Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 2(1888)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Het doodenheir. Twee geesten zweven over aarde en zee: De geest der liefde naast den geest des levens; Op hunne reuzenwieken, wit als sneeuw, Blinkt 't maangestraal en 't goud der starre tevens. En over dorp en stad en berg en dal, Gaan zij miljoenen dooden wedervinden, En wekken, door het zoetste trompgeschal, Hen die hier leden, streden en beminden. Op 't hel gerucht van tromp en wiekenslag, Staan weer de schedels op uit alle gouwen; Verwonderd van nog eens na eeuw en dag Het helderglanzend licht der zon te aanschouwen. En uit de sombre groeven elk verrees, Wat ook het lot aan ieder had beschoren, Verrees als rif, ontdaan van bloed en vleesch, En onbewust van wat men was te voren. Wanneer het heir der dooden uit elk oord Door 't geestenpaar was in het veld vereenigd, Hergalmde weer de tromp en 't plechtig woord Van een der geesten tot die groote menigt': ‘Gij allen, die der wereld wel en wee Gekend hebt, en haar heil en zorgen, Wilt gij nog eenmaal leven, komt, komt meê, Ik geef u 't licht zoo 't nimmer scheen een morgen?’ [pagina 42] [p. 42] En allen, zij zelfs die noch kluit noch duit Bezaten, zij die 's andren slaven waren, Terneergedrukt door 't noodlot, riepen luid: ‘Ja, laat ons nog eens leven eenge jaren!’ ‘'t Zij zoo, sprak de andre geest, 'k volbreng uw wensch: Voor allen zal het leven wederkeeren; De volle jeugd herschenk ik u als mensch, Maar ook 't bevel der minne trouw te zweren. ‘Dat ieder thans de hand der liefde bied', En ga getweeën 's levens lusthof binnen.’ Doch allen riepen: ‘Neen, o neen, dat niet: Wij willen leven, doch niet meer beminnen!’ Want allen toonden hun verknaagde borst, Hun hart, eens bloedend uit ontelb're wonden; In liefdes beker had, zoo bedelaar en vorst, Slechts 't gift des nijds en des verraads gevonden. ‘Ja, liever keeren wij terug waar 't licht Der zonne nooit of 't maangeglim mag gloren!’ Het geestenpaar sloot weer de graven dicht, Om nimmermeer het doodenheir te storen. Antwerpen, 1887. Victorien Vande Weghe. Vorige Volgende