Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 4
(1887)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
De natuurwetenschappelijke letterkunde.Wanneer men een algemeenen blik werpt op de wetenschappelijke litteratuur van een volk, en de voortbrengselen van de drie of vier laatste eeuwen onderling vergelijkt, wordt men getroffen door de ongehoorde uitbreiding, welke de dier- en plantenkunde sedert vijftig jaren verkregen hebben. Daarenboven is de wijze waarop, in jongere tijden, wetenschappelijke onderzoekingen in het licht gegeven werden, geheel en al verschillend van hetgeen onze voorgangers deden. In vroegere eeuwen schreef iedere natuurvorscher eén, of een klein getal grootere werken, waarin de vruchten van een geheel leven geestesarbeid vereenigd werden. Zoo bezitten wij van Dodoens (1517-1585) behalve een zestal minder belangrijke werken, het Cruydeboeck en de Stirpium historia pemtades Sex; Van Sterbeeck (geboren 1631) heeft al zijne onderzoekingen uitgegeven in twee werken, het Tooneel der Campernoelien en Citricultura ofte regeringhe der uythemsche boomen; Swammerdam schreef den Bijbel der Natuur; Lyonet werkte lange jaren aan zijne Histoire de la chenille qui ronge le bois du Saule; enz. Heden gaat men geheel anders te werk; onze tijd mag, op wetenschappelijk gebied, de periode der tijdschriften | |
[pagina 36]
| |
genoemd worden. Het getal natuurvorschers en schrijvers is zoo verbazend groot geworden, er heerscht onder hen eene zoo koortsachtige werkzaamheid, dat men schier gedwongen is, zooniet maandelijks, dan toch ten minste een of tweemaal in 't jaar de vrucht zijner onderzoekingen in het licht te geven; anders komt men te laat! Gij onderneemt bijv. de studie van den lichaamsbouw van een dier, dat nog niet grondig onderzocht werd, en waarvan de nadere kennis van een algemeen standpunt belang oplevert. Gij zet U aan 't werk, met scalpel en mikroskoop; na een paar maanden hebt Gij reeds eenige uitkomsten verkregen, die U aanmoedigen om Uwen arbeid voort te zetten; dagelijks verrijzen nieuwe vragen, waarvan de oplossing veel tijd en geduld vraagt; aan uitgeven denkt Gij nog niet.... De winter komt; Gij maakt er gebruik van om de gewonnen resultaten in orde te brengen en op te stellen, om Uwe praeparaten zorgvuldig uit te teekenen; Gij bemerkt in Uw werk leemten, die eerst den volgenden zomer kunnen aangevuld worden, wanneer de diertjes die Gij onderzoekt uit hun winterslaap zullen ontwaakt zijn;... en zoo verloopen twee, drie jaren; Gij moet nog een hoekje afronden, een vlakje polijsten, en eindelijk ligt alles gereed voor den drukker. Maar uwe verhandeling zal daarom niet gedrukt worden: daar ontvangt Gij de pas verschenen aflevering van een dierkundig tijdschrift, en Gij leest, op de eerste bladzijde, in groole letters, den titel van eene verhandeling, van de hand van een professor aan de hoogeschool te Dorpat, of van den secretaris van de wetenschappelijke vereeniging te Pisa, of van den bestuurder van het dierkundig museum te St Louis, Miss. U.S.A.; en Uw onderwerp wordt er behandeld, Uwe zuurgewonnen uitkomsten worden er medegedeeld, behalve eenige bijzonderheden die U ontsnapt | |
[pagina 37]
| |
waren; en op de platen herkent Gij de afbeelding van Uwe praeparaten! Terwijl Gij aan 't werk waart, was er een andere, in eene stad duizend uren van hier, die juist hetzelfde onderwerp bestudeerde, en eenige weken vroeger klaar was! De vrucht van Uwen arbeid is grootendeels verloren; gij hebt zelf veel geleerd, gij hebt vermaak geschept in Uw werk, maar de hoogste belooning, nl. de gedachte iets bijgedragen te hebben tot den vooruitgang der wetenschap, is U onherroepelijk ontnomen; Gij komt te laat! Bij het lezen van de verhandeling van Uwen concurrent zit Gij op loer naar de misgrepen en onnauwkeurigheden die erin voorkomen, Gij kunt eenige bladzijden uit Uw handschrift benuttigen, en eene nota uitgeven, waarin Gij spreekt van de belangrijke waarnemingen van den heer X..., en een paar kleinigheden ter vollediging en terechtwijzing mededeelt. Maar die laatste troost wordt U ook ontnomen; er zijn in Europa twee of drie andere natuurvorschers, die helzelfde onderwerp bestudeerden, en evenals Gij door de verhandeling van den heer X... teleurgesteld werden, en ook zonder een dag te verliezen eene nota ter vollediging laten drukken, zoodat van Uw werk niets of bijna niets meer overblijft. Na een paar teleurstellingen van denzelfden aard wordt Gij practisch; Gij begint gebruik te maken van de voorloopige mededeelingen. Zoohaast Gij iets ontdekt hebt, dat maar eenig belang oplevert, grijpt Gij naar de pen en stelt een artikeltje op. Een paar bladzijden zijn voldoende; de titel is steeds dezelfde: voorloopige mededeeling omtrent.... Tijdschriften, waarin vorläufige Mittheilungen of Communications préliminaires opgenomen worden, ontbreken niet; maandschriften, fortnightly reviews, comptes-rendus hebdomadaires, Zeitungen die tweemaal ter week verschijnen, openen hunne | |
[pagina 38]
| |
armen voor copij. De onderzoekingen worden voortgezet; eene tweede voorloopige mededeeling ligt ter pers, maar.... een concurrent heeft Uw eerste stukje gelezen; hij heeft reeds vroeger Uw onderwerp bestudeerd; zijn handschrift ligt klaar. Hij verliest geen tijd; na acht dagen zit hij reeds aan 't verbeteren der eerste proeven; terwijl de eerste vellen afgedrukt worden, legt hij de laatste hand aan zijn slotwoord, en Uwe tweede voorloopige mededeeling is pas verschenen, of de briefdrager brengt U eene brochuur, onder kruisband, met vreemde postzegels erop; de eerste witte bladzijde draagt de melding with the compliments of the author of hochachtungsvoll vom Verfasser; de tweede draagt voor titel.... dezelfde woorden als Uwe voorloopige mededeelingen, en de derde bladzijde begint met: ‘Ik was van plan deze onderzoekingen, waarmede ik mij sedert verscheidene jaren onledig houd, nog eenigszins uit te breiden en te volledigen, voór ze aan het wetenschappelijk publiek te onderwerpen; eene pas verschenen nota van Dr.... (Uw naam) heeft mij echter doen besluiten, de uitgave van de reeds gewonnen resultaten niet langer uit te stellen.’ Gij hebt den moed niet meer van Uwe begonnen schets een afgewerkt tafereel te maken, en Gij vangt een ander werk aan. Het stoomleven heeft op die wijze, ook op het kalm gebied der wetenschap, zijne rechten doen gelden; ware Van Sterbeeck in 1840 geboren, in plaats van in 1651, zoo hadde hij zijn Tooneel der Campernoeliën in honderd stukjes gesneden, en honderd kleine mededeelingen in vijf en twintig verschillende tijdschriften rondgezaaid; en Swammerdam hadde in zijn Bijbel der Natuur stof genoeg gevonden, om aan al de natuurhistorische tijdschriften van Europa bijdragen te leveren. Heeft die toepassing van het time is money op den wetenschappelijken arbeid een | |
[pagina 39]
| |
gunstigen of een nadeeligen invloed? Het ware moeilijk die vraag met een eenvoudig ja of neen te beantwoorden. De hedendaagsche natuurvorscher is voortdurend geprikkeld, tot werken aangespoord; rusten is hem niet toegelaten; blijft hij gedurende een paar jaren van het arbeidsveld verwijderd, zoo gevoelt hij zich verouderd, midden in de koortsachtige bedrijvigheid zijner vakgenooten. De drukpers wordt, ten andere, een werktuig van dagelijksche gedachtenwisseling, veeleer dan een middel van uitdrukking voor rijpgeworden, gezonde denkbeelden. De hedendaagsche dier- en plantenkunde mogen jaarlijks op duizende mededeelingen, notas's, aanteekeningen en verhandelingen wijzen; maar wetenschappelijke werken, als die van Darwin, Hermann Müller, Helmholtz, de gebroeders Hertwig, Weissmann, Donders, bijv. zijn er dun gezaaid, bijna zoo dun als de Swammerdam's en de Van Sterbeeck's in vorige eeuwen. Men mag, zonder eenige overdrijving, het getal der mededeelingen van allen aard, die jaarlijks het licht zien, voor de dierkunde en de plantenkunde te zamen op 10,000 schatten; daarvan verschijnt een klein gedeelte in de gedaante van afzonderlijke boekwerken; de vijf-en-negentig honderdsten zijn bijdragen in tijdschriften. Op welke manier zal de geleerde op de hoogte blijven van den vooruitgang der wetenschap? Hoe zal hij uit dien Oceaan datgene kunnen opvisschen, wat voor zijne studie belang oplevert? Men mag zich in eene nog zoo enge specialiteit opsluiten, toch is het bijna onmogelijk bekend te zijn met alles, wat op het gebied dat men verkozen heeft geschreven wordt. In deze behoefte heeft men sedert lang trachten te voorzien; de eeuw der tijdschriften is ook de eeuw der groote encyclopedische verzamelwerken, die den weg banen door de | |
[pagina 40]
| |
algemeene wanorde, en den navorscher op het spoor brengen van hetgeen hij wenscht te vinden. Voor de dierkunde zoowel als voor de plantenkunde bestaan bijzondere tijdschriften, die wekelijks of om de twee weken de lijst afkondigen van al de artikels en boeken, die over het vak verschenen zijn. Voor de dierkunde hebben wij den Zoologischer Anzeiger, die regelmatig tweemaal ter maand verschijnt; voor de botanische letterkunde wordt wekelijks door het Botanisches Centralblatt gezorgd. Het is wonderbaar hoe volledig die wekelijksche lijsten zijn; het kleinste artikeltje, in het nederigste tijdschrift verschenen, wordt er vermeld; honderde titels volgen elkander op in alle talen, uit alle landen, volgens den inhoud der artikels gerangschikt. Die tijdschriften worden door duizende geleerden gelezen, en zij geven het middel week voor week op de hoogte te blijven van alles wat verschijnt. Houdt men zich bezig met de studie der spinnen, zoo krijgt men geregeld in den Zool. Anz. de lijst van al de werken over de spinnen; bestudeert men de gistzwammen, zoo geeft het Bot. Centr. alle zaterdagen de lijst van hetgeen daarover geschreven werd; stelt men belang in de zeevisscherij, of in de leefwijs der bijen, zoo wordt men door den Zoologischen Anzeiger op de hoogte gehouden, enz. Maar het is niet voldoende de titels der verhandelingen te kennen; de inhoud ervan moet ook toegankelijk gemaakt worden; daarin wordt voorzien bij middel van zoogenoemde Jahresberichte. Een Jahresbericht is een verzamelwerk, een soort van woordenboek, waarin alles, wat in den loop van een jaar in de geheele wereld over eene wetenschap het licht zag, verzameld en in orde gebracht is. | |
[pagina 41]
| |
Om zijne volledigheid en vertrouwbaarheid verdient het Zoologischer JahresberichtGa naar voetnoot(1) onbetwijfeld in de eerste plaats vermeld te worden. In iederen jaargang van dat werk vindt men melding van duizende en nogmaals duizende verhandelingen, stelselmatig gegroepeerd, en volgens de namen der schrijvers in alphabetische orde gerankschikt; de inhoud van ieder werk wordt er beknopt medegedeeld; recensiën vindt men er niet, maar enkel berichten, opgaven van de verkregen uitkomsten of van de ontwikkelde gedachten; eene volledige inhoudstafel maakt de opzoekingen zoo gemakkelijk als in een woordenboek. Wanneer men de vier lijvige boekdeelen, die een jaargang samenstellen, doorbladert, vraagt men zich af over welke loovermiddelen de uitgever beschikt om zoovele inlichtingen in den loop van eenige maanden bijeen te brengen, te rangschikken en uit te geven. De huishouding van eene dergelijke onderneming is inderdaad bewonderenswaardig; en eenige woorden daarover zullen best geschikt zijn om een denkbeeld te geven van de hedendaagsche wetenschappelijke bedrijvigheid. Het Zoologischer Jahresbericht werd in 1881 begonnen. De eerste moeielijkheid, welke de uitgevers moesten te boven komen, was het bijeenbrengen van de bouwstoffen, d.w.z. de duizende verhandelingen over dierkunde, die dagelijks in ontelbare tijdschriften afgekondigd worden. De voornaamste zoologische tijdschriften kunnen, wel is waar, in de groote openbare bibliotheken geraadpleegd worden, maar vele andere minder belangrijke zijn weinig verspreid, en soms zeer moeielijk toegankelijk, en hetzelfde is geldig voor vele afzonderlijk verschenen werken. | |
[pagina 42]
| |
Er viel natuurlijk niet aan te denken, al die werken te koopen naarmate zij verschenen; een prinselijk vermogen ware daartoe ontoereikend. Ziehier op welke wijze in die eerste behoefte voorzien werd: een oproep werd gestuurd tot alle natuurvorschers, in de geheele wereld: eene aankondiging, op de eerste bladzijde van den Zoologischer Anzeiger, maakte het publiek met het ontstaan van het Zoologischer Jahresbericht bekend, en verzocht alle schrijvers een exemplaar hunner uitgaven aan het bestuur van het Jahresbericht te schenken, ten einde het werk van de redactie mogelijk te maken. Die oproep werd - en wordt nog - verscheidene malen in 't jaar vernieuwd, door eene menigte tijdschriften overgedrukt, in vele wetenschappelijke genootschappen herhaald, en heden is er zeker niet een dierkundige in de wereld, die niet met het bestaan van het Jahresbericht bekend zij en, buiten Frankrijk, zouden er weinig gevonden worden, die niet gaarne een exemplaar hunner gewrochten afstaan, om eene zoo nuttige onderneming te helpen bevorderen. Door het zenden van een afdruk hunner geschriften genieten de schrijvers trouwens het voordeel dadelijk in den Anzeiger vermeld en in de Jahresberichte besproken te worden, en eindelijk wordt hun werk in de bibliotheek van het Zoologisch Station te Napels nedergelegd. Door dezen maatregel was tevens het middel gevonden om eene ongeëvenaarde boekenverzameling te stichten, die te Napels geraadpleegd wordt door talrijke natuurvorschersGa naar voetnoot(1). Wie zou nu de aldus verkregen bouwstoffen bewerken, de boeken lezen, met kennis van zaken rangschikken, en in | |
[pagina 43]
| |
beknopten vorm de kern van hun inhoud samenvatten? Een dergelijk werk kan onmogelijk door een enkel mensch volbracht worden; niet alleen bij gebrek aan tijd, maar ook dewijl heden niemand met al de onderdeelen der dierkunde genoegzaam kan bekend zijn, om alle verhandelingen, over alle onderwerpen, zonder eenige voorbereiding naar waarde te schatten. De arbeid werd dan ook verdeeld: verscheidene geleerden werden ieder gelast met de bewerking van een gedeelte der dierkundige letterkunde, waarmede zij in 't bijzonder vertrouwd waren; de Werveldieren, de Gelede Dieren, de Weekdieren en de Lagere Dieren waren de aangenomen hoofdafdeelingen, die ieder een deel van het jaarlijksch bericht moesten uitmakenGa naar voetnoot(1). Verder werden de bestuurders der afdeelingen in hunne taak geholpen door eene menigte natuurvorschers, die ieder het verzorgen van een klein gedeelte der letterkunde op zich namen: een medewerker gelast zich bijv. met al hetgeen in den loop van het jaar verschijnt over de visschen; een andere doet hetzelfde voor de vogels, een derde voor de schaaldieren, een vierde voor de vlinders, enz.Ga naar voetnoot(2) Iedere medewerker, die het verzorgen van een gedeelte der litteratuur op zich genomen heeft, maakt de lijst op (daartoe gebruikt hij den Zoologischer Anzeiger) van alles wat over zijn vak verschijnt; hij tracht zooveel | |
[pagina 44]
| |
mogelijk, in de openbare boekerijen die in zijn bereik zijn, de gewenschte boeken en artikels te lezen; hetgeen hij zich niet verschaffen kan, wordt hem, op aanvraag, door de hoofdredactie ter inzage gezonden. Wanneer hij nu, op het einde van het jaar, een beknopt overzicht van de litteratuur opgesteld heeft, zendt hij zijn handschrift aan den bestuurder der afdeeling waartoe hij behoort; deze laatste vereenigt al de handschriften, brengt ze in orde, maakt de inhoudstabel op, verzorgt het verbeteren der proeven, en is met de briefwisseling en andere werkzaamheden van dien aard gelast. Gewoonlijk verschijnt het bericht reeds in Juni of Juli van het volgend jaar.
Het Zoologischer Jahresbericht is eene onderneming, die alleen door uiterst ver gedreven arbeidsverdeeling mogelijk is. De schrijvers, die hunne werken zenden, worden beloond door de publiciteit die aan hunne gewrochten gegeven wordt; zij maken het opstellen van den Zoologischen Anzeiger en het Jahresbericht mogelijk; zij dragen bij tot het stichten eener dierkundige bibliotheek, zooals er geene tweede in de wereld te vinden is; de geleerden, die een hoofdstuk voor het Bericht schrijven, worden als het ware gedwongen alles te lezen wat hunne specialiteit aangaat, en worden hierin geholpen; en eindelijk wordt, ten bate van alle dierkundigen in 't algemeen, een goedkoope practische wegwijzer samengesteld, waarvan het bezit eene ware behoefte geworden is. Wij denken niet, dat men ooit, op eenig ander gebied van den menschelijken geestesarbeid, een zoo grootsch plan heeft durven opvatten, en met betrekkelijk geringe geldmiddelen heeft kunnen uitvoeren. Aan prof. Anton Dohrn, den stichter van het zoologisch station te Napels, komt de eer | |
[pagina 45]
| |
toe die reuzentaak te hebben ondernomen, en deze steeds met onvermoeibaren iever voort te zetten. Wij zegden hooger dat het Zoolog. Jahresbericht sedert 1881 bestaat; vroeger heeft men reeds verschillende Jahresberichten uitgegeven, maar geen enkel onder hen evenaart dit laatste in volledigheidGa naar voetnoot(1). Om met de vroegere litteratuur bekend te worden moest men zich tot heden veel moeite getroosten; in 1860 is eene lijstGa naar voetnoot(2) verschenen van alle dierkundige werken van de vroegste tijden af tot 1860, maar tusschen 1860 en 1881 was eene leemte, die nu gaat aangevuld worden. In den loop van 1886 is de uitgave begonnen van eene nieuwe Bibliotheca zoologica (Verzeichniss der Schriften über Zoologie), opgave van de werken over Zoologie, welke in tijdschriften uitgegeven werden of afzonderlijk het licht gezien hebben, gedurende het tijdperk 1861-1880, bewerkt door Dr. O. Taschenberg, docent a.d. hoogeschool te Halle. De twee eerste afleveringen (ieder ca. 400 bladzijden gr. 8o) zijn reeds verschenen; zij bevatten de lijst van de werken over het algemeen gedeelte der wetenschap, o.a. over het miskroskoop, de geschiedenis der natuurwetenschappen; levensbeschrijvingen van natuurvorschers; natuurwetenschap in 't algemeen; methodeleer; betrekkingen tusschen de dierkunde en de andere wetenschappen; Darwinismus, reisbeschrijvingen; het begin van de vergelijkende ontleedkunde en levensleer. Over een paar jaren zal het werk voltrokken | |
[pagina 46]
| |
zijn, en daarmede zal de dierkunde hare bibliographie bezitten, van aan Aristoteles tot op onze dagen. Bij het doorbladeren van dat werk bewondert men het taai geduld van den man, die zooveel inlichtingen uit honderde verspreide bronnen heeft kunnen verzamelen, en men gevoelt zich diep erkentelijk, wanneer men nadenkt hoevele jaren van zijn leven hij aan dien pijnlijken arbeid heeft moeten besteden, zonder eenig ander doel, dan aan zijne vakgenooten dienst te bewijzen.
Op welke wijze weet de natuurvorscher gebruik te maken van de hulpmiddelen die hem ter beschikking staan? Een bepaald voorbeeld zal ons daarvan een denkbeeld geven. Ik veronderstel een professor van dierkunde, die eene les bereidt over den lichaamsbouw der kreeft; er is eene bijzonderheid die hij zich niet duidelijk herinnert, en de boeken, waarover hij beschikt, geven daaromtrent geene voldoende uitleggingen, zoodat hij gedwongen is zich eene kreeft te verschaffen, om door het onderzoeken van het voorwerp zelf zijn geheugen te verfrisschen. Bij het ontleden der kreeft vindt hij eene menigte kleine wormpjes, die ongetwijfeld parasieten zijn van het schaaldier, en door hunne gedaante van de hem gekende parasieten afwijken. Onze professor werpt de wormpjes in alcool om ze te bewaren, begeeft zich naar den winkel waar de kreeft gekocht werd, om te vernemen uit welke streek zij afkomstig is; men antwoordt hem dat zij uit een Oostendschen oesterput komt. 's Anderdaags deelt hij zijne ontdekking mede aan een paar andere zoologen, die zich evenmin herinneren ooit van dergelijke wezens gehoord te hebben; het onderwerp schijnt dus een verder onderzoek waardig, maar in de eerste plaats | |
[pagina 47]
| |
dient nagezien te worden of in de litteratuur niets van denzelfden aard beschreven is. In de eerste plaats wordt het Zoologischer Jahresbericht voor de vijf laatste jaren geraadpleegd. In de tafel worden de artikels kreeft, parasieten, schaaldieren gezocht; de daarmede in verband staande aanwijzingen worden gelezen, en niets wordt gevonden, dat op de ontdekte diertjes toepasselijk zij. Na deze eerste opzoeking, die nauwelijks een paar uren tijd gevraagd heeft, wordt de taak moeilijker; in afwachting dat hooger vermelde Bibliotheca van Taschenberg volledig zij, moet veel moeite gedaan worden om de litteratuur 1860-1880 te doorzoeken; daartoe worden de bestaande berichten, de Zoological Record (zie nota, blz. 15) en andere boekenlijsten benuttigd. Ik veronderstel dat onze professor melding vinde van eene verhandeling getiteld: ‘over een draadworm, parasiet der kreeft,’ verschenen in 1871, in de verhandelingen van het wetenschappelijk genootschap te Bordeaux. Die verhandeling moet hij volstrekt lezen; hij begeeft zich naar de bibliotheek, en verneemt dat bedoeld tijdschrift aldaar niet voorhanden, maar in de Koninklijke bibliotheek te Brussel te vinden is. De eerste maal dat hij zich naar Brussel begeeft, kan hij het boek eindelijk raadplegen. Hij vindt daarin hetgeen hij voorzien had, de beschrijving van de wormpjes die hij in de kreeft aangetroffen heeft, en de melding, dat bedoelde wormpjes in de omstreken van Concarneau in Bretagne eene ware pest zijn, jaarlijks eene massa kreeften ten onder brengen, en zeer gemakkelijk van de eene kreeft tot de andere overgedragen worden. Onze professor geeft nu eene nota uit, waarin hij wijst op de tegenwoordigheid van den parasieten worm in eene kreeft van Oostende afkomstig, en tevens de aandacht vestigt op | |
[pagina 48]
| |
het gevaar, door het invoeren van kreeften van Concarneau, opgeleverd.
Dit enkel voorbeeld, dat wij (dit behoeft nauwelijks gezegd te worden) bij veronderstelling aangehaald hebben, toont ons duidelijk welk nut de Jahresberichte en andere verzamelwerken van dien aard voor de wetenschap opleveren. Niet alleen voor de zuivere wetenschap zijn dergelijke ondernemingen van het hoogste belang, maar ook door de toegepaste wetenschap, die alles in percenten berekent, verdienen zij ondersteund te worden. De kreeftenhandelaars te Oostende zullen inderdaad uit de mededeelingen van den professor van dierkunde veel nut trekken, en. bij tijds gewaarschuwd, het invoeren van de besmetting in hunne kreeftenputten voorkomen, en aldus voor aanzienlijke verliezen gespaard blijven. |
|