Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 2
(1888)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
De sage der Vier Heemskinderen.Over deze sage, welke zich nog heden in de gunst van ons volk verheugt, laat ik hier eenige beschouwingen volgen, naar de onlangs verschenen uitgaaf van het Duitsche volksboekGa naar voetnoot(1) door Dr Fridrich Pfaff, die de laatste uitslagen in een 72 bl. lange inleiding vereenigde. Zijn zienswijze over het ontstaan en de verspreiding dezer sage in 't bijzonder heeft ook gewicht voor de geschiedenis der sage in het algemeen. De sage der Vier Heemskinderen, of, zooals ze in de geschiedenis der letterkunde genoemd wordt, de Reinoutsage, verspreidde zich gedeeltelijk door mondelinge en gedeeltelijk door schriftelijke overlevering. De eerste greep slechts plaats binnen het gelijksprakige gebied, waar zij geboren werd: hier alleen hechtte zij zich vast aan zekere bepaalde plaatsen of personen. Daar de sage van Franschen oorsprong is, laten slechts de herinneringen binnen dat taalgebied een uitlegging op grond der levendige traditie toe; al wat daarbuiten aan Reinout of Beyaart doet denken, moet op letterkundige overlevering berusten. Langs dezen weg ging deze sage, zooals bekend is, over naar Engeland, Italië, Spanje, Duitschland, IJsland, Scandinavië en de Germaansche Nederlanden. | |
[pagina 164]
| |
De historische kern dezer sage bepalen is gansch niet gemakkelijk. Dat er altijd een historische kern bestaat, is buiten kijf, doch hierop enten zich dan gewoonlijk mythische bestanddeelen, die overal in het volksgeloof in de lucht zweven, evenals niet zelden in rein mythische sagen historische feiten ingelascht worden, welke alsdan volgens het vrije spel der volksverbeelding omgewerkt worden; want voor zuiver historische feiten heeft de volksgeest volstrekt geen zin: uit eenvoudige feiten worden op hunne reis van mond tot mond ingewikkelde, uit ingewikkelde weer eenvoudige, volgens de kunst en het geheugen der vertellers. Vreemde trekken komen in de handeling, ja, worden niet zelden hoofdzaak. Al onze mirakelverhalen ontstonden op deze wijze. Zoo schijnt heel de Reinoutsage geen anderen historischen grond te bezitten dan nu eens gelukkige, dan weer ongelukkige twisten van een heer met zijn vasallen. Wie deze waren, blijft echter in het duister, en op welke voorvallen hier juist gedoeld wordt is niet meer uit te maken. De gissingen omtrent deze punten ontbreken niet, men zal het licht begrijpen. Tot hier toe wilde men in den vorst Karel den Groote terugvinden: zoo staat het overigens op den titel van het volksboek; de laatste opzoekingen, door Dr Pfaff opgesomd, schijnen op Karel Martel te wijzen. De jongste vorschers, Gaston Paris, Nyrop, Rajna, hebben zich bij dezen uitslag aangesloten, door Lognon in 1879 gewonnen. Ook Pfaff vereenigt zich met deze zienswijze. Het ligt buiten mijn bestek de gronden na te gaan, die hiervoor getuigen. Dat intusschen niet al de feiten op Karel Martel moeten teruggevoerd worden, ligt in den aard der sage, die in het onderhavige geval, feiten betrekkelijke vele andere Karel's op den eenigen Karel der sage moest ophoopen. Reinout klimt wellicht nog hooger op, mogelijks tot de 7e eeuw; althans wordt reeds dan van de vier Heemskinderen gewaagd. Het geboorteland moeten wij in de Maasgouw, en wel in de Belgische Ardennen zoeken: Schotel (Volksboeken II, 19) deelt nog, zonder bewijsgronden aan te voeren, de oudere zienswijze, | |
[pagina 165]
| |
welke het ontstaan der sage in Provence plaatst. In onze bergstreek bevinden zich nog, zooals men weet, sporen van Reinout en Beyaart op sommige plaatsen. Ze worden steeds aangehaald volgens J.W. Wolf's Niederl. Sagen (p. 109). Daar zij slechts fragmentarisch gegeven worden, en Dr Pfaff op bl. XVIII zijner inleiding eenige andere bijeenbrengt, zal een eenigszins volledige noteering hier niet misplaatst zijn. Veelal heeft zich de sage vastgehecht aan steenen, waarin de volksverbeelding, die altijd zeer gewillig is, een paardehoef meent te zien. In een met rotsen bezaaide streek als de Ardennen is het verschijnsel volstrekt niet zeldzaam. Dat moest van Beyaart komen! Zulke Pas Bayard, zooals men ze in 't Waalsch heet, komen derhalve menigvuldig voor. Bij Remouchamps vooreerstGa naar voetnoot(1). Natuurlijk was het dappere paard vervolgd door de aanhangers van Karel, en om zijn meester te redden, gaf het dier wonderbare sprongen, welke de paarden der middeleeuwsche poëzie met die der sprookjes gemeen hebben. Van Remouchamps sprong het tot voorbij Aywailles, om neer te komen op dien met ruïnen bekroonden rotsberg, de overblijfselen van een kasteel, dat vroeger aan de Haimonskinderen toebehoorde. De herinneringen aan de sage moeten in deze streek nog talrijk voorhanden zijn; het is niet verre van deze bouwvallen, in de omstreken van het gehucht Raborive namelijk, dat Karel Martel in 717 de Neustriërs sloeg. Een dergelijken sprong deed het paard in de omstreken van Charleroi, namelijk van Montigny op den linker oever der Samber, tot op een steen te Couillet aan den anderen oever gelegen; waarin eveneens de indruk van zijn hoef is blijven staan. Een Pas Bayard toont men nog in de bekende Roche à Bayard bij Dinant. Om welk bepaald feit deze rots baren naam ontving, | |
[pagina 166]
| |
is niet gansch zeker. Ik hoorde wel eens vertellen, indien mijn geheugen mij niet bedriegt, dat de Vier Heemskinderen op hunne vlucht de Maasvallei volgden. Toen zij in de omstreken van Anseremme kwamen, vonden zij den weg door een grooten rotsberg versperd. Het machtige paard gaf echter met zijn achterhoeven een slag op de rots, die onmiddellijk spleet en een doorgang liet. Sedert dien tijd draagt het afgescheiden deel den naam van Roche à Bayard. Mijn zegsman voor deze sage kan ik niet meer aangeven. Dr. Pfaff herinnert aan een sage door Tarbé opgeschreven, namelijk dat Beyaart alle jaren op Sint-Jansdag 's nachts om twaalf uren met luid gehinnik door de bergen jaagt. Volgens de oude Chanson de geste was het hier dat Beyaart ontsnapte, nadat hij met Ganelon in den stroom gesprongen was, toen deze zich er op beroemd had het wonderpaard zoo goed als Reinout te kunnen rijden. Op het toppunt der rots aangelangd, drukte Beyaart zijn hoef in de rots en verdween in het Ardennenwoud. Karel deed zijn sporen opvolgen, doch alle zoeken was vergeefs. Volgens het volksgeloof leeft het paard nog in deze bosschen, waar het zich door niemand laat naderen, en telkens hinnikt wanneer het een ruiter ziet voorbijrennen, in de hoop zijn meester weer te vindenGa naar voetnoot(1). Het is verder bekend, tot hoeveel opschriften die groote populariteit in de middeleeuwen aanleiding gaf, ten gevolge van welke Beyaart ook nog heden soms deel maakt van volksoptochtenGa naar voetnoot(2). Hoe Dr Pfaff er echter toe komt, om de herinneringen in Holland bestaande als primair te beschouwen, is mij | |
[pagina 167]
| |
niet gansch klaar; alles, meen ik, wat in Holland van deze sage bekend is, moeten wij als secundair aanzien, d.i. terugvoeren op de letterkundige overlevering, en zulks wegens het princiep door schrijver zelven hooger opgesteld. Voor Vlaanderen - ik versta de Vlaamsche provinciën - alleen, waar de Fransche invloed in de middeleeuwen reeds zoo levendig was, schijnt mij deze grondregel dat een sage zich mondelings slechts binnen het spraakgebied verspreidt, niet al te streng te mogen toegepast worden. Voor den folklorist bevat de voorrede tot deze uitgave van het Duitsche volksboek nog veel interessants: zoo vermeldt zij nog op bl. XXIX het bestaan der Rinaldi in Italië, of vertellers van beroep, die hun repertorium steeds nog in de oude ridderromans zoeken; geen wonder, wanneer wij zien dat zij tot op onzen tijd sommige personen een beroep verschaffen, dat zij ook in ons land zoo algemeen in gunst stonden. De wijde verspreiding der Reinoutsage, welke Dr Pfaff vollediger dan tot nog toe het geval was naging, is daar nogmaals een bewijs van; met den schrijver zal men waarschijnlijk en natuurlijk vinden, dat Don Quixote in Spanje niet bij machte was de coplas of ridderromans in eens te verdringen, hoewel een letterkundige sage aan Cervantes' meesterwerk gewoonlijk deze fabelachtige werking toedicht. De natuur maakt geen zulke sprongen. Van een andere zijde zien wij de Reinoutsage te Keulen verchristelijkt, en de held tot een heilige vervormd, waarschijnlijk omdat aldaar een man van dien naam geleefd had en van zich had doen spreken. Hieruit kan men zien, hoezeer de heiligensagen profane bestanddeelen in zich hebben opgenomen, zooals b.v. in de HubertsageGa naar voetnoot(1). Met belangstelling zal gewis het werk verwacht worden, dat Dr Pfaff over de Reinoutsage in uitzicht stelt, en waarin hij hare vorming en het toetreden harer onderscheiden bestanddeelen uitvoerig zal nagaan. Aug. Gittée. |
|