Sprookjes van Anna Lindau, naverteld door Gerard Keiler, met illustratiën. - Amsterdam, C.L. Brinckman, 1886.
Een klein, doch allcrliefst uitgevoerd boekje, dat wij gerust allen durven aanbevelen, die zich met onderwijs en opvoeding der jeugd, hetzij in hunne hoedanigheid van ouders, hetzij als leeraars of onderwijzers, onledig houden.
Anna Lindau is, op dit oogenblik, wellicht de eenige schrijfster van kinderboeken, die zich een gezond denkbeeld vormt van hare zending, en zich dan ook volkomen van dezelve weet te kwijten.
Zij vat hare taak op als die beide onovertroffen meesters in het vak, de kunstenaar-dichter Andersen aan de eene, en de ongeletterde verteller ‘het volk’ aan de andere zijde. Met beiden is zij het eens, dat vertellen nog geenszins zedepreken hoeft te wezen, en dat, indien een sprookje met zedeles schoon mag heeten, dat in geen opzicht om, maar, wel ondanks die zedeles, het geval is.
Een opmerkzame geest, een prettige doch onschadelijke humor, veel gevoel voor het schoone en dichterlijke, en een eenvoudige verhaaltrant, ziedaar de kenmerken der Sprookjes van Anna Lindau.
Daarbij is nog te voegen, eene verrassende oorspronkelijkheid van vinding. De Sprookjesstad, Een Bezoek bij den Muziekduivel, De verkouden Prinses, en vooral het alleraardigste Waarom de koningen op de kaarten geen beenen hebben, geven eenen hoogen dunk van hare verbeelding.
Het is onze overtuiging, dat nog anderen dan onze kleinen, Lindau's boek met groot genoegen zullen lezen.
Pol de Mont.