Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 3
(1886)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Een boek over den taalstrijd.Die Sprachenrechte in den Staaten gemischter Nationalität, nach den von Dr. Adolph Fischhof gesammelten Daten und gemachten Andeutungen dargestellt. Wien, 1885. Manz'sche k.k. Hofbuchhandlung. 88 pp. 8o.Dikwijls werd in de tijdschriften en weekbladen, die zich met onzen taalstrijd bezig houden, geklaagd over den mangel aan een werk, dat den toestand in de landen met gemengde nationaliteiten zou toelichten en vergelijkend behandelen. Daarom werden de bijdragen, in de ‘Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle’ verschenen, waarin men het princiep der nationaliteit, dien machtigen faktor in het hedendaagsche leven der volkeren, aan 't werk kan zien, zoo gretig ontvangen. Toch moet men bekennen, dat menigeen zou wenschen, over dat zoo belangwekkende vraagpunt, een voortbrengsel onzer eeuw, de noodige gegevens vereenigd te bezitten, om met een enkelen blik een overzicht van den toestand te kunnen hebben. Die vele afleveringen van een tijdschrift zijn voor de menigte zelden en met moeite toegankelijk. Met zooveel te meer genoegen kondigen wij derhalve een werk aan, dat in die leemte komt voorzien. In 1885 verscheen bij Manz te Weenen, het boekje, | |
[pagina 194]
| |
waarvan wij hooger den titel vermeldden. De gegevens werden verzameld door Dr. Fischhof. Voor de nauwkeurigheid zijner cijfers en teksten staan zijne bronnen in; hij heeft uitsluitelijk officiëele berichten geraadpleegd: het India Office en Engelsche Foreign Office, benevens de hoogste staatsoverheden; in zekere mate waren de beroemdste staatkundigen en geleerden zijn meewerkers. Zijn berichtgever voor België was Dr. Paul Fredericq. Het boekje behelst een overzicht van den taalstrijd in Oost-Indië, Canada, de Kaapkolonie, België, Zwitserland, Finland en de Russische Ooslzeeprovinciën, Hongarije, Elzas-Lothringen, Russisch- en Pruisisch Polen, Bohemen en Oostenrijk. Als aanhangsel deelt Dr. Fischhof de taalwetten mede van 1873 in strafzaken, en van 1878 in bestuurlijke zaken in België, de wet over de gelijkstelling der nationaliteiten in Hongarije van 1868, de in voege zijnde taalwetten in Bohemen, Zevenbergen en Pruisen. Met betrekking op België ontbreekt hier de tekst der wet van 1883, waarvan evenwel de geest weergegeven wordt, doch die op hetoogenblik van de verzameling der inlichtingen nog niet gestemd wasGa naar voetnoot(1). Den taalstrijd hieren elders, aan de hand van Dr. Fischhof nagaan, zou te veel plaats vereischen, en kan dus niet in onze bedoelingen vallen. Wij willen enkel wijzen op de gezonde | |
[pagina 195]
| |
gedachten, door hem in dit werkje neergelegd. Van deze zullen wij met een enkel woord gewagen: Dat de taalstrijd overal praktisch op schoolgebied verplaatst wordt, is begrijpelijk. Daar immers wordt het jongere geslacht gevormd, dat later de princiepen zal te beoordeelen hebben. Is de spes patriae gehard en uitgerust tot den strijd, is ze op een vaderlandsche baan geleid geworden, heeft men, in een woord, aan haar denken en gevoelen een nationale richting weten te geven, dan staat het om de moedertaal goed. Aan een weinig nationale opvoeding, tot nog toe in Vlaanderen aan de orde van den dag, is het te wijten, zegt Dr. Fischhof, dat de keur der Vlaamsche geesten, de toekomende geleerden, ambtenaars, rechters en advokaten, ontnationaliseerd en van het volk gescheiden worden. Hierin ligt de groote hinderpaal voor de verspreiding der vrijzinnige gedachten in de vlaamsche provinciën, wier bevolking gansch onder den ban van den fanatischen clerus staat. De geestelijke is immers op den buiten de eenige beschaafde, die zich van de volkstaal bedient. Van daar zijn onbeperkte heerschappij over het buitenvolk in Vlaanderen, en de harde strijden, die het land zoo dikwijls met de Ultramontanen te bestaan heeft. Toch wordt de ware oorzaak van dezen slechten toestand immer meer erkend, en zooals Dr. Fischhof toestemt, staat van een eerlijke uitvoering der schoolwet van '83 veel te verwachten. In België ware het verspreiden van een boek over den taalstrijd, beschouwd als algemeen historisch verschijnsel der negentiende eeuw, zeer nuttig werk, om verscheidene redenen; en, niet het minst bij de strijdende Vlamingen, die er belang in stellen, te weten welke wetgeving in meertalige landen het gebruik der landspraken bij het openbaar leven regelt, en de wijze waarop de burgers deze wetgeving | |
[pagina 196]
| |
in de werkelijkheid toepassen. Voorzeker zullen ze cijfers en feiten wenschen te bezitten, omtrent hetgeen elders in die richting geschiedt. Weinigen onder ons zijn inderdaad goed vertrouwd met de nauwkeurige verhouding der in andere landen nevens elkander bestaande talen. Ook in het Fransch wenschten wij wel zoo een werk verspreid te zien. Het ware een krachtig middel, om vele vooroordeelen die nog heerschen en als machtige hinderpalen tegen ons optreden, af te breken en te doen verdwijnen. Het feit, dat de taalkwestie ook nog andere volkeren dan de Belgen verdeelt, is niet algemeen bekend: niet alleen de Walen, ook vele ‘beschaafde’ Vlamingen weten het niet. Reeds het lezen van een dergelijk boek, zou wat meer verdraagzaamheid, die ons zoo zeer te stade komt, als eerste vrucht afwerpen. Men mag hopen, dat een oogenblik nadenkens den onpartijdigen lezer een stap vooruit zou brengen, om te begrijpen dat eigen taal het beste, ja het eenige middel is tot rationeele ontwikkeling, een stelling die in ons land verreweg niet als bewezen aangezien wordt. Door het voorbeeld, in staten van wijs politiek verstand gegeven, zouden wij zien, dat het voorhanden zijn van verscheidene nationaliteiten in een land, die allen hun eigen taal handhaven en gebruiken, geen gevaar oplevert voor de eenheid, noch minder voor het bestaan van het rijk. Geen beter voorbeeld dan het bezadigde Zwitserland. Er is een andere gevolgtrekking, die uit een verzameling van soortgelijke feiten klaar zou worden. Het ontstaan en immer verder ingrijpen van die beweging op talrijke punten zou velen de oogen doen opengaan, en ze overtuigen, dat de taalstrijd hier te lande niet het werk is van eenige ‘heet-hoofden, opstokers’, die alleen voor doel hebben tweedracht te zaaien, maar wel een gevolg van het ontwaken van een | |
[pagina 197]
| |
gevoel, dat als een teeken van vooruitgang moel gelden, namelijk, het nationaliteitsgevoel; een streven naar recht, dat al de verongelijkte natiën aangrijpt, evenals het princiep der godsdienstvrijheid in de 16e eeuw. Vele liberale geesten zouden van dan af voor onze zaak gewonnen zijn, want ze zouden begrijpen dat zulke gedachten niet onderdrukt, niet verstikt kunnen worden. Evenals de godsdienstvrijheid eindelijk moest zegevieren, zoo moet ook het grondbeginsel der nationaliteit immer meer veld winnen, en het pogen der om hunne taal strijdende volkeren met volle bevrediging bekroond worden: alleen op die wijze is het ideaal van een eerlijken en oprechten vrede te verwezenlijken.
Aug. Gittée. |
|