Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 2
(1888)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een folkloristisch Paaschei.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke wording, ontwikkeling en val van alle mogelijke godsdiensten en regeeringsvormen, de ontelbare omwentelingen in alle denkbare wetenschappen, de ontdekkingen en innovaties van allen aard, in de menschelijke samenleving hebben te weeg gebracht, zou men toch, en met het volste recht nog wel, op die geheele verzameling van eigenschappen, zeden en gebruiken, van overleveringen in een woord, waaruit de innerlijke kern van het volksleven overal, de geheele waereld door, bestaat, het stoute woord toepassen van den trotschen Jahweh des Bijbels: Sum, qui sum! zij waren niet, zij zijn; zij bleven niet, zij blijven. De beteekenis van deze woorden behoudt vooral dan hare volle kracht, wanneer men ze toepast op eene der belangrijkste rubrieken van de folkloristische wetenschap, die namelijk, welke men gevoegelijk zou kunnen betitelen: de folklore der feestdagen en daarmee in verband staande gebruiken. Vrij algemeen is het bekend, dat de overgroote meerderheid der feesten, welke niet alleen in de Roomsch catholieke, maar zelfs in de protestantsche landen van Europa, nog jaarlijks op min of meer algemeene schaal gevierd worden, op eenen heidenschen, hier Latijnschen, ginds Griekschen, elders nog Keltischen,..... en met het oog op onze gewesten, Germaanschen oorsprong berusten. Dit is onder andere het geval met de Kerst-, Vastenavond-, Sint-Martens, Sint-Joris-, Sint-Pieters- en Sint-Nikolaasfeesten, welke, in hunnen lateren, nu ook weeral erg verminkten vorm, niets anders zijn dan de zeer duidelijke verkristelijking van de aloude Yoel-, Horming- of Freia-, Belders- of Baldurs-, en eindelijk Wodens-vieringen. Hoe en wanneer deze verkristelijking voltrokken werd, hoef ik hier enkel volledigheidshalve aan te stippen: het was Gregorius de Groote, die, van 590 tot 604 met de pause- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke waerdigheid bekleed, het allen zendelingen der Roomsche Kerk tot een voorschrift maakte, alle door een eeuwenlang bestaan ingewortelde gebruiken van het heidendom niet uit te roeien, maar eenvoudig in den zin van de nieuwe leer te wijzigendGa naar voetnoot(1). Aan eene dergelijke verkristelijking nu is ook het feest, waarvan ik heden wensch te gewagen, zijnen hedendaagschen vorm verschuldigd. Zeker, - en hiermede kom ik tot de tweede reden, waarom ik het ‘Nil novi sub sole’ tot motto verkoos - over nagenoeg al de punten, welke ik mij voorstel te behandelen, werd reeds door anderen, vrij wat meer bevoegd dan ik, min of meer uitvoerig geschreven. Hunne aanteekeningen echter zijn in tal van werken, tijdschriften, brochuren van allen aard verspreid, en het komt mij niet onbelangrijk voor, althans het voornaamste, dat zij alreeds aan den dag brachten, in éene enkele reeks beschouwingen te verzamelen en eenigszins methodisch te rangschikken.
***
Een geschiedkundig feit, waarop hier vóor al het andere moet gewezen worden, - immers, omdat het op de meeste der hier te bespreken gebruiken een helder licht verspreidt, - is de toewijding van de maand, waarin het Paaschfeest gevierd wordt, aan de Angel-Saksische godin Ostara, de brengster van den dageraad en van de Lente, de reine keurmaagd van Wodens gemalin, de gestrenge Frikka, en van de milden trouwhartige Freia, Hodurs ontroostbare weduwe, de godin der liefde. Ter harer eere onderhield men, in de vierde maand des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaars, het Iostur-, Eostur- of Ostarafeest, terwijl de maand zelve met de benaming Eostur-monath of, volgens den almanak van Karel den Groote, Ostarmanot aangeduid werd, eene benaming, die men reeds met den eersten blik in het Hoogduitsche Ostern en het min gebruikelijke Nederlandsche Ostermaand terugvindt. Dat dit laatste woord, in den loop der tijden, voor de nu nog algemeen in zwang zijnde benamingen: Paaschmaand, Grasmaand, en vooral voor het Latijnsche, sedert de middeleeuwen in onze taal ingevoerde woord Aprel en Aprille, heeft plaats gemaakt, kan ik gerust voorbijstappen. Ongehuwd zelve, en toch de uitverkoren maagd en gezellin van de godinnen der echtelijke trouw en der liefde, zag de maagdelijke Ostara zich al wat het jonge jaargetijde liefelijks en dichterlijks oplevert, toeschrijven en toewijden. Zij was het, die aan den donkeren schoot der aerde de kiemen der vruchtbaarheid - en aan de herten der menschen het vuur der liefde terugschonk. De eerste bloemen der Lente, d.i. den lenten of linden, versta den zoeten tijd, door onze voorouders, evenals nog thans door de Engelschen ‘springtijd’ geheeten, werden haar gewoon zinnebeeld. Bronnen werden haar toegeheiligd, en wonderbaar was de kracht des waters, dat men er putte: de knaap of maagd, die bij kriekenden morgend op den dag van het Ostarafeest, zonder een enkel woord te uiten, het aangezicht in eene dier bronnen baadde, bezat onverwelkbare schoon- en frischheid. Met Balder, den vriendelijken lichtgod, ongetwijfeld het aanminnigste beeld der Germaansche godenleer, was Ostara het voorwerp van eene algemeene, geestdriftige vereering. Bracht zij niet de warme dagen in het land? - om haar te danken, stak men overgroote vuren aan, en met uitbundige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreugde danste men er rond. Opende zij het gemoed der menschen niet voor alle teedere gevoelens? - koeken van een bijzonder maaksel werden gebakken, en, in haren naam, onder vrienden en bekenden weggeschonken. Ontstak zij den gloed der vruchtbaarheid niet opnieuw in de pas uit den winterslaap ontwaakte aerde? Geen wonder, zoo men haar het schoonste zinnebeeld der vruchtbaarheid, eieren, offerde! Ongetwijfeld stamden deze verschillige gebruiken, en in zonderheid het laatste, evenals zoovele andere Europeesche overleveringen en survivances, uit de bakermat van alle Arische wetenschap en beschaving: Indië. Te allen tijde werd het ei beschouwd als het symbool van de wording, het ontstaan der dingen. Was dit reeds het geval bij de oude Parsen, bij Phoinikiërs en Egyptenaars genoot het ei goddelijke vereering. Volgens de eersten had de Nacht, oorsprong van al wat is, een ei gevormd, waaruit de Liefde en het Menschdom waren voortgesproten; volgens de laatsten had Kneph, de opperste hunner goden, het Heelal in de gedaante van een ei uit zijnen mond voortgebrachtGa naar voetnoot(1). Tot in deze eeuw bleef, eindelijk, in Perzië het gebruik in zwang, beschilderde en vergulde eiers als nieuwjaarsgiften uit te deelen. Het nieuwe jaar begint in dit land op den vooravond van de Lente-evening. Wanneer men thans zijne aandacht vestigt op hetgeen, tot heden toe, zoo niet geheel Nederland door, dan ten minste nog op tal van plattelandsgemeenten en zelfs in enkele kleine steden ter gelegenheid van het Paaschfeest geschiedt, dan wordt men getroffen door het zeker opmer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
kenswaerdige verschijnsel, dat de aloude viering der godin Ostara nog geenszins is uitgestorven. 1. - Of het geloof, dat de nadering van het Paaschfeest aan het water eene geheimzinnige kracht bijzet, nog heden in onze gouwen voortbestaat, durf ik niet verzekeren. In Saksen, - men houde mij deze kleine uitweiding en een paar volgende ten goede - vindt men het hooger gemelde gebruik nagenoeg ongeschonden onder het volk terug. In een te Leipzig verschijnend tijdschrift, Olymp, las ik vóor enkele jaren de volgende mededeeling: ‘Met Paaschnacht trekken de jonge meisjes in scharen naar de hunne stad of hun dorp naastbijliggende beek, en scheppen er om middernacht water. Op den weg mag niet gesproken worden, of het geschepte water verliest zijne wonderkracht. Wie er zich mede wascht, blijft jong en schoon, en men bewaart dan ook dat water in flesschen ten gebruike van meiden en vrouwen, en vast gelooft men aan zijne krachtGa naar voetnoot(1).’ Niet geheel zonder alle verband met het bovenstaande schijnt mij eene blijkbaar op heidensch bijgeloof berustende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegswijze, welke ik, kind zijnde, op Paaschavond vaak heb hooren herhalen: ‘Om middernacht is alle water wijn,
als onze Heere Jezus zal verrezen zijn!’
Dat was de zin althans, zoo misschien het rijmpje niet juist is opgeteekend. En men vertelde dan soms van een meisje, dat zulks niet willende gelooven, om middernacht naar de bron was gegaan. Doch nauwelijks had zij, zich over het water buigende, gezegd: ‘Om middernacht is alle water wijn, als onze Heere Jezus zal verrezen zijn’, of een schrikkelijke schaterlach weerklonk, en eene stem - die des duivels - liet zich hooren: ‘En uwe ziel is de mijn!’ Vermelding verdienen intusschen een paar volkssuperstitiën, welke ik in het gekende werk van Baron von Reinsberg-Düringsfeld aantrof, doch waarvan ik zelf alleen de eerste mocht opteekenen. Klaarblijkelijk hebben wij hier te doen met overblijfsels van de oude Germaansche vereering der Ostara-bronnen: ‘Op Paaschdag koud water drinken versterkt de gezondheid. ‘Water, dat men op Paaschmorgend stilzwijgend geput heeft, kan niet bederven.’ In hetzelfde werk las ik nog eene bijzonderheid, die in deze kleine schets des te beter op hare plaats is, daar ik er zelf nog enkele andere heb bij te voegen. Daar is namelijk spraak van zekere bron, welke op het gehucht ‘ter Kluizen’, bij AfflighemGa naar voetnoot(1), moet bestaan hebben, en wellicht nog bestaat, en waarvan het water van de kwade koortsen kon genezen. Op Paaschmaandag en de daarop volgende dagen, werd deze plaats, waar later eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
O.L. Vrouwekapel gesticht werdt, door talrijke lieden bezocht. Ik zelf herinner mij nog zeer goed, dat ik, kind zijnde, op eersten en tweeden Paaschdag, met andere knapen mijner kennis vaak naar het nabijliggende dorp, Borgt-Lombeek, ben gewandeld, ten einde in het aldaar bekende en vereerde Sint Amandsborreken water te gaan putten. Veel interessanter is het volgende. In het H. Lambrechtsbosch, te Denderwindeke, wordt in eene oude, vervallen kapel de H. Lambertus vereerd. Het volk noemt hem Lambrecht. Daar gaat men, heel het jaar door, ‘beêwegen’ voor de lammigheid bij menschen en dieren, doch vooral bij verkens en hoenders. Op tweeden Paaschdag echter is het daar ganging. Dan wordt die bedevaartplaats van heinde en ver bezocht: men gaat eerst 3 maal rechtsom rond die kapel; dan 3 maal linksom rond eenen nabijstaanden boom, aan wiens voet eene kleine bron vloeit. In een fleschje, opzettelijk daartoe meegebracht, schept men uit deze bron, en mengt te huis dat water in het voedsel van den lijder. Velen wenden het Sint-Lambertuswater op eene andere wijze aan. Zij wasschen de zieke of lamme deelen van hun eigen lichaam of van het lijdende dier met hetzelve, en zeggen daarbij zekere gebeden op. De genezing, verzekeren deskundigen, is onvermijdelijk! Ook voor de koorts roept men Lambertus aan. Die er aan lijdt, bindt zijnen kousenband aan een scheutje van den in de nabijheid der kapel staanden ‘heiligen boom’, en vlucht dan, zonder om te kijken, het bosch uit.... Dat heet men: de koorts ontloopen!Ga naar voetnoot(1) Vermelden wij slechts ter loops de begankenis, die te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vollezeele, op den eersten Paaschdag, des namiddags, legen de zoogenoemde ‘leê(n)pijn’, aan de kapel van den H. Leonardus -, en die, welke op den tweeden Paaschdag, te Appels, ter eere van de H. Apollonia, patronesse tegen de tandpijn, - alsmede de kleine foore, welke jaarlijks, mede op den tweeden Paaschdag, in den namiddag, te Goyck, rond de kapel, gelegen op ‘de Woestijn’, onder, grooten toeloop van vreemdelingen, gehouden worden. Een paar woorden omtrent het ‘wijwater’ Men weet, dat men in de kerk, daags vóor Paschen tot de wijding des waters en der Paaschkaers overgaat, terwijl onze buitenlieden, althans in Klein-Brabant, u eenparig zullen verzekeren, dat het op dezen Zaterdag gewijde water, niet alleen wanneer men het nuchter drinkt, maar ook in elke andere omstandigheid, de koorts, en te Wambeke ook de hoofdpijn, doet ophouden. Op vele plaatsen, in Brabant en Vlaanderen, - Oost-Vlaanderen althans - begeeft de landbouwer zich op Paaschmorgend vóor zonsopgang naar het veld, en besproeit de vier hoeken van vlas- of tarwestuk met wijwater. Zoodoende bevrijdt hij zijn vlas van den brand, zijne tarwe van het geduchte zwart. Een vreemdsoortig gebruik maakt men te Denderwindeke van het op Paaschavond gewijde water. Dit bezit namelijk de kracht, de puiten of kikvorschen tot zwijgen te brengen. Woont men in de nabijheid van eenen poel, door deze lastige zangers tot schuilplaats gekozen, dan giet men eenige druppels Paaschwijwater in het drassige nat, en - ‘de puiten zwijgen voor het gansche seizoenGa naar voetnoot(1).’ Volgens WeltersGa naar voetnoot(2) giet men, in Limburg, hier echter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
op Goeden Vrijdag, gewijd water op de fruitboomen, ten einde veel vruchten te verkrijgen. 2. - Van de Paaschvuren is maar bitter weinig overgebleven, en dit mag des te meer verwondering baren, daar de Sint-Jans-, Sint-Martens-, Sint-Pieters- en Vastenavondvuren, zoo zij al niet, tot heden toe, op talrijke plaatsen van ons vaderland bekend zijn, dan toch hier en daar eenige niet onduidelijke sporen van hun vroeger bestaan hebben nagelaten. Te Denderwindeke legt men nog heden, op Groot Vastenavond, vuren aan, meestal op eene of andere hoogte. Dit heet men: Walmen branden. Te Wambeke geschiedde zulks nog vóor een dertigtal jaren. Hier zeide men eenvoudig: ‘Walmen.’ Te Quaremont heeft iets dergelijks plaats op Passie-zondag, aldaar Pepermiszondag geheeten. Alsdan loopen de jonge lieden door het veld, brandende bussels stroo op lange staken rondzwaaiende. Volgens J.H. Halbertsma, van wiens hand in den Overijselschen Almanak voor Taal- en Oudheidkunde, 1841, eene zoo belangrijke als geleerde studie over de Paascheieren het licht zag, branden, geheel de provintie Drenthe door, op den avond van den tweeden Paaschdag groote vuren, die uren en uren verre kunnen gezien worden. Vooral te Meppel schijnen deze vuren in de gunst van het publiek te staan. Daar doorkruisen, gedurende de laatste dagen der Goede Week, geheele scharen schoolkinderen de stad, ten einde den vereischten voorraad brandhout op te garen, eene werkzaamheid, die gepaard gaat met het zingen van het volgende deuntje: ‘Heb j'ook een olde mande of een bossien riet,
anders krijgen we het Paaschvuur niet....’
Ook in FrieslandGa naar voetnoot(1) en in de gedurende de 12e eeuw door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlanders bevolkte Altmärkische Wiese, het land bij Biese, Uchte-Aland en Elbe in de Mark Brandeburg, schijnen de laatste Paaschvuren nog steeds niet uitgedoofd. Opmerking verdient het, dat de Paaschvuren, waaruit, naar het schijnt, in de eerste jaren der middeleeuwen, erge ongeregeldheden voortsproten, reeds op de door Paus Bonifacius op 21 April 742 gehouden kerkvergadering, veroordeeld en verboden werdenGa naar voetnoot(1). 3. - Evenzeer als het ontsteken der Paaschvuren, is ook het bakken van Paaschkoeken of Paaschbrooden bijna overal in onbruik geraakt. Hoe oud deze gewoonte is, hoe algemeen verspreid zij eens was, blijkt ten overvloede uit twee keuren, waarvan de eerste in de XVe eeuw, ten gerieve der bakkers van de stad Zwolle, de tweede op 25 November 1699, ten gerieve der Amsterdamsche bakkers, werd uitgevaerdigd. Deze laatste stelt vast, dat de Paaschbrooden met ‘blom van tarwemeel’ moeten gebakken wordenGa naar voetnoot(2). Nog slechts op weinige plaatsen van Noord- en Zuid-Nederland vindt men deze brooden terug. Te Roeselare bakt men, op Paaschavond, ‘Alleluiakoeken’, blijkens het volgende rijmken, door Loquela, jaargang 1886-1887, bl. 25, aangehaald: ‘'t Zit'nen Alleluiakoeke in den oven!
Elk'ne zalige Paaschen!’
terwijl men te 's Hertogenbosch van Paaschmikken, en te Eindhoven van Paaschlammekens hoort gewagen. De winkeliers geven deze Paaschlammekens aan de getrouwste bezoekers van hunnen winkel ten geschenke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Denderwindeke is er alleen spraak van Paaschvlaaien. Met Paascheieren en Paaschhesp maken zij het Paaschgerecht uit, dat men op dien dag tot zelfs in de armste huttekens zal ontdekken. Te Lokeren dragen op Paaschavond de bakkers, bij horengetoet, langwerpige brooden, ‘nog heet van den oven’, naar de huizen van hunne gewone klanten. 4. - Van al de Paaschgebruiken, heeft geen enkel zoo algemeen mogen stand houden, als het te vinden leggen en wegschenken van Paascheieren. Niet alleen in ons vaderland, de geheele kristenheid door vindt men ze terug, bij de Platduitschers onder den naam van Pask-eijer, bij de Saksen uit Zevenbergen onder dien van Mengel-eier, geheel Duitschland door als Oster-eier, bij de Engelschen als Pash-eggs, in Frankrijk eindelijk als ‘oeufs de Pâques’. a) Gold het ei, zooals wij zagen, bij de meeste volkeren der Oudheid, als het zinnebeeld der vruchtbaarheid en der schepping, bij de invoering des Christendoms werd het door de Kerk verheven tot symbool van de Opstanding des Heeren en de Verrijzenis der zielen. Deze toepassing lag trouwens vóor de hand. Immers, ‘de mensch’ - zegt Halbertsma in zijn opstel: ‘Paascheieren’ (Overijselsche Almanak, 1840) - ‘breekt door de banden van zijn graf, en herrijst, gelijk het kieken de schaal doorpikt, en levend uit een dood ei te voorschijn treedt.’ Volgens de getuigenis van Boldetti legden de eerste kristenen in de grafsteden hunner duurbaren niet alleen natuurlijke eierschalen, maar zelfs marmeren en ivoren eieren, veeltijds met godsdienstige spreuken, monogrammen, en zelfs gewijde voorstellingen versierd. Als het plechtige Alleluia-gejuich het einde had aangekon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
digd van den veertigdaagschen Vasten, gedurende welken de Roomsche Kerk oudtijds het gebruik van eieren geheel verboden had, nuttigden de geloovigen, vóor elke andere spijs een ei, door priesterhanden gewijd en, in overeenstemming met de nieuwe daaraan gegeven beteekenis, versierd met het kindeken Jezus, het Lam Gods, eenen engel, en voorzien van bijbelteksten, zedelessen, kristelijke spreekwoorden en wat dies meer. Deze gewoonte deed aan den Eersten Paaschdag den naam geven van Paschen van het ei of van de Verrijzenis.Ga naar voetnoot(1) Niet onbelangrijk is het, er op te wijzen, dat in 1672 te Ingolstadt een boekje het licht zag,Ga naar voetnoot(2) waarin meer dan honderd afbeeldingen van beschilderde Paascheieren voorkomen. De titel luidt: Ova paschalia sacro emblemata inscripta descriptaque a Georgio Stengelio Soc. Jesu. Als men overweegt, dat het veertigdaagsche derven van allen eierkost, een bij uitstek versterkend voedsel, in vroeger eeuwen eene zeer pijnlijke ontbering moet geweest zijn, vooral voor den kleinen burger en den minderen man, dan begrijpt men zonder veel moeite, op welke natuurlijke wijze zekere tot heden toe alom verspreide liedjes in den mond des volks ontstaan zijn. Zooals nog heden in enkele oostelijk gelegen gemeenten van Noord-Nederland, werd het eten van Paascheieren op Palm-Zondag aangekondigd. ‘Palm, Palm-paschen,
hei, koerei! hei koerei!
(Over eenen Zondag) of: nog een Zondag, dan hebben wij een ei!
Een ei is geen ei,
twee ei is een half ei,
drie ei is het recht Paaschei! of: Drie ei is een Paaschei!Ga naar voetnoot(3) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Somtijds verandert men den voorlaatsten regel in: ‘Twee ei is éen ei.’
In Holland en Limburg wijzigt men de tweede helft van het deuntje in: ‘Eén ei is geen ei,
het tweede ei, dat is éen ei,
en het derde ei, dat is het ware Paaschei.’Ga naar voetnoot(1)
Te Venloo gaat men tot vier, in dezer voege: ‘Eén ei is geen ei,
het tweede ei, dat is een half ei,
het derde ei, dat is éen ei,
en het vierde is het Paaschei.’Ga naar voetnoot(1)
Of de uitlegging door sommigen van dit eigenaardig rijmpje gegeven, niet eenigszins ver gezocht mag heeten, wil ik voor 't oogenblik in het midden laten. Volgens hen zou koerei eene verbastering wezen van het Grieksche Kurie eleison, terwijl voorts door de drie eieren, die het rechte Paaschei uitmaken, de drie-éenige Godheid zou bedoeld zijn. ‘Drie in éen:’ zegt Rond den Haerd, 1869, bl. 144. ‘Hoe wonderlijk breekt een straalke van de heilige Drievuldigheidszonne tot uit het stameren van de kinderen toe!’ Te Amsterdam doorliepen oudtijds de jongens, van Schartel-woensdag tot Paaschavond de kerk, terwijl zij, met den ratel draaiende, uit volle keel zongen: ‘De dommelde mette!
De vaste is uyt.
Kyrie eleison!
Te Paschen zullen wij eycren eten!
Zoo is de Vaste al vergeten!
Kyrie eleison!’
In Zuid-Nederland zijn het de klokken, welke, nadat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
op Witten-Donderdag naar Rome gereisd zijn, bij hunnen terugkeer op Zaterdag-avond de geheimzinnige Paascheieren medebrengen, welke de kleinen, meestal des Zaterdaags, doch hier en daar ook des Zondaags-morgens, in den vaderlijken tuin, achter struik of plant, met blijde verrassing ontdekkenGa naar voetnoot(1). b) Het rondhalen der Paasch-eieren, vroeger overal in zwang, is ook nog ten huidigen dage op een aanzienlijk getal dorpen van ons vaderland, onder andere in de omstreken van Aarschot, te Welle en te Herdersem bij Aalst, te Denderwindeke bij Ninove, te Humbeek bij Brussel, en voorts op menige plaats in West-Vlaanderen, in eere gebleven. Op zekere gemeenten is het de koster, wien deze zeker welkome profijtjes te beurt vallen. ‘Men weet,’ schreef J.F. Willems, Belgisch Museum, 1843, VII, ‘dat de kosters by ons, immers te platten lande, van ouds gewoon zijn omtrent Paesschen eijeren te gaen halen by hunne parochieänen. Den dag van Paesschen luiden zij de klok, als het ware om de kinderen aen te kondigen, dat de klokken van Rome zyn teruggekomen, en dat hun de gekleurde Paesch-eijeren gaen uitgereikt worden. Bombambeijeren is dat klokkengelui.’ Dat is nog steeds het geval te Lovenjoel, bij Leuven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit bombambeieren nu luidt bij Willems als volgt: ‘Bombambeijeren,
de koster en mag geen eijeren.
Wat mag hij dan?
Spek in de pan,
met eenen roggen boterham.’
Te Wambeke verandert men den laatsten regel in: ‘O! Die leelijke, lekkere man;’
Te Humbeek in: ‘Met eenen spijlen boterham;’
Te Klein-Vrankrijk, in Limburg, in: ‘De koster is een lekkere man!’
Bij onze Platduitsche stamgenooten uit Holstein luidt het nagenoeg zonder eenige verandering: Bumbambeier,
de Katt de mag keen Eier;
wat mag ze dann?
Spek in de Pann.
Ei, wo lekker is unse Madam!
Volgens Baron van Reinsberg-Düringsfeld, die daarbij zelf naar het Volksleesboek van Dautzenberg en van Duyse, en naar De Bokkenrijders van Ecrevisse verwijst, is de koster, of de hem vervangende klokluider der parochie, soms op voornoemd bedeltochtje vergezeld van de koorkinderen, den veldwachter, ja tot soms van de meid des pastoors toe! Te Wambeke bij Ternath was dit voorrecht den missendieners alleen voorbehouden. Zij doorliepen het geheele dorp met al zijne gehuchten, en draaiden daarbij onophoudelijk met den grooten kerkratel. Te Welle gaat tot heden toe de klokluider-grafmaker op Witten-Donderdag om eieren. Te Denderwindeke zijn het wederom de koorknapen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier geschiedt de rondhaling op Witten-Donderdag en Goeden-Vrijdag. Tot vóor een twintigtal jaren zongen zij daarbij, van huis tot huis gaande, de bekende antiphoon: Vexilla Regis prodeunt. Heden bepalen zij er zich toe, bij het binnentreden te vragen: ‘Pachter, hebben de hinnekes wel gelêëd?’ Hoe 't in Noord-Nederland toeging en heden soms nog toegaat, kan blijken uit eenige regelen, die ik uiteen nieuwsblad geknipt heb. ‘Tot in de laatste helft der vorige eeuw was het op vele plaatsen in Noord-Brabant gebruikelijk, dat de onderwijzer, die tevens koster en voorzanger was, en tegelijk voor warme stoven in de kerk moest zorgen, daags vóor Paschen bij zijne begunstigers rondging, om Paascheieren op te halen. In de Meierij van Den Bosch had dit ‘toewenschen van eenen gezegenden of zaligen Paschen’ niet alleen door den schoolmeester of koster plaats, maar ook de vorster (houtvester of boschopzichter) volgde die goede, oude gewoonte, en zamelde zoodoende van 1000 tot 1500 eieren. Ook nu nog zijn er in Noord-Brabant veldwachters en nachtwakers, die men elk jaar daags vóor Paschen met eenen flinken korf aan den arm ziet rondloopen, om ‘den gezegenden Paschen’ te gaan toewenschen, en daarmee heel wat eieren op te doen. Wie zelf geene kippen houdt, behoeft niet bang te zijn, dat hij overgeslagen of vergeten zal worden, want een dubbeltje of kwartje wordt met evenveel graagte aangenomen.’ Op andere plaatsen weer zendt men den koster, en vooral den pastoor of predikant, Paascheieren ten geschenke. Waarom aan den pastoor? - In vroeger eeuwen bezat het volk allerlei bijgeloovige denkbeelden omtrent de hoendereieren. Enkelen verklaarden slangen, padden, hagedissen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en andere walg inboezemende dieren in eieren te hebben ontdekt; anderen nog beweerden, dat eieren zich zonder iemands tusschenkomst in de lucht konden verheffen. Wie eieren gebruikte, mocht niet nalaten de schalen te vernietigen, uit vreeze, dat de hoenders niet meer zouden leggen, of - veel erger! - dat er tooverheksen zouden komen in wonen! Nog heden gelooft men in het Pajottenland, dat tooverij in eieren kan schuilen. Op mijn geboortedorp werd al het vee eener hoeve ziek, nadat men ledige eierschalen op den mesthoop had gevonden. ‘In Friesland geloofde men, volgens Grimm, aan wien Halbertsma het waarschijnlijk had medegedeeld, dat de zielen zich inschepen in eierschalen, die men daarom na het gebruik van eieren toedrukte, omdat er mogelijk heksen in zaten, die de zielen zouden kunnen plagen. In Holland doet men het, om te beletten, dat er heksen mede naar Engeland varenGa naar voetnoot(1)’. Wat zat er op, ten einde aan zoovele kwalen te ontsnappen, zooniet de eieren door den priester te laten inzegenen? Nu kon het wel niet anders, of het doen inzegenen der eieren moest voor het lichlgeloovige volk, vooral rond Paschen, een ware behoefte worden! Weldra werd het een vast gebruik, dat geene eieren, voor dit feest bestemd, verorberd of weggeschonken werden, voor dat ze op het altaar nedergelegd en door den priester ‘belezen’ waren. Betaamde het nu niet, den hulpvaerdigen geestelijke en zijnen medehelper, den koster, eenige eieren aan te bieden? In andere landen, zoo in Provence, ging de pastoor in de Paaschweek de huizen zijner parochianen inzegenen. Ook daar werden hem eieren ten geschenke gegevenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de meeste dorpen echter zijn het de schoolkinderen, die recht hebben op het rondhalen der Paascheieren. Volgens Baron von Reinsberg begeven de boerenkinderen der Brabantsche Kempen zich daags vóor Paschen naar Aarschot, ten einde er bij de beenhouwers koehorens te gaan koopen, waarop zij, bij het rondhalen der eieren, een oorverdoovend lawijt voortbrengen. In de omstreken van Antwerpen zingt de jeugd het volgende liedje: Vrouw, vrouw, geeft ons een ey,
die de zwarte hinne ley.
Zien ze zwart of zijn ze rood,
daerom leggen ze niet te nood.
A.B.C.D.
geef(t) ons eenen klerk mee.
bak(t) ons eenen pannekoek,
geef(t) ons eijeren en geld genoeg;
vrouw, vrouw, ten lesten,
geef(t) ons de eijeren gezessen,
gezessen of gevyven.
Laet ons nog wat blyven,
hier is nog een goey vrouw,
die ons nog wat geven zou.
Hoe lang zal zy geven?
Hoe lang zal zy leven!
't Eerste jaer 'nen penning,
't tweede jaer 'nen schelling,
't derde jaer 'nen pondkoek.
Geef(t) ons eijeren en geld genoeg,
tast wat dieper in de nest,
de zwarte hinnekens leggen 't best,
de roode niet te min,
tast er nog wat dieper in!
Meester en vrouwken blyf(t) gezond!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rond Contich, lees ik nog in hetzelfde werk, gaat op den laatsten dag van den Vasten de geheele bevolking der lagere school om eieren. De kleine snaken zijn met stokken gewapend, en dragen groote korven met zich. Een hunner kondigt, op den koehoorn blazend, de komst der bende aan. In Rond den Haerd vind ik een Oost-vlaandersch en twee West-vlaandersche lezingen van dit bedelliedje. Het eerstbedoelde stamt uit de omstreken van Geeraardsbergen. Luister: ‘Een en es niet,
twee es iet,
drij es een ei,
en vier es een Paaschei.’
Hetzelfde - terloops zij het opgemerkt - heb ik op mijn geboortedorp, Wambeke, aangeteekend. Een der beide West-vlaandersche varianten is niets anders dan de tweede helft van het hooger aangehaalde Venloosch liedje: ‘Een en is geen,
twee en es maar éen,
en drie is een Paaschei.’
Het andere is veel merkwaerdiger en niet ongelijk aan het bekende deuntje van ‘Nieuwejaarke zoete’. Geeft de jongens ne 'k-weet-ni-wat,
ze 'n hên toch in e jaar niet had,
Noch in e jaar niet hên en zal.
Geeft ze toch e goed geval,
wittebrood of krakeling,
of nen drogen haring.
Dat maakt uw herten zwaring!
Pakt je snijmes in jen hand,
geeft ze toch ne koekekant.
En is die kant te kleene,
geeft 'n den hond alleene. -
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kan-d-en den hond niet dragen,
spant 'n aan ne wagen,
ne wagen met vijf ossen,
daarmee gingen me aan 't rossen:
al doo de ring,
al doo de ring,
waar dat de keuning over ging.
De keuning en ze zustere,
ze vraagden om te rusten,
al op een pluimen kussen.
Palmenzondag heele,
blijven wij alleene!
Violette zoetekruid,
Paaschavond is den vasten uit;
violette wei,
geeft de kwene een ei;
daarmee zal ze loopen, wi' - j'!
Een en is geen,
twee en is maar éen,
't derde en is maar ne kei,
en 't vierde is e paaschei.’
De laatste regels luiden soms aldus: ‘Palmenzondag, Heere,
ik ben nog jong en teere.
Violette lelie,
paaschavond is vigelie.
Violette zoetekruid,
paaschavond is den Vasten uit.’
Merkwaerdig mag heeten, wat de heer A. de Cock, te Denderleeuw, mij omtrent het rondhalen van Paascheieren op zijn geboortedorp, Herdersem, wel heeft willen mededeelen. ‘Als ik schooljongen was,’ zoo schrijft hij mij, ‘- mijn vader was gemeenteonderwijzer - kwamen al de schoolknapen ons op Witten-Donderdag, 's morgens, vóor dag en dauw, wekken. Allen waren voorzien van klepberden, enkelen van eenen ratel; twee of drie droegen eenen korf met hooi | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevuld, om er de eieren in te bergen. Dan trokken wij op in korps, en begaven ons beurtelings naar de woning van al de welstellende lieden van het dorp. Binnen traden wij nergens, maar vóor de deur maakten we met onze klepberden en ratels een oorverdoovend geraas. De meeste boeren gaven ons een koppel eieren, - sommigen centen. We deden zoo heel de gemeente af, en gingen dan naar Aalst-Mijlbeke tot aan de groote stokerij van den heer van Assche, waar we van 6 tot 10 eieren kregen. Dan keerde de geheele schaar terug naar de gemeenteschool, waar mijn vader het rondgehaalde gelijkelijk verdeelde. Hoe jammer, dat zulke gebruiken geen stand houden! Allengskens begonnen de schoolkinderen in kleine groepjes rond te gaan; eindelijk, op dit oogenblik, gaat elk afzonderlijk, hoogstens met eigen broertje of zusje. Dat zij op die wijze niet vele eiers krijgen, is te begrijpen. Doch het privilegie, eertijds door de schooljongens genoten, zoolang zij in korps gingen, is thans, te Herdersem, op de twee- of drie missedieners overgegaan. Sedert een tiental jaren gaan deze nu overal rond bij de boeren, ook met klepberden en ratels, en dat zij aan alle andere ‘rondgangers’ den baard afdoen, en met de eiers gaan strijken, is licht te verstaan... De boeren zijn thans evenwel zoo mild niet meer als vóor jaren!’ In Noord-Nederland vinden wij - op een paar bijzonderheden na - dezelfde geplogenheden terug. Volgens Tergouw liepen, tot in de XVIe eeuw, te Amsterdam, de jongens op Paaschavond met rateltjes door de straten. Reeds des namiddags had zich de schooljeugd, met den hondenslager der parochie aan haar hoofd, naar de woning der meest bemiddelde ingezetenen begeven, en aldaar het reeds gemelde: ‘De dommeldemette!
De Vasten is uyt!’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo dikwijls en zoo luid opgedreund, tot men hunne kunst beloond had met eenige eieren, een stuk geld of wat, of zelfs een kannetje bierGa naar voetnoot(1). Zooals men ziet, waren het vooral de scholieren, die bij de Paaschviering baat vonden. Belangrijk zal het zeker zijn, er bij te voegen, dat ook in Frankrijk, althans in de middeleeuwen, de studeerende jeugd hetzelfde voorrecht bezat. In de dertiende eeuw toch, vormden klerken en studenten der Hoogeschool van Parijs op eene of andere openbare plaats eenen ontzagwekkenden stoet; begaven zich, van klaroenblazers, trommelslagers en standaarddragers voorafgegaan, naar het voorportaal der hoofdkerk, alwaar zij in koor een gedeelte der Lauden aanhieven, en verspreidden zich daarna in de omliggende stralen, ten einde de hun bestemde ‘Paascheieren’ om te halen.Ga naar voetnoot(2) Alvorens van het omhalen der Paascheieren af te stappen, een enkel woord omtrent eenige andere gebruiken, welke tot heden toe den Donderdag der Goede Week in onze gewesten kenmerken. Toen ik, in 1879-1880, in een Oost-Vlaamsch volksblaadje eenen oproep had laten verschijnen tot het verzamelen van folkloristische bijzonderheden, werd mij door eenen inzender, zich ‘een volkskind’ noemende, medegedeeld, dat te Rupelmonde, volgens een aloud gebruik, de welhebbende lieden op dien dag een zeker gebak, Apostelbrokken geheeten, onder de armen uitdeelen. Ook zou de pastoor aldaar nog jaarlijks de voeten wasschen van twaalf arme ouderlingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van het overal in zwang zijnde kerkbezoek hoef ik geen gewag te maken. Wel echter van het volgende, dat mij door den heer K.E. de Bom, te Antwerpen, wordt meegedeeld. Het bestuur van het St-Julianusgasthuis, Stoofstraat, te Antwerpen, hield tot heden toe de gewoonte in eere, een aantal grijsaards van het ouderlingengesticht der stad op een feestmaal - de ‘Pelgrimstafel’ geheeten - uit te noodigen. Elkeen kan dit gaan zien, mits zijnen penning in daartoe gestelde offerschalen te storten. Te dier gelegenheid worden daar, sinds eeuwen, jaarlijks een groot aantal voorwerpen, kruisbeeldjes, madonna's en dergelijke, in boter vervaerdigd, ten toon gesteld. Dit gebruik dagteekent naar allen schijn van den tijd, toen groote scharen volks nog rond Paschen de bedevaart naar Rome ondernamen: alsdan vonden de pelgrims in het St-Julianusgasthuis een tijdelijk onderkomen. Vroeger, gaat de heer de Bom voort, gingen, op Witten-Donderdag de ‘oude mannekens’, in pelgrims verkleed, in monnikspij en met den onmisbaren kallebasstaf in de hand, in processie door de stad. 5. - Tot welke eigenaardige volksspelen en - vermaken de aldus verkregen Paascheieren vroeger in vele gewesten aanleiding hebben gegeven, hiervan kan men zich eerst een denkbeeld vormen, als men, te Antwerpen in de Sint Andrieswijk bij voorbeeld, op den avond vóor Paschen, het beroemde ‘tikken’ heeft bijgewoond. Dit ‘eiertikken’, - in Hollandsch-Limburg ‘pikken’ en in Belgisch-Limburg ‘tippen’ geheeten, - dat nog in de eerste jaren dezer eeuw in talrijke gemeenten van Overijssel en Gelderland in gebruik was, en tot heden toe, vooral onder de kinderen, - in Noord-Brabant zelfs onder de meer bejaarden van den volksstand, - nog niet algemeen is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgestorven, bestaat uit de volgende eigenaardige oefening: Elk der spelers tikt of klopt met een der punten van het ei, dat hij heeft uitgekozen, op dat van zijnen tegenstrever, die er tot langeren weerstand nauwelijks iets meer dan het éene einde van vertoont. Degene, die het ei van den anderen doet breken, heeft recht op het ‘geblutste’ ei zelf, of - volgens op voorhand gesloten overeenkomst - op de waerde daarvan in geld. Wanneer geen der beide eiers beschadigd wordt, blijft het spel natuurlijk onbeslist. Dit spel is aan vaste regels onderworpen. Men moet met gelijke einden, dit is met spits op spits, met stomp op stomp, op elkander tikken. Bij dit spel wordt weleens bedrog gepleegd: aardigaards tikten met een behendig uitgeblazen en met gesmolten pek gevuld ei, dat daardoor hard en tegen 't botsen kon, terwijl anderen weer op een houten, steenen of kalken ei zoo kunstig de kleur van de eierschaal wisten te leggen, dat het voor een echt ei kon doorgaan, en alzoo altijd het tegenstekende kon doen verliezen. Maar kwamen de kwade praktijken aan't licht, dan werd de vervalscher, tot zijne straf, van 't hoofd tot de voeten met eierstruif beworpen, somtijds ook met schoppen en muilperen uit het spel gejaagd.Ga naar voetnoot(1) Te Buggenum, in Hollandsch Limburg, werd door H. Welters het volgende gebruik aangeteekend. Daar houden de herbergiers, van na de vespers tot bij het ontsteken van het licht eene tafel gedekt, waarop een bereide verkenskop met brood en eieren voor iederen bezoeker ten beste staat. Na het ontsteken van het licht wordt de tafel afgedekt, en de later komende gasten ontvangen ieder een koppel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekleurde eieren. Ook den rondtrekkenden gast wordt in elke herberg een koppel eieren aangeboden.Ga naar voetnoot(1) In de omstreken van Maaseik heeft het eiertippen in den namiddag van den tweeden Paaschdag plaats, en wel met geverfde eieren. Alleen de kinderen nemen aan dit vermaak deel. Elk hunner is daarbij voorzien van een fleschje vol zoethoutsap, ‘brouwsel’ geheeten. Hier duurt het eiertippen gedurende de geheele Paaschweek voortGa naar voetnoot(2). Evenals te Maaseik, waar het besproken volksspel steeds in de nabijheid van eene, even buiten de stad gelegen Sint Janskapel plaats grijpt, was ook op de meeste andere plaatsen, zoo te Nurhem, Arnhem, Winterswijk, Wageningen, Oostmarsum, Lochem en elders, daarvoor eene bepaalde plek gronds aangewezen. Ook voor het aanleggen der Paaschvuren was dit het geval, eene omstandigheid waaraan onderscheidene plaatsen in Noord-Nederland den naam van Paaschweide, als te Arnhem, Paaschberg, als te Lochem, Paaschkamp, als te Oostmarsum, verschuldigd zijnGa naar voetnoot(3). Dr Halbertsma beschrijft nog het volgende Paaschspel: ‘Er staat eene mand met beschilderde eieren; een der spelers neemt ze er uit, en legt ze op den grond uit elkander in eene vooraf bepaalde, meest zeer samengestelde figuur, terwijl de andere zich verwijdert, om eenen bepaalden afstand heen en weer af te loopen. Is de looper bij de mand terug vóor dat de andere zijne figuur voltooid heeft, dan zijn de eieren door den looper gewonnen; maar de uiteenlegger wint ze, wanneer hij de figuur voleindigd heeft vóor de terugkomst van den looper’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den Zuid-Westhoek van Oost-VIaanderen ontdekte ik een gebruik, dat met het door Halbertsma medegedeelde veel overeenkomst heeft. Jaarlijks heeft te Schoorisse, in de herberg Het Wolfsgat, op eersten Paaschdag eene eierraping plaats, welke uit de volgende oefening bestaat. Vóor de deur der herberg, worden op den openbaren weg vijf-en-twintig eieren, op zeven voet afstand van elkander, neergelegd. Zij, die zich voor het spel als deelnemers lieten inschrijven, treden in groepen van drie personen op. Een dezer drie gelast zich met het voeren, een tweede, die daarenboven geblinddoekt is, met het trekken van den kruiwagen. Terwijl nu deze beiden den afstand, die het eerste ei van het vijf-en-twintigste scheidt, heen en terug afleggen, moet de derde kamper al de eieren, éen voor éen oprapen, en vóor de deur der herberg bij elkander leggen. Gelukt hij hierin, dan hooren de eieren hem toe. In het tegenovergestelde geval zijn de twee mededingers de overwinnaars. Te Quaremont is hetzelfde spel in zwang. Hier echter treden de deelnemers gevieren op: een raper, twee trekkers en een voerman. De drie laatste worden geblinddoekt. Ook in Provence, Spanje en Italië zijn de eierspelen in zwang. 6. - Een der meest pittoreske Paaschgebruiken is ontegenzeggelijk het zoogenoemde ‘Vasten uitkloppen’, dat vrij algemeen des Zaterdaags schijnt te hebben plaats gegrepen, zooals overigens blijkt uit zeker West-vlaamsch rijmpje, hetwelk volgens Rond den Haerd, 1869, bl. 130, niets anders is dan een fragment van eene dier wonderbare ‘tellingen’, die, in het Brugsche althans, tot heden toe in den mond der kantwerksters voortleven. ‘Palme, palmezundag.
den Maandag sla (an) ik me kalf,
den Dijsendag deel ik het half,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Woensdag schort men de klokke,
den Donderdag is 't zoppedoppe,
den Vrijdag zoo kruipt men,
den Zaterdag klopt men den Vasten uit.’
Volgens Baron von Reinsberg-Düringsfeld kloppen de kant- of spellewerksters, op het oogenblik, dat de klokken beginnen te luiden, op hunne werkdoozen, sluiten ze, en staken voor den geheelen dag den arbeid. Te Leuven en in andere Belgische steden doorliepen de jongelieden uit de volksklas, volgens Schayes enkel tot de Fransche omwenteling, op Paaschavond de straten hunner wijk, en sloegen daarbij met hamers en slokken op de gesloten deuren en vensterluiken. Te Mechelen verstond men door ‘Vasten uitkloppen’ gansch wat anders: het door den priester even vóor het aanheffen van het ‘Gloria in excelsis’ afgelegde rouwgewaad, werd, in de kerk zelve, door de koorkinderen ‘uitgeklopt’. Niet min vreemd schijnt ons, wat te Contich geschiedde. Te middernacht openden de knechts der hoeven de deuren en vensters des huizes, en joegen, met bezems gewapend, den langen, droeven boetetijd naar buiten, al roepende:‘Paschen er in en Vasten er uit!’ Hij, wiens stem, na het openslaan der vensters, het eerst vernomen werd, ontving des anderdaags twee of vier eieren meer dan de anderenGa naar voetnoot(1). 7. - Zooals mijne lezers weten, was het de hertog de Requesens, die, in zijne hoedanigheid van gouverneur, bij plakkaat van 16 Juni 1578 vaststelde, dat ook in de Nederlanden voortaan het jaar op 1 Januari zou aanvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vóor dit jaartal telde men, in onze gewesten, het verloop des tijds volgens onderscheidene stylen, waarvan de meest algemeen aangenomen ontegenzeggelijk waren: de styl van Utrecht, welke in het Brugsche Vrije, die van Doornik, welke in Vlaanderen en het Doorniksche, en eindelijk, die van Kamerijk, ook stylloop of ghewoonte van den hove, in het Latijn mos gallicus geheeten, welke in Brabant in voege was. Volgens dezen laatsten styl nu nam het nieuwe jaar op Paschen aanvang, eene bijzonderheid, welke wij ook in vele gewesten van Noord-Nederland terugvinden, en die ongetwijfeld geheel of gedeeltelijk aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van enkele andere gebruiken, die ik niet stilzwijgend mag voorbijslappen. Opmerking verdient het, dat de geloovigen elkander slechts op die kerkelijke feesten eenen ‘hoogdag’ wenschen, welke, zooals ook het Kerstfeest, eertijds den nieuwen jaarkring openden. Evenals op Nieuwjaarsdag begroeten de Antwerpsche burgers elkander op Paschen met de geijkte woorden: ‘'nen zaligen, zulle!’ terwijl men, geheel Brabant door, zoowel op den kerkweg als bij het binnentreden of verlaten der kerken, uit ieders mond het classieke: ‘nen zaligen hoogdag en nog veel navolgende’ zal vernemen. 8. - Met dat oude Paasch-Nieuwjaar zal ook wel de Paaschbrief in verband staan, dien waarschijnlijk meer dan een mijner lezers, evenals ik zelf, in zijne kinderjaren onder vaders of moeders dictaat zal geschreven hebben. Met zulke Paaschbrieven plachten niet slechts de kinderen hunne ouders, peter en meter, enz., maar ook tot rond 1830 de bloedverwanten, vrienden en voorname bekenden elkander te verrassen. Baron von Reinsberg zoekt den oorsprong der Paaschbrieven in de ‘pascale letteren’, welke, in de eerste tijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Roomsche kerk, de bisschop van Alexandrië, de om hare sterrekundigen zoo beroemde stad, aan den Paus liet geworden, ten einde dezen, en door hem aan al de andere kerkvoogden, de voor elken nieuwen jaarkring getroffen regeling van alle veranderlijke kerkelijke feesten, kenbaar te makenGa naar voetnoot(1). Naar mijn oordeel gaat de schrijver van Trad. et Légendes de la Belgique hier eenigszins te ver! Hoe belangrijk ook, komt mij de door hem vermelde geschiedkundige bijzonderheid hier geheel overbodig voor. Het gebruik der Paaschbrieven schijnt mij door het eenvoudig feit, dat Nieuwjaar voorheen op Paaschdag viel, genoegzaam toegelicht. 9. - Reeds in de vroegste middeleeuwen zien wij gewagen van Paaschgeschenken. Niet alleen voor de priesters, ook voor de vorsten en de staats- en gemeentelijke waerdigheidbekleeders, waren zij bestemd. Reeds Karel de Groote schonk aan zijne officieren en hovelingen jaarlijks, op Paaschdag, een opperkleed van gestreept Friesch laken. Tot beloken Paschen toe wenschen, ook op onze dagen, de geloovigen elkander ‘'nen hoogdag.’ Eerst op dien dag nam het Paaschfeest oudtijds een einde, en hernamen de gewone beslommeringen van het maatschappelijk leven hunnen loop. Zoo wordt het ons duidelijk, dunkt mij, waarom in vroeger eeuwen zoo vele zaken, verkoopings- en verhurings-contracten, afstand van goederen, vergunning van keuren en privilegiën, op dien dag gesloten werden. Op de Veluwe is het tot heden toe niet zeldzaam, den dienst van knechts en meiden op beloken Paschen te zien aanvangen of afsluiten. Dat heet men Paaschhuren. 10. - Was Paschen de eerste dag des jaars, dan was de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maandag na Palmarum er de laatste Maandag van. In een artikel van Rond den Haerd, 1869, bl. 130, vind ik het bewijs, dat enkele, meer bepaaldelijk den Sylvesterdag eigen gewoonten, eertijds ook op dezen dag toepasselijk waren. ‘De Maandag na Palmenzondag hiet te Brugge over oude tijden Kalfdag. Die op dien dag laatst in schole of te huis kwam, was kalf, wierd kalf gescholden, en in die hoedanigheid, geplaagd en gezeerd. Tot die kinderplagerijen gebruikte men eene vodde ofte puppe, die men eensgelijks het kalf placht te noemen...’ Op deze bijzonderheid schijnt het reeds aangehaald rijmpje te zinspelen: ‘Palme-palmezondag.
den Maandag sla(an) ik me kalf...’
11.- Thans een enkel woord over de Paaschkaers, of juister gezegd, over de 5 daarin verborgen wierookkoreltjes, geheel België door bekend onder deze benaming: de nagelen der Paaschkaers, of, zooals op enkele plaatsen het geval schijnt, Paaschnagelen. Deze ‘nagelen’ bezitten, volgens het geloof der buitenlieden, ongeëvenaarde eigenschappen. ‘Dat is zulk een krachtig gewijd:’ deze verzekering heb ik, in mijne jeugd, honderden keeren uit den mond van onzen ouden koster, ‘onzen naasten buurman’, vernomen. De Paaschnagel weert alle tooverij af. Om toovenaars, tooverheksen en sjipenessen den ingang tot stal of woning te ontzeggen, legt men een deeltje van den Paaschnagel onder den dorpel van deze gebouwen. Doet men zulks op het oogenblik, dat de brengster van het kwade lot reeds is binnen. getreden, dan zal het haar niet meer gelukken, langs de deur naar buiten te treden. In de omstreken van Aalst en Ninove vertelt men van eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tooverheks, die des Zondaags na de Vespers in de kerk bleef zitten, en den koster, die haar verzocht, zich evenals alle andere parochianen te willen verwijderen, toevoegde: ‘Neem eerst den Paaschnagel weg, die onder den dorpelsteen der lijkdeur ligt.... en dan zal ik heengaan!’Ga naar voetnoot(1) Als men een deeltje van den Paaschnagel in eenen bouwvalligen muur verbergt, hoeft men geene instorting te vreezen. Als men het zaaigraan bereidt, leest men daarover de litanieën van alle Heiligen of het Evangelie van Sint Jan. Daarna mengt men in hetzelve eenige korreltjes doopzout, en een weinig was van de gewijde kaers. Dit laatste vervangt men bij voorkeur door een deeltje van den Paaschnagel. Beide bijzonderheden stammen uit het Brabantsche. Volgens Rond den Haerd, 1880-1881, bl. 29, voegt men in West-Vlaanderen bij het zaaigraan: ‘1o wijwater, 2o watertje van Lourdes, 3o Paaschnagel, 4o eenige druppels van de gewijde kaerse, 5o een takske gewijde palm, dat boven den lauwer ofte ketel met de vlamme van de gewijde kaerse verbrand wierd, en 6o eene grepe gewijd zout.’ In het Kunst- en Letterblad, 1873, bl. 63, lees ik in eene aldaar medegedeelde sage, hoe een man van Linden, bij Leuven, na vruchteloos gepoogd te hebben, met een gewoon licht in eenen diepen en donkeren kelder te dalen, ten slotte een eind van de Paaschkaers nam, en in zijn opzet gelukte: ditmaal werd de vlam niet uitgedoofd. Baron von Reinsberg deelt mede, dat men in Vlaamsch-België, in Brabant vooral, in het water, waarmede het zaaigras wordt gewasschen, eenig was van den Paaschnagel pleegt te mengen, ten einde de graanvrucht van de ‘poppen’ te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevrijden. Men legt dit was ook onder den drempel der stallingen, ten einde het vee tegen den beet van razende honden te beschermen, en men werpt het in het voeder der hoornbeesten, in de vaste overtuiging, dat men slechts op die wijze de veeziekte kan afweren. 12. -Nog een paar bijzonderheden, en ik kom tot het laatste deel van dit opstel: Paschen in de Nederlandsche spreekwoorden en in de volkstaal. In de provintie Limburg bezoeken de landbouwers op tweeden Paaschdag hunne akkers, steken er een takje gewijden palm in de aerde, en spreken daarbij de volgende bezwering uit: Ik plant u hier in den dauw des Hemels
en in de vettigheid der aerde.
Dat de goede God u zegene en beware!Ga naar voetnoot(1)
‘In de Paaschweek wikkelt men eene(n) gewijde(n) palm in een doek, steekt die(n) achter een moedergodsbeeld, en zwaait, wanneer op Paschen de klokken luiden, het pakje driemalen door de lucht, roepende: “Weg met alle dieren, die geen botten hebben!” en alle vlooien zijn voor een geheel jaar... verdwenen.’Ga naar voetnoot(2) Ook van ratten en muizen kan men, met een weinig goeden wil en veel goed geloof, zijn huis rond Paschen zuiveren. Zoo althans in Bohemen. Ziehier hoe: ‘Bij het eerste of middagsklokkengelui van Palmzondag of Paschen, bindt de huisvrouw alle sleutels van het huis te zamen, en rammelt er mede in den kelder. Men kan ook eene doode muis door het huis dragen, aan eene kat, eene groote muis of een rat een belletje omhangen, en die dan loslaten, of eene kreeft in een muizengat steken. Het achter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarts werpen van eenen ouden schoen in stroomend water, op Goeden Vrijdag of op Paschen, kan mede goede diensten bewijzen.’Ga naar voetnoot(1) Eindelijk, in R.d.H., 1879, bl. 224, lees ik, dat wie op Paaschdag, Pinksteren en Kerstmis vast, bevrijd zal blijven van tandpijn. Ziehier thans eenige boerenregelen, spreekwoorden en zegswijzen, welke op Paschen zinspelen. Ik zeg eenige! Te beweren, dat ik slechts de helft van de bestaande zou hebben aangeteekend, ligt geenszins in mijne bedoeling! Onder de boerenregelen kan men rangschikken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nog niet opgeteekend Paaschrijmpje is het volgende, in Groningen algemeen bekend: Ons Paschen, ons Paschen die komt aan,
wij hupplen en springen van voren af aan. (Winschoten.)
Ziehier eene kleine reeks spreekwoorden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eindelijk vindt men in Woordenboeken en Idiotica nog benamingen als: Paaschachten, o. Zondag na PaschenGa naar voetnoot(3). Paaschachter, o. laatste PaaschdagGa naar voetnoot(3). Paaschbeest, PaaschosGa naar voetnoot(3), elders kroonbeest, vette koe of - os, die gewoonlijk vóor Paschen geslacht wordt. Paaschbloem, v., madeliefje, keukenschelle, sleutelbloem, koekoeksbloemGa naar voetnoot(3). Paaschhout, o. 1o soort van wilg met witgele, korte, dikke katjes; 2o buksboompje (West-Vlaanderen)Ga naar voetnoot(4). Paaschkaerse, vr. 1o campanula pyramidalis; 2o digitalis purpurea. (West-Vlaanderen)Ga naar voetnoot(4). Paaschkers, v., wollekruidGa naar voetnoot(3), verbascum thapsus. Paaschlelie, gele inlandsche of gemeene narcisGa naar voetnoot(3). Paaschwerf, vr., dezelfde wilgesoort als paaschhout.Ga naar voetnoot(4)
En hiermede neem ik van mijne geachte lezers afscheid, hen nederig biddende, dit mijn folkloristisch Paaschei, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ofschoon noch een Lancret, noch een Watteau het met zijn kunstig penseel versierde, ja ofschoon ik zelf niet eens het voorrecht geniet, het hun op een kostelijk zilveren bord of eene rijkbemaalde passieschotel aan te bieden, ‘met goeden herte’ te willen aanvaerden, en mij, bij nadere beschouwing, zooals vader Maarlant het uitdrukt, voor elke leemte en elken misslag, als goede kristenen te willen ‘ghenadich wesen!’ |
|