Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 3(1886)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 278] [p. 278] Sonnetten. I. Roeping. Ik stond alleen bij 's Levens donkren stroom En staarde strak in 't wilde water neer. Daar riep een stem mij bij den naam, zoo teêr En dringend, dat ik opvoer uit mijn droom. En plechtig klonk mijn antwoord: - Spreek, o Heer! Uw dienstmaagd luistert. Bleek van heilgen schroom, Vatte ik Gods sluier bij den zilvren zoom. En 't werd me, als tuurde ik in een diep blauw meer. Zoo wekte een stem den godgewijden knaap, Die, maagdlijk sluimrend, in den tempel lag, En driemaal vlood naar Heli, uit den slaap. Ten vierdemale riep God: ‘Samuël!’ Toen boog hij 't hoofd en zeeg ter aarde en zag. Doch ik begreep dat éérste roepen wel. [pagina 279] [p. 279] II. Lach. Ik heb gelachen, wijl ik niet wou schreien, Toen mij de vriend mijns harten had verraden. Ik stond alleen aan 't kruispunt onzer paden. Hij ging, waar blijden zich ten feestdans reien. Vaarwel den weg, dien wij te saam betraden! Mijn gids verlaat me in donkre doodsvalleien, Waar zon noch bloem mijn blik met hoop wil vleien, Waar 'k eenzaam moet door wilde stroomen waden. Lang valt de weg aan wankelende voeten, Wanneer geen arm de zwervensmoede beuren, Geen vriendenstem de stilte komt verzoeten. Wie mij verried, zal ik dien nog betreuren? Geen traan voor dezen! - Mocht ik hem ontmoeten, Ik lachte weer, al zou 't mijn lippen scheuren! III. Herfst. Rood daalt de zon; de purpren plassen glimmen. In 't welkend woudloof ruischt de wind van 't Noorden. Waar vloodt ge, o vooglen, die mijn zin bekoorden? De blaadren vallen, de avondnevels klimmen. [pagina 280] [p. 280] Door boom en heester varen droeve akkoorden, Uit grauwen mist verrijzen bleeke schimmen. En, als een klaaglied, stijgt ter westerkimmen Een stervenstrilling van ontwijde woorden. Koel blijft mijn blik, mijn voorhoofd bleek, doch effen, Terwijl ik, peinzend, ronddool door de dreven, En tracht, mijn ziel hoog boven 't tot te heffen. Ik wil niet omzien naar 't verloren leven. Licht zou de vlam van 't Cherubzwaard mij treffen, Vóór 't Paradijs, waaruit ik ben verdreven. Hélène Swarth. Vorige Volgende