| |
| |
| |
Officieele aardrijkskunde.
Dezer dagen bevond ik mij toevallig in eene boekenverkooping, waar ik, aan ik weet niet wat voor eenen dollen inval gehoor gevende, tegen den matigen prijs van vijftig centiemen, met verhooging van 10%, voor kosten, de gelukkige eigenaar werd van een groot en, ik durfde het hopen, niet onbelangrijk pak varia.
Tehuis gekomen haastte ik mij mijnen schat met eene belangstelling in oogenschouw te nemen, welke ieder liefhebber van oude boeken en papieren zal begrijpen.
Het eerste boekdeel dat ik opende was een morsig in-12, well thumbed, welks versleten band en met allerlei hieroglyphen, teekeningen en inktvlekken bedekte bladzijden genoeg bewezen dat de vroegere eigenaar, een leerling van het koninklijk Athenaeum van Gent, wiens naam in kunstige paraphen overal prijkte, begaafd was met eene buitengewone studeerzucht en merkwaardigen aanleg om het spoor van Cham, Daumier en Léonee Petit te drukken. Vooral de karikatuur van den professor op het titelblad scheen mij goedgelukt: ZEd. Gel. was sprekend.
| |
| |
De titel van het werk luidde letterlijk als volgt:
COURS GRADUÉ
de
GÉOGRAPHIE
RÉDIGÉ CONFORMÉMENT AU PROGRAMME DU GOUVERNEMENT A L'USAGE DE L'ENSEIGNEMENT MOYEN DU DEGRÉ SUPÉRIEUR,
par
J. DU FIEF,
professeur d'histoire et de géographie a l'athénée royal de bruxelles.
PREMIÈRE PARTIE
Géographie générale et géographie politique à l'usage des trois classes inférieures des Athénées.
L'emploi de cet ouvrage est autorisé dans les Athénées royaux.
DEUXIÈNE ÉDITION.
BRUXELLES.
Librairie de J. Rosez, Rue de la Madeleine, 87.
Librairie de A. Decq, Rue de la Madeleine, 9.
1867.
Du Fief? Die naam komt mij niet onbekend voor. Gedurende deze laatste jaren heb ik in menige dorpsschool eene uitmuntende kaart van België aan den muur zien hangen. De vervaardiger van die kaart is de Heer Du Fief en, ik herhaal het, zij is uitmuntend.... voor de Walen. Wat de Vlamingen echter betreft, heeft zij een klein gebrek, namelijk dat zij uitsluitend in het Fransch is opgesteld, zoodat, in eene Vlaamsche school, waar de kinders in den regel niets anders dan hunne moedertaal verstaan, die schoone kaart, wel is waar, een puik wandversiersel mag heeten, maar, met het oog op het onderwijs, weinig of geen diensten bewijst. Hetgeen natuurlijk niet belet dat men haar bij voortduring voor onze plattelandsscholen aankoopt.
Maar met dit logisch gevolg van de Franschdolheid der
| |
| |
schooloverheden in ons Vaderland hebben wij voor het oogenblik niets te maken: laat ons de verfransching ter zijde schuiven en tot de aardrijkskunde terugkeeren.
Sedert lange jaren heb ik mij met voorliefde op de studie van die wetenschap en van hare bijvakken toegelegd. Geen wonder dus dat ik benieuwd was om eens te zien hoe het met het onderwijs ervan in de koninklijke athenaea gesteld is. En ik zal maar ronduit bekennen dat de naam van den schrijver, zelf een ervaren leeraar, en vooral het lezen van het voorwoord, waar het werk als de vrucht van twaalf jaren onderwijs wordt aanbevolen, stellig van aard waren om mij met blijde verwachtingen te vervullen.
Waarmede zullen wij beginnen? Natuurlijk met hetgeen iedereen best kent: de aardrijkskundige beschrijving van België.
Etats limilrophes, dimensions, population, aspect général, enz. Goed!
Division administrative, provinces, villes, religion.... Ook goed.
Hoho! wat is dat?
§ 392. LANGUES. - La langue française est la langue officielle de la nation.
Le wallon, ou patois français, est parlé dans le Hainaut, le sud du Brabant, toute la province de Namur, presque toute la province de Liège et presque tout le Luxembourg.
La langue flamande est parlée dans les deux Flandres, le nord du Brabant, la province d'Anvers et le Limbourg.
La langue allemande est parlée seulement sur la frontière orientale du Luxembourg belge et autour d'Arlon.
Wat moet de lezer denken, die niet volkomen op de hoogte is van onze toestanden? Ten eerste, dat het Fransch in België de landtaal (la langue officielle de la nation) is. Vervolgens
| |
| |
dat er nog, in zekere gedeelten des lands, andere talen worden gesproken, die in allen schijn met het oog op hunne respectieve belangrijkheid worden opgesomd: 1o het Waalsch, 2o het Vlaamsch, 3o het Duitsch. Het Vlaamsch wordt dus op dezelfde lijn, of liever lager gesteld dan de Waalsche tongvallen.
Waar heeft de Heer Du Fief dat allemaal gezien? Waar staat geschreven dat het Fransch la langue officielle de la nation is? Kent die professor van geschiedenis en aardrijkskunde art. 23 der Grondwet niet? Is hij niet bewust dat het met het oog op dat artikel onmogelijk is van eene officieele landtaal te gewagen, even onmogelijk als bij voorbeeld van eene religion officielle de la nation te spreken? Te vergeefs zou hij opwerpen dat de Kamers in het Fransch beraadslagen, dat de tekst der wetten Fransch is, het opschrift van munten en postzegels insgelijks, enz. Ik antwoord: een feit is geen recht; feiten zijn van nature veranderlijk en tijdelijk, rechten zijn vast en bestendig. 't Is daarom ook dat het feit dat de meeste Belgen den Roomsch-Katholieken godsdienst belijden en bepaaldelijk dat die of die ambtenaar tot de Roomsche kerk behoort, niet volstaat om er de gevoltrekking van af te leiden dat er in België eene officieele Staatskerk bestaat.
Dat de heer Du Fief uit onkunde heeft gezondigd is niet waarschijnlijk. Zulk eene verregaande onwetendheid zou men allerminst bij eenen professor verwachten. Denkelijk dus hebben wij hier een staaltje van het verfranschingstelsel dat in onze openbare scholen gevierd wordt. De stelling dat de Waalsche, Vlaamsche en Luxemburg-Duitsche tongvallen voor de rol eener beschaafde taal niet deugen, dat het Fransch, noch Waalsch, noch Vlaamsch, noch Luxemburgsch, maar wel onzijdig zijnde, best geschikt is om België's
| |
| |
algemeene taal te worden, die stelling is geenszins nieuw: in Franskiljonsche bladen heeft men haar verdedigd, ja in de Kamers hebben enkele Franschgezinde volksvertegenwoordigers ze schoorvoetend durven vooruitzetten. Doch bij de vrome wenschen is het gebleven. Aan den Heer Du Fief komt de eer toe zijne wenschen met de werkelijkheid te hebben verward.
En ziedaar hoe men in onze Athenaea cum approbatione et privilegio, onder goedkeuring der Staatsregeering, de waarheid der feiten verdraait en aan de jeugd valsche begrippen ingeeft.
Die beoordeeling is niet te gestreng.
Hadde de Heer Du Fief aan zijne leerlingen eene juiste gedachte van den toestand willen geven, zoo zou hij ten eerste hebben vastgesteld dat het getal der Vlaamschsprekenden dat der Fransch- of Waalschsprekenden beduidend overschrijdt en te dier gelegenheid de officieele cijfers der algemeene volkstellingen medegedeeld, ten tweede uitdrukkelijk herinnerd dat de Grondwet de gelijkheid en het vrij gebruik der talen uitroept en bekrachtigt.
Door integendeel de zaken derwijze voor te stellen dat de onergdenkende lezer noodwendig moet gelooven dat het Fransch de voornaamste taal van België, la langue officielle de la nation, is en het Vlaamsch een soort van patois, hetwelk zelfs voor het Waalsch moet onderdoen, stelt zich de Heer Du Fief aan de gegronde beschuldiging bloot zijn jeugdig publiek opzettelijk te hebben willen misleiden.
Uit het voorgaande blijkt genoeg tot welke richting de Heer Du Fief behoort. Niet onaardig is het dus eens te onderzoeken of iemand, die met het Fransch zoo zeer is ingenomen, wat het buitenland betreft, iets anders aan den dag legt dan de spreekwoordelijke onwetendheid, welke
| |
| |
de lieve Franschen in zake van aardrijkskunde kenmerkt.
Het ware onrechtvaardig te zeggen dat het boekje van den Heer Du Fief slecht is. Het volgt immers het officieel programma op de hielen; het plan is goed, de stijl duidelijk en over 't algemeen de schikking practisch en wel van aard om in het geheugen geprent te blijven.
Maar ik moet er bij voegen dat het anders aanbevelenswaardig handboekje door een aantal fouten ontsierd wordt, welke deels bewijzen dat schrijver met veel onachtzaamheid te werk is gegaan, deels blijken geven van zijne onbevoegdheid op wetenschappelijk gebied: zulks is vooral het geval met de taalkundige en ethnologische mededeelingen, die men hier en daar in zijn boek aantreft.
Eenige voorbeelden zullen volstaan.
Bl. 17. Onder de hier gegeven opsomming der voornaamste godsdiensten zoek ik te vergeefs het Boeddhisme, dengene, die verreweg het grootste getal belijders telt en wiens verhevene zedelijke leer vooral in de laatste tijden zoozeer de aandacht van de geleerde wereld op zich heeft gevestigd. Op bl. 24 blijkt overigens dat de Heer Du Fief Brahmanisme en Boeddhisme met elkaar verwart, want hij spreekt van het Brahmanisme als zijnde in Midden- en in Oostelijk Azie verspreid, terwijl men genoeg weet dat belijders ervan buiten Indië niet gevonden worden. Eerst op bl. 112 wordt het Boeddhisme ter loops vermeld en zeer ten onrechte onder de polytheïstische godsdiensten gerangschikt. Te dier gelegenheid zal ik aanstippen dat de Heer Du Fief herhaaldelijk het woord sectaire in den zin van aanhanger eener kerk gebruikt - b.v. la religion grecque (59 millions de sectaires) - In het Fransch zegt men in dien zin sectateur en niet sectaire: dat laatste woord beteekent aanhanger eener sekte, 't is te zeggen van eene kettersche richting of meening in den
| |
| |
schoot eener kerk ontstaan en die zich van die kerk heeft afgescheiden. Daarbij wordt het woord sectaire nooit anders dan in eenen onguustigen, ja bepaald misprijzenden zin gebezigd. Zoo dus, in het voorbeeld waarvan sprake, de volgelingen der officieele Grieksche Staatskerk in Rusland zijn sectateurs, de Raskolniken sectaires. - Waarlijk, Mijnheer Du Fief, uwe kennis van de langue officielle de la nation schijnt mij voor verbetering vatbaar.
Bl. 22. Het getal van hen, die tot het Amerikaansch menschenras behooren, wordt door den Heer Du Fief op één milloen geschat. Die professor van geschiedenis en aardrijkskunde heeft klaarblijkelijk uit het oog verloren dat de inwoners van Mexico en van geheel het Spaanschsprekend gedeelte van Amerika, behalve eene kleine minderheid, geene Blanken zijn, maar zuivere Indianen of ten minste mestiezen. Vijftien à twintig millioen (in stede van één millioen) ware eene juistere opgave.
Bl. 33. Bristol, port sur le canal de Bristol. 't Is precies alsof men zei: Brussel, haven, op de Schelde. Bristol ligt op de Avon, die zich verder in de Severn uitstort, welke rivier zich op eenen goeden afstand daarvan in den zeearm genaamd the Bristol Channel verliest. Overigens, op bl. 67 lezen wij: Bristol, port sur l'Avon (Océan Atlantique). Hoe een leerling der zesde klas daaruit kan geraken waag ik niet te beslissen.
Bl. 110. Myaco, dans le Japon, port dans l'île de Niphon. Zelfde opmerking: die voormalige hoofdstad van Japan, beter gekend onder den naam van Kioto, is geen zeehaven en ligt in het binnenland op eenen betrekkelijk grooten afstand van de kust.
Bl. 146. Sourakarta, port sur la côte sud (de Java). Zelfde opmerking: zonder Java bijzonder goed te kennen kan men,
| |
| |
door eenen enkelen blik op eene ordentelijke kaart, b.v. op die van Stieler's Hand-Atlas, dadelijk zien dat de residentie van den Soesoehoenan of keizer van Java geene zeehaven is, midden in het binnenland ligt, op eene niet bevaarbare rivier die zich aan de Noord-Oostkust van het eiland in de zee werpt, en dat de stad van de zuidkust door hooge bergen is gescheiden. Zooals men ziet is het onmogelijk beter dan de Heer Du Fief den spijker op den kop te slaan.
Bl. 146. Sidney, capitale des possessions anglaises en Australie. Sydney (en niet Sidney) is de hoofdstad van de provincie New-South-Wales; maar de vier andere provinciën van het Australisch vasteland (Victoria, South-Australia, West-Australia, Queensland) hebben hunne bijzondere hoofdsteden en er bestaat overigens voor Australië geen middenbestuur, daar iedere provincië van de anderen volkomen onafhankelijk is. De Heer Du Fief heeft zeker die bijzonderheid aan ergens een verouderd aardrijkskundig handboek ontleend, in den reeds verren tijd geschreven, toen New-South-Wales de eenige Engelsche volksplanting in Australië was.
Andere kemeltjes van dien aard zou men nog kunnen ontdekken, doch wat ik aangehaald heb volstaat om te doen blijken dat men professor kan wezen en toch zelve terechtwijzingen verdienen: Medice, cura te ipsum, zegt het spreekwoord.
Overigens, het is vooral wat de heden - en ook in 1867 - zoo brandende vraag der talen betreft dat de Heer Du Fief keurige bewijzen levert van eene onbevoegdheid, die aan volslagene onwetendheid grenst.
Op bl. 35 vinden wij eene opsomming der voornaamste talen van Europa.
Eene van die voornaamste talen is, volgens den Heer
| |
| |
Du Fief, het Galiciaansch, 't is te zeggen een onbelangrijke tongval van het Spaansch, die misschien wel als onderafdeeling kan gelden, op voorwaarde namelijk dat men overal de bijzonderste dialecten opgeve, maar nooit als eene afzonderlijke taal mag beschouwd worden, te meer daar de heer Du Fief niet raadzaam vindt die hoedanigheid toe te kennen aan het Provencaalsch en aan het Catalaansch, die nochtans honderdmaal meer recht er op hebben dan het Galiciaansch.
Maar wij hebben nog iets beters.
‘Les langues de la famille slave,’ zegt onze schrijver, ‘sont parlées dans l'Est. Ce sont: le russe, le polonais, le bohémien, le slavon, le dalmate, le bosnien et le servien.’
Le slavon is eene afgestorvene taal en vervult in de Slavische kerken dezelfde rol als het Latijn bij ons.
Le dalmate en le bosnien bestaan niet. In Dalmatië en in Bosnië wordt Serbisch gesproken.
Van het Bulgaarsch, het Kroatisch en het Slovenisch wordt geene melding gemaakt, even weinig als van het Littauwsch, dat men gewoonlijk als de oudste der slavische talen beschouwt.
Bl. 41. Le danois, analogue au bas-allemand, est parlé dans tout le territoire actuel de la monarchie (danoise). Dat Deensch en Platduitsch dezelfde taal zijn had reeds om staatkundige redenen, de Sleeswijk-Holsteinsche Patriot Graaf Adalbert Baudissin trachten te bewijzen. Of die poging gelukte is eene andere vraag. Never mind! Professor Du Fief aarzelt niet: le danois est analogue au bas-allemand!
Op bl. 44 gaat onze aardrijkskundige voort - en met verbetering: Chaque royaume a sa langue particulière, suédois ou norwégien, qui n'est qu'un dialecte de la langue allemande!!!!
| |
| |
Ik scherts niet: 't staat gedrukt.
Welnu, als in België professsoren van geschiedenis en aardrijkskunde zulke afdoende blijken geven van verregaande kennis van hun vak, lieve Hemel! met de leerlingen moet het er lekker uit zien.
En wat mede ruime stof tot nadenken geeft is het feit dat een boek, welke zulke wraakroepende ongerijmdheden en onnauwkeurigheden bevat, na onderzoek door de bevoegde(!) schooloverheden voor het onderwijs in de koninklijke athenaea werd toegelaten. Die overheden - laat ons hopen dat het bij haar geen mangel aan kennis van zaken geldt - moeten zich op eene gansch merkwaardige wijze van de haar opgelegde taak kwijten.
Ik heb nog eene opmerking hierbij te voegen. Het werk, waarvan sprake, werd in 1867 in het licht gezonden. Denkelijk heeft het sindsdien nieuwe uitgaven beleefd. Of de Heer Du Fief van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt om enkele der aangehaalde feilen te doen verdwijnen; of hij ontdekt heeft dat zulke feilen bestaan, doet niets ter zake. Het is genoeg dat ik aan de lezers van het Nederlandsch Museum door een sprekend voorbeeld eene gedachte heb gegeven van het onderwijs der aardrijkskunde alhier in den tijd toen het Franskiljonisme in ons Vaderland zegevierend aan het roer zat en alles beheerschte. Men kan zien welke magere vruchten un enseignement de douze années in die dagen voortbracht en hoe lichtzinnig men te werk ging bij het aannemen van handboeken, die eene grondige herziening zouden vereischt hebben om voor het onderwijs geschikt te worden.
A. Prayon-van Zuylen, advt.
|
|