Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 4(1887)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] Drie sonnetten van Pol Anri. I. De veil. Door 't donkergroen en welig- weidsche woud Zijn, eeuw na eeuw, reeds duizendtallen jaren, Geheimvol- schuw als schimmen, heengevaren In woesten storm of zengend zonnegoud. En eeuw na eeuw - als sterke steunpilaren Eens reuzentempels, door Titaan gebouwd - Staan forschige eiken met hun knoestig hout De blauwe woon der Godheid aan te staren. En eeuw na eeuw omklemt de zwakke veil Den kloeken reus, haar steun, haar stut, haar heil, En blikt de reus de zwakke liefdrijk tegen. En eeuw na eeuw, zoo sterk aaneengeregen Als veil aan eik, verbindt de liefdegloed Der vrouwen vreeze met der mannen moed. [pagina 305] [p. 305] II. Eerzucht. Toen ik als kind bij Meiweer veldwaarts ging, Om langs de haag de kevers buit te maken, Bemerkte ik eens een wonder, wonder ding: Ik zag den grond aan 't blauwe luchtruim raken! Wat dreef mij aan opeens de jacht te staken? 'k Liet weder vrij de kevers die ik ving, En ijlde voort: ik wou dien tooverkring, Dien feeënrand, aan 't eind der laan, genaken! Maar zie... hij week, terwijl ik hijgend liep En hoe ik rende of hem tot stilstaan riep, Ik zag - ô spijt! - den afstand niet vermindren... Dat ook is 't tot van een eerzuchtig mensch: Ook hij ziet nooit een eind aan droom en wensch, Ook hij rent voort, begeerig- blind als kindren! III. Verraad. Wanneer een vlieg zich op een bloemenblad De weelde gunt der zoete middagrust, Wanneer het windje, nimmer streelenszat, De kleine slaapster licht en luchtig sust, [pagina 306] [p. 306] Wanneer de zon de fijne vlerkjes kust, Het tafereeltje badend in een bad Van mild en gul en goud een stralenschat, Dan is de vlieg 't gevaar zich niet bewust. Maar listig loert van verre reeds de spin! De sluwe sluipt onhoorbaar naderbij, En sluit de vlieg met moordend kluwen in. Zoo waant zich vaak de weerlooze onschuld vrij; Maar listig loert afschuwelijk verraad, En duwt die dood in 't kluwen van den haat. Vorige Volgende