wij moeten ons oog niet wenden tot Italië, dat slechts op onzen tijd zich van het kerkelijk juk loswrong; noch tot Frankrijk, dat echter in een mindere mate van godsdienstige vervolgingen te lijden had; met weemoed kunnen wij ons eigen land beschouwen, dat daar nog immer geknakt neerligt, op het
| |
| |
zelfde tijdstip in zijn bloei gestuit, door een schandelijke samenspanning van een politieleen huichelaar en zijn fanatieken zoon met de Kerk. In de gedachten, hun door de hervorming toegevoerd, moesten onze gewesten een nieuw en krachtiger leven putten; een roemrijk verschiet werd hun er door geopend. Wie berekent echter nauwkeurig de uitgestrektheid der poging, tot welke ons land zich in die langdurige krisis inspande? Heden nog, nu het uur der onafhankelijkheid geslagen is, mag men niet met volle zekerheid vaststellen, dat onze verstompte bevolkingen zich ooit van den alsdan ontvangen knak zullen herstellen. Zouden zij waar zijn, ook voor Vlaanderen, de woorden waarmede Prof. Philippson zijn merkwaardig boek besluit? ‘L'Eglise’, zégt hij, ‘aura à soutenir une lutte de plus en plus difficile contre l'esprit de notre époque. qui tend justement vers la liberté et l'indépendance personnelles. Malgré son influence sur une partie des masses populaires, le catholicisme perd évidemment terrain. Au sein des grandes nations catholiques, la dissolution prend des proportions énormes, menaçantes pour l'Eglise: en France, en Italie, en Belgique, même en Espagne. Il ne domine plus les populations que dans les provinces appartenant à des pays où la majorité est d'une autre religion: en Irlande, dans quelques parties de l'Allemagne, en Pologne. C'est par la lutte même qu'il y est resté vivace. Partout ailleurs, il décline devant ce souffle de liberté intellectuelle qui parcourt le monde civilisé et qui promet de le conquérir pour toujours.’
Wij wenschen het van harte!
Aug. Gittée.
| |
Wilhelm Borchardt. - Die sprichwörtlichen Redensarten im deutschen Volksmund nach Sinn und Ursprung erläutert. - Leipzig. F.A. Brockhaus. 1888. XVI en 478 p.
Een bijzonder belang verkrijgt de studie der folklore wanneer men ze beschouwt in haar verband met andere wetenschappen: op deze wijze is zij geroepen menig ander anders duister vraagstuk op te lossen of in een nieuw licht te stellen. Niet het minst op het gebied der taal kan ze diensten bewijzen, en wel
| |
| |
om de beteekenis der linguistische fossielen te doen kennen.
Dergelijke zijn er in iedere taal vele voorhanden. Hieronder moet men verstaan, alle uitdrukkingen, spreekwijzen en spreekwoorden, die nog wel behooren tot de taal van een volk, doch welker zin, zonder een uitlegging, ontsnapt.
Het hier aangekondigde boek behandelt ruim duizend zulker wendingen en uitdrukkingen, welke de schrijver trachtte historisch en vergelijkend te verklaren.
Het gebruik van dergelijke spreekwijzen is, met het tijdverloop, steeds beperkter geworden. Zij bestaan uit nog immer en bij alle standen gangbare vormen en termen, en toch ondergingen deze, in zekere bepaalde samenkoppelingen, een werking welke men verstijving of versteening heeten kon, waardoor het gebruik der samengevoegde woorden immer verminderde; ja, waarbij sommige alle leven inboetten, en voor goed in het museum van oudheden der taal geplaatst werden. Men sla onze oude schrijvers op, en men zal spreekwijzen aantreffen, welke thans geheel uitgestorven zijn.
Deze wendingen zijn zeer oud, en evenals met alle zaken die uit vroeger eeuwen stammen, het geval is, treffen wij ze in groot getal aan vooral bij de standen der folklore: wij, lezende klassen, zijn veel minder vertrouwd met spreekwoorden en spreuken dan de man uit het volk of de plattelandbewoner. Het aanwenden dezer geeft zijn taal een koloriet dat de onze zeer in de schaduw laat.
De reden waarom ze tot fossielen werden, ligt voor de hand: zij werden gevormd op een tijdstip, toen ze nog letterlijk moesten opgevat worden, d.i. toen ieder samenstellend woord nog zijn eigenlijke beteekenis had: het uitgedrukte begrip behoorde natuurlijk nog tot den gedachtenschat. Bij de toenemende beschaving onderging deze talrijke wijzigingen; menige uitdrukking bestond nu eenmaal, doch het begrip werd gelouterd of ging verloren. Meestal echter kreeg de uitdrukking een stereotiepen vorm, en werd figuurlijk aangewend. Een voorbeeld kan best het bedoelde proces toelichten. Zoo zeggen wij nog: mijn kleine vinger heeft mij dat gezegd; evenzoo in 't Duitsch,
| |
| |
in 't Fransch, in 't Engelsch, en waarschijnlijk nog elders. Wat moet men hieruit afleiden? Niet altijd ontleening, gewis niet. Overigens, of een uitdrukking inderdaad geboren werd in het taalgebied tot hetwelk zij behoort, is in vele gevallen, bij het ontbreken van alle bewijzen, onmogelijk te beslissen. In de middeleeuwen was de beschaving in geheel Westelijk Europa op een gelijken trap, volgens ons standpunt: van achterlijkheid; dezelfde begrippen, die wij thans als bijgeloof met onzen spot bedekken, heerschten als wetenschap zoowel op Germaansch als Romaansch gebied, en van daar, bij gelijken gedachtenschat, gelijken woordenschat, zelfs voor volkeren die verschillende talen spreken.
Toch zijn er spreekwijzen, welke op ontleening berusten; o.a. meen ik, onze uitdrukking uit de lucht vallen, welke mede aan geheel het Westen van Europa gemeen is. Wij vinden ze reeds in het Latijn; bij Tibullus en elders heet het: coelo missus. Dit heeft betrekking op een zeer zonderling gebruik bij de Romeinen in zwang: wanneer namelijk iemand gedurende een zekeren tijd verdween en daarom doodgewaand werd, moest hij bij zijn terugkeer, volgens de bestaande gewoonte, door het dak in het huis neerstijgen. Dit gebruik bestaat nog o.a. in Perzië. De uitlegging ervan zou ons thans te ver leiden. De uitdrukking uit de lucht vallen heeft waarschijnlijk betrekking op deze gewoonte, en zoolang het niet kan nagewezen worden dat ze ook bij de West-Europeeschc volkeren beslaan heeft, moeten wij wel aan ontleening denken.
Door ontleening ging onze spreekwijze: er uit zien als de dood van Ieperen over naar Duitschland. Welk is echter de oorsprong dezer natuurlijk tot Vlaanderen behoorende vergelijking? Dat hier een historisch feit ten grondslag ligt, is klaar; degeleerden die zich met onze spreekwoorden bezig gehouden hebben, meenen dat hier op een pest gedoeld wordt, die Ieperen vooral geteisterd had.
Een andere uitdrukking, welke ditmaal steunt op een binnen het Germaansch taalgebied begrensd begrip, is een zondagskind. Zij klimt op tot een tijd, waarop nog geloofd werd, dat een kind,
| |
| |
geboren op Zondag, den dag aan Wodan gewijd, fataal moest gelukkig zijn. Het geloof is heden nog niet gansch uitgedoofd; toch ben ik verzekerd dat de uitlegging van dezen term velen in verlegenheid zou brengen.
De gegeven voorbeelden zijn voldoende om aan te toonen, welke rijke bron van kennis en genot in de studie dezer fossielen ligt: zij beweegt zich vooral op het gebied der vroegere beschaving en is best geschikt om aan te toonen hoeveel, meestal onbegrepen, overblijfselen deze in onze tijden achterliet. Voor het goed verstand van onzen taalschat is zulke studie verder van het hoogste gewicht; de bestaande verzamelingen bewijzen in hoe groote menigte zij voorhanden zijn. Het zij genoeg de woordenboeken van Harrebomée voor het Nederlandsch en van Wander voor het Hoogduitsch te vermelden.
Met de spreuken en spreekwoorden moet men de citaten niet verwarren. Deze hebben soms een zoo groote populariteit, dat men ze licht als behoorende tot den taalschat der menigte zou rekenen. Het criterium tusschen beide ligt in hun oorsprong: de zoogenaamde geflügelte Worte werden door een welbekende personaliteit voor 't eerst uitgedrukt en drongen in een zekere - betrekkelijk beperkte - maat tot anderen door, die ze meestal uit boeken leerden kennen; de eigenlijke spreekwoorden hebben geen auteur, althans geen bekenden. Daarom is het zoo interessant, zooals door Borchardt getoond wordt, om te zien, hoe oud sommige uitdrukkingen zijn, die in ons aller mond zijn. Hij vergeleek, benevens talrijke oudere schrijvers, wier werken uit de volkstaal putten, de middeleeuwsche verzamelingen, waaronder de Niederländische Sprichwörter door Hoffmann in deel IX zijner Horae Belgicae afgedrukt, Erasmus' verzameling van 1500, en die van Seb. Franck van 1541.
Wegens de gemeenschappelijkheid van den taalschat voor Nederlanden Duitschland, zal de lezer inzien, dat een Duitsche verzameling veel behandelt dat voor ons belang heeft; en deze beschouwing is voldoende, om Borchardt's boek bij ons Nederlandsch publiek aan te bevelen.
Aug. Gittée.
|
|