Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 2
(1885)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Severo Torelli.
| |
[pagina 208]
| |
digen leeftijd; zij heeft den dichter niet kunnen ontgoochelen en doet Dante de herinneringen aan haar persoon als een heilig mysticisme beschouwen; Laura daarentegen blijft langer leven, en de liefde voor haar persoon wordt naderhand door Petrarca als eene zonde, eene dwaling, afgezworen. Dante's liefde is eene zedelijke en godsdienstige inspiratie, die van den fraaie sonnetten-schrijver een bijna zuiver letterkundige. In de XIVe eeuw neemt de liefde meer het karakter van een leerstelling, een philosofiesch stelsel aan; zij was geene opwekking tot zedelijkheid, geene opvoering tot God, ook niet louter eene inspiratie voor de dichters, maar veeleer een doctrine, een leerstelling. De Kerkvaders hadden de platonische liefde opgevat als eene zuivere liefde voor God, terwijl zij een haat koesterden tegen, een afschuw hadden voor de menschelijke liefde; deze laatste beschouwden zij als een waar vroom man onwaardig, als nadeelig voor de liefde tot God, als een hinderpaal op den weg der volmaking. In de XVe eeuw echter verdwijnt deze opvatting van de liefde voor God geheel, en neemt de menschelijke liefde den welbekenden vorm van het platonicisme aan. De liefde voor de menschen wordt niet gehaat, niet als eene zonde beschouwd, maar wel als eene schrede tot de volmaking, tot de opklimming der Goddelijke liefde; en hiermede naderde men meer de zuiver platonische leer. De liefde als godsdienst werd vergeten. De gasten van Lorenzo de Medici, dus de tijdgenooten van Gian Battista en Dona Pia, verachtten de uitspattingen, maar eerden de reine liefde en bezongen haar als volgers van Dante en Petrarca. Zij redeneerden als volgt: de liefde voor God verliest iets van haar christelijk karakter, maar wordt - evenals bij Plato - meer de liefde voor het oneindige schoon, en het oneindige schoon nadert | |
[pagina 209]
| |
God, maar is loch God zelve niet. Zoo omschreven zij hun platonicisme. Weinig aanrakingspunten kunnen aangewezen worden tusschen de toenmaals gehuldigde opvatting der liefde in Italië, en het karakter der huwelijksliefde van Battista en Dona Pia. Nergens zullen wij een spoor van abstractie hunner huwelijkstrouw vinden, nergens het zich zien verliezen in de atmosfeeren van het ideaal; hunne liefde is meer positief, meer praktiesch. Zij draagt een minder dichterlijk en een meer bedaard huiselijk karakter, zij heeft iets modern intiems; bij wijlen vreezen wij zelfs, dat zij in de XVe eeuw niet op haar plaats is. Zij is zoo verschrikkelijk nieuwerwetsch in hare uitingen, dat wij ons wel eens met angst afvragen: Kon zij zoo wel wezen, behoort zij in de lijst van haar tijd? Minder dichterlijk of idealistiesch zijnde, draagt zij meer een zedelijke tint, heeft zij voor ons meer eene modern ethiesche strekking. Beide echtelieden vatten de liefde op als eene deugd, als een zedelijk noodwendige eigenschap van het huwelijk, als een basis der maatschappij, zij maken er in het minst geene abstractie van, zij verheerlijken haar niet als een ideaal. Zij zal hun niet tot dichterlijke ontboezemingen leiden, tot het stamelen van afgebroken philosofische zinnen, maar zij zullen haar eeren en hoogschatten, omdat zij hun geluk en tevredenheid heeft geschonken. Gian Battista roemt zijne vrouw, dewijl zij hem getrouw in zijne gedwongen afzondering der waereld is gebleven, omdat zij hem geholpen heeft in het grootbrengen van hun vermeend kind, omdat zij door haar huiselijk karakter, hare toewijding, hare zachte teederheid de hem geslagen wonden heeft geheeld; en dit zijn allen rustige, huiselijke eigenschappen, vereischten als basis van het moderne huwelijk. Hij ziet in haar niet de belichaming van een ideaal, zij heeft | |
[pagina 210]
| |
zijne gedachten niet lot allerhande abstracties opgevoerd, hij heeft geene poëtische ontboezemingen ter harer eere op het papier gesteld, maar zij hebben jarenlang zij' aan zij' geleefd, kalm, rustig, hij verdiept in de werken van Plutarchus, zij steeds belast met de zorgen der opvoeding van haar zoon. Ontsnapt hem mogelijk nu en dan in het vuur zijner reden eenige dichterlijke ontboezeming, het is zijns ondanks, hij bezondigt zich niet aan poëtische verheerlijking zijner gade; hij eert haar in stilte, met de kalme zekerheid van iemand gewend aan een voortdurend, stil geluk, zonder stooten, zonder groote veranderingen. Wil men de wijze leeren kennen, waarop beide echtelieden met elkander omgaan, op welken toon, in welke bewoordingen zij zich onderhouden, onder welke beelden zij hunne gedachten brengen, men leze de volgende regelen:
Gian Battista.
O Pia, o gij trots en vreugde van mijn levenGa naar voetnoot(1).
'k Word niet benijd - wie zou die eer mij willen geven?
Ik weet dat men veeleer den ouden man beklaagt,
Die van vervlogen hoop de wrok in 't harte draagt:
'k Ben als gevangen in dit Slavenland gebleven -
Maar de arme monnik tot den rang van Paus verheven,
De huurling dien het lot tot prins bevordren wou,
Zij zouden d'ouden man benijden, brave vrouw,
Als 'k deze handen zoo aan mijne lippen brengen
En tranen van geluk en trots op haar mag plengen.
Dona Pia.
Maar, Heer, het was mijn plicht, alleen mijn plicht, dien 'k deed.
| |
[pagina 211]
| |
Gian Battista.
O, hoe bemin ik u, mijn Pia! Neen, gij weet
Niet door wat diepe smart mijn boezem wordt gereten,
Als 'k aan het leven denk, door u bij mij gesleten.
....................................
....................................
In droef gepeins verdiept, keerde ik hierheen.
'k Had niets meer op deze aard, dan uwe liefde alleen.
lk kwam te huis, de ziel met bittere smart beladen,
Het hoofd gebogen onder 't wicht van die genade
'k Verborg in uwen schoot mijn schaamte en mijne spijt....
En gij, hoe leefdet gij, mijn Pia, sinds dien tijd?
Bij d'ouden strijder, thans voor Pisa als gestorven,
Is in dit droef paleis uw schoonheid ras bedorven;
En toch gij draagt uw lot, dit somber, lang verdriet,
Terwijl geen snik, geen klacht, geen zucht uw mond ontvliedt.
Zoo moet een bloem - 't is of in bloemen zielen huizen -
Die, door den wind gezaaid, snel opschiet in de kluizen
Eens kerkers, en zich om de donkre tralies windt,
Soms boven zonneschijn en zoelen lentewind,
Waarin haar zusters op de velden zich vermeien,
't Genot verkiezen om mistroostge droomerijen
Te kleuren met haar glans, en geur'ge lentelucht
Te brengen in de cel, waar de arme lijder zucht.
Dona Pia.
Gij hebt te grooten dank en eer aan mij bewezen.... Enz.
Uit deze weinige regelen leert men de verhouding tusschen Severo's ouders ten volle kennen; zij, stil, onderworpen, het leven nemend zooals het geschonken wordt, wakend over het geluk van haar echtgenoot, alle dankbaarheidsbetuigingen afwijzend; hij, dankbaar, verdrietig, vol hoop op de toekomst, ontwikkeld, niet overdreven dichterlijk, | |
[pagina 212]
| |
onverflauwd in de liefde voor zijne vrouw. Toch is hij niet te zwak of te toegevend voor haar; gaarne vindt hij in haar de moedige, schoone eigenschappen der Romeinsche moeders terug; hij wil haar niet te week voor haar zoon zien. Zelf moedig zijnde, wenscht hij deze eigenschap ook in zijne omgeving terug te vinden, in den vader zoowel als in de moeder. Dit loont hij op de volgende wijze. Severo heeft den ouden edelman zijn plan tot bevrijding van Pisa medegedeeld en zijn zegen afgesmeekt op het oogenblik, dat Dona Pia binnentreedt. Ook zij vraagt haar zoon naar zijne voornemens, angstig wenscht zij van hem te vernemen welk gevaar hem bedreigt, en als hij haar mededeelt Spinola, den dwingeland, te zullen vermoorden, schrikt zij van vrees den zoon zijnen vader te zien om het leven brengen en met een gil roept zij uit: O, nooit! dat niet!... O God,
Dat niet.... Het is te veel.
Gian Battista begrijpt niet welke drijfveer bij de moeder in het spel is, die menigmaaal haar zoon het gevaar heeft leeren minachten; hij kan dan ook haar plotselinge verandering niet verklaren, en eenigszins ontstemd, voegt hij haar toe: Mijn Pia, nooit te voren
Hebt ge u zoo zwak getoond. Het grieft mij dit te hooren.
Gij lijdt.... maar in dien kreet, straks door uw mond geslaakt,
Is 't of gij eensklaps heel uw schoon verleen verzaakt.
Ja schrei, dat is uw recht; maar overheersch uw zinnen.
En tracht dat plichtgevoel, Romeinsche, te herwinnen,
Dat 'k in u heb gelegd, als 'k, in den winternacht,
Plutarchus, bij zijn wieg, met u te lezen placht.
Hoe nu! Zoo even gaaft ge, eenvoudig, ongebeden,
Den armen ballingen uw fraaiste kostbaarheden; -
O moeder, geef nog meer dan gij hebt aangeboôn!
Thans eischt de stad van u uw kostbaarst pand, uw zoon!
| |
[pagina 213]
| |
Men ziet het; zelfs in zijne verontwaardiging blijft hij de echte edelman, waardig, fatsoenlijk en ingetogen tegen zijne vrouw. Zeker, in de XVe eeuw behoorde de liefde tot een der hoogstverhevene, strengste gevoelens in de maatschappij, maar toch, hoe steekt de liefde dezer beide echtgenooten sterk af bij de algemeene wijze van uiting te dier tijde; 't is of reeds de adem der XIXe eeuw door hunne harten is gevaren! Het hoofdvraagstuk ter beoordeeling van Dona Pia's persoonlijkheid is, zooals reeds voorop werd gesteld, de beslissing harer al of niet schuldigheid in zake overspel. In de voorgaande beschouwing over het huwelijksleven der XVe eeuw, dringt zich bij ons de twijfel op of, na eene verhouding tusschen man en vrouw, zooals die te dien tijde heerschte, Dona Pia's fout nog niet verergerd wordt. Er zijn tijdperken in de geschiedenis geweest, waarin de liefde louter als een geestelijke verwantschap of eene harmonie tusschen twee zielen beschouwd werd, waarin de liefdestrouw daaruit bestond, dat de twee personen elkander geestelijk, in gedachten, getrouw bleven en overigens in hunne daden geheel vrij bleven. Eene getrouwde vrouw kon op eene dusdanige wijze in eene liefdesbetrekking tot een gehuwden man staan, zoo zelfs dat hunne naaste omgeving het wist en zonder dat iemand aanstoot in zulk een toestand zoû vinden. Het huwelijk, maatschappelijk standsverschil, ver verwijderde landen, geene hinderpalen stonden de twee beminnenden in den weg, zij bleven elkaêr beminnen, door alle hinderpalen heên. Aldus echter niet bij Gian Battista en Dona Pia, zooals reeds uiteen is gezet, hetgeen ook hieruit blijkt, dat zij haar val stipt voor de geheele waereld geheim heeft gehouden. Zonder al te voortvarend te wezen, meen ik dus mijne | |
[pagina 214]
| |
eerste bewering te mogen herhalen, nml: dat Dona Pia door de wet veroordeeld, maar door een jury vrijgesproken zou worden. Hare schuld is een quaestie van zuiver gevoel, van opoffering, van menschenliefde, een eenvoudig abstract zedelijk vraagstuk. Zulke daden zijn niet allen over één kam te scheeren: men kan ze niet met een zelfden maatstaf meten; de beslissing over het schuldig of niet schuldig is geheel afhankelijk van het karakter der handelende personen en van de omstandigheden, waarin zij verplaatst worden. Wat de eerste eisch ter beslissing betreft, daarvan kan men gerust aannemen, dat het karakter van Dona Pia er ons borg voor staat hier met eene handeling te doen te hebben, welke door haar met weêrzin, met walging is gepleegd, en dat er niet de minste band van liefde tusschen Spinola en Battista's echtgenoote bestond. Zooals wij haar uit de tragedie leeren kennen, en hetgeen er ons omtrent haar vroegere leven in wordt medegedeeld, maakt het zeker, dat wij hier met een oprecht, eerlijk, streng-zedelijk karakter te doen hebben. Alleen de omstandigheden dragen schuld; zij hebben haar genoodzaakt, zedelijk gedwongen, tot het plegen van overspel; zij plaatsten haar tegenover den dood van iemand, dien zij innig lief had, en het opofferen van haar eigen eer. Voor een rechtschapen karakter kon dus geen twijfel meer heerschen; den weg tot handelen, tot redding, werd haar aangewezen en natuurlijkerwijze sloeg zij dien in. Men mag gerust aannemen, dat zij de daad in een roes gepleegd heeft, bedwelmd door den stroom van snel elkander volgende omstandigheden, onder den indruk van het gewichtige oogenblik, en, dat zij bezweken is, - dat zij eindelijk aan het schandelijk verzoek gehoor heeft gegeven - zonder eigenlijk te weten wat zij deed, dat de verschrikkelijkheid van het gebeurde haar eerst naderhand, | |
[pagina 215]
| |
toen haar val reeds had plaats gehad, in zijne volle uitgestrektheid is duidelijk geworden. In den waren zin van het woord kan de mantel der liefde hier alles bedekken. Hadde ik vroeger niet reeds stilgestaan bij de beweegreden, welke Dona Pia tot haar overspel brachten, ik zou eenige oogenblikken de aandacht vragen voor het tooneel, waarin zij Severo de ware toedracht der zaken blootlegt. Nu is dit onnoodig geworden; het geheele tooneel kan nu alleen waarde voor ons bezitten, als dramatische scène, en als zoodanig beschouwd, moet mij een opmerking van het hart. Uit den aard der zaak moet het tooneel tusschen moeder en zoon, waarin de eerste verplicht wordt het grootste geheim van haar leven te openbaren, en de tweede eensklaps geplaatst wordt tegenover een voor hem verpletterende waarheid, hevig en hartstochtelijk wezen. Maar juist aan dezen eisch voldoet de dichter niet. Hij legt Dona Pia lange monologen in den mond, welke meerendeels mat en vermoeiend zijn, terwijl Severo gedurende het geheele tafereel bijna niets dan korte uitroepen doet hooren. Hierdoor verkrijgt de geheele scène iets tooneelmatigs, berekend voor een effekt op de planken, maar waaraan een degelijke grond van werkelijkheid en natuurschoonheid ontzegd moet worden. Ernstige bedenkingen rijzen ook op bij de beoordeeling van Dona Pia's moord op Spinola en op zich zelve. Wanneer Severo zich in het laatste bedrijf met Spinola alleen in een kapel bevindt en op het punt staat zijnen vader den doodsteek toe te brengen, schiet eensklaps, uit een verborgen hoek, Dona Pia te voorschijn om de voorgenomen daad van haar zoon te verhinderen. In plaats van Severo volbrengt zij de rechtmatige ‘executie’ op den tiran, en, zich voorgenomen hebbende niet meer te willen leven na den | |
[pagina 216]
| |
vader van haar zoon om het leven te hebben gebracht, doorsteekt zij zich zelve, Severo verzoekende de toedracht der zaak geheim te houden. Deze ontknooping van de tragedie overvalt ons op de laatste bladzijden, zonder dat wij er op voorbereid zijn geworden; zij verrast en ontstelt ons, maar wekt ons medelijden of onze sympathie niet op. Daarvan berust de schuld geheel bij den dichter, niet bij den lezer of toeschouwer. Dona Pia wordt ons voorgesteld als eene innig liefhebbende en diep geschokte vrouw; nadat zij het plan van haar zoon vernomen heeft om den tiran, zijn vader, te vermoorden, met het edele doel om zijne vaderstad te bevrijden, moet in haar geest het voornemen zijn gerijpt, deze ongelukkige daad te beletten, het kostte wat het wilde. De opofferende moeder en echtgenoote hebben onmiddellijk in de vrouw gesproken; zij weet, dat als Severo zijn plan ten uitvoer brengt, hij vadermoordenaar zal worden, zij smeekt hem terug te treden, terwijl het nog tijd is, maar hare poging heeft schipbreuk geleden op de vaderlandsliefde en den godsdienstzin van haar kind. Ook heeft zij geweten, dat wanneer zij, nu het gevaar dreigde, Gian Battista opening van zaken deed, zij hem van verdriet mogelijk het leven zoû benemen. Veel bleef haar niet over, één middenweg stond haar slechts open, namelijk, door zich zelve op te opofferen èn haar echtgenoot èn haar kind van een dreigend ongeluk te redden. Zij kon niet anders handelen, het noodlot, de drang der voorgaande omstandigheden brachten er haar toe, hare eigen schuld, die hare omgeving in het ongeluk had gestort, noodzaakte haar de eenig opengebleven uitkomst zonder almen aan te grijpen. Dus in de eerste plaats mocht haar zoon geen vadermoordenaar worden. Daar echter Spinola vallen moest, zoowel door den drang van Severo's samenzwering, als voor | |
[pagina 217]
| |
het heil harer vaderstad, zoû een ander de daad ten uitvoer moeten leggen; nu kon zij hiervoor den een of anderen handlanger huren, maar dat achtte zij beneden zich; zelf werd zij dus verplicht den dolk in de borst van den vreemden geweldenaar te stooten. Maar door het verrichten eener dergelijke daad werd zij de moordenares van den vader haars zoons en zou zij naderhand mogelijk door Gian Battista gedwongen kunnen worden de redenen te bekennen, welke er haar toe gebracht hadden. Zij wilde echter door alles heên het geheim voor haar echtgenoot blijven bewaren; daarom besloot zij, na het doorsteken van den tiran, zich zelve ook het leven te benemen, en om alle ontdekking der waarheid voor haar echtgenoot onmogelijk te maken, Severo de belofte af te smeeken het geheim voor den ouden grijsaard te bewaren. Dit moet Dona Pia's gedachtengang zijn geweest, op eene dergelijke wijze zal zij met zichzelve te rade zijn gegaan, dit is het overleg geweest, dat gevoerd heeft tot de eigenaardige ontknooping der tragedie. Zoo laat Coppée het ons ten minste veronderstellen, zelf zegt hij het niet. Toch zou deze zielestrijd, wat zijne diepte en belangrijkheid betreft, wel eene nauwkeurige ontleding waard zijn geweest, en dat hij ons die ontleding niet geschonken heeft, daarvan mogen wij hem met recht een verwijt maken. Nadat Dona Pia in het tweede bedrijf haren zoon met het geheim van zijn geboorte in kennis heeft gesteld, en in het vierde eene poging aanwendde om Severo van zijn voorgenomen moord op den tiran te weêrhouden, vernemen wij niets meer van haar, tot dat zij op het slot der tragedie de bekende handeling komt verrichten. Van het plan der diep bewogen moeder, wie in één nacht de haren zijn vergrijsd, van een hart-verscheurenden zielestrijd wordt geen gewag gemaakt; de | |
[pagina 218]
| |
dichter heeft het doen voorkomen, alsof alles zijn natuurlijken gang is gegaan, alsof Dona Pia's handelwijze de aangewezene was; en daarin schuilt zijn fout. Met eene daad, waaraan een diepe psychologie ten grondslag ligt, mag de dichter ons niet verrassen als met een knaleffekt op het einde van een drama; dat is de slof ontheiligen en een gebrek in de dramatische samenstellingsgave verraden. Heeft Coppée misschien de schildering van dezen zielestrijd met opzet achterwege gelaten, dewijl hij naast den strijd tusschen plichtgevoel en vadermoord, welke in Severo's boezem gevoerd wordt, geen tweeden heeft willen teekenen, dan kan dit voor hem nooit een grond van verontschuldiging wezen. De keuze van zijn onderwerp, zijner dramatische verwikkeling, bracht noodzakelijkerwijze meê, dat hij ons een verklaring van Dona Pia's handelwijze gaf. Hij heeft dit niet gedaan, en maakte zich daarmeê als kunstenaar aan een fout schuldig. De ontknooping der tragedie maakt nu bij lezing - en bij eene vertooning op het tooneel zal dit nog versterkt worden - den indruk van een dramatisch knaleffect, hetwelk ons ontstelt, verrast, overweldigt, maar verre is van in ons eenige weldadige gevoelens op te wekken. Dona Pia's daad van liefde en zelfopoffering verdiende onze sympathie, hare geheele persoonlijkheid kon daar aanspraken op doen gelden, en in plaats daarvan laat zij ons koel en onverschillig op het einde der tragedie. De verantwoordelijkheid berust geheel bij den schrijver. De tragedie van Severo Torelli hangt noodwendigerwijze innig samen met de persoonlijke tragedie van Dona Pia. Hun beider handelingen moeten dus nu en dan in hun wederkeerig verband beschouwd worden, zoodat opmerkingen, welke men genoodzaakt is te maken bij de beoor- | |
[pagina 219]
| |
deeling der handelwijze van den een, ook van toepassing verklaard zouden kunnen worden op die van de andere. Om nu het euvel dczer herhalingen te vermijden, wensch ik mij voor het oogenblik niet langer met de moeder op te houden, maar tot eene beschouwing over te gaan van Sevens persoon. Omtrent Dona Pia heb ik het belangrijkste vermeld; zoo er nog iets over haar te zeggen mocht zijn, dan zal dit op de volgende bladzijden, bij de bespreking van het karakter haars zoons, van zelf aan de orde komen. | |
VI.Severo Torelli, de persoon naar wien het drama genoemd is, moet uit den aard der zaak ook de hoofdpersoon van het geheele tooneelspel wezen; hij moet als het ware de spil zijn, waarom heên zich alle personen en alle handelingen bewegen. De schrijver is daardoor verplicht het volle licht van zijn talent op hem te doen overstralen en alle eigenschappen, welke ons voor dien persoon kunnen innemen, in zijn karakter neer te leggen. Wil hij in den hoofdpersoon van zijn werk niet een a ‘tooneelheld’ schilderen, maar streeft hij er naar hem als een echt tragische figuur weêr te geven, dan wordt de omvang van zijn moeilijke taak nog vermeerderd. De eischen der tragedie leggen hem lasten op, welke door een alledaagschen geest niet te torschen zijn. Meer dan gewone bekwaamheden worden voor den tragedieschrijver gevorderd, wil hij niet tot het peil der onbeduidendheid afdalen. De held der tragedie, opgevat door een kunstenaar als Coppée, moet een hoogst belangwekkende persoonlijkheid wezen, welke eigenschappen bezit, die hem boven zijne medemenschen doen uitmunten. Bij deze alge- | |
[pagina 220]
| |
meene voorwaarden stelde de aard zijner stof hem nog eene bizondere, nml: deze, dat het karakter zijner tragische figuren eene historiesch juiste moest zijn; de plaats en tijd van handeling lagen te Pisa, in het jaar 1494, en hij was dus wel verplicht in het oog te houden zijnen Severo eene goede locale kleur te geven. Eene uitgebreide bronnenstudie over het karakter van het historische tijdperk, waarin zijn drama speelt, heeft de dichter dus niet mogen verzuimen. Deze technische moeilijkheid is echter niet alleen den historischen dramaschrijver te overwinnen opgelegd; in dit opzicht staat hij op gelijken voet met den historischen romanschrijver en moet hij met gelijken maatstaf als deze gemeten worden. Een tragische persoon moet in de eerste plaats de sympathie van lezer of toeschouwer weten te verwerven, om daarna door eigen schuld, voortvloeiende uit zijn eigenaardig karakter, en den drang der omstandigheden, in het ongeluk te worden gestort, en in den strijd met zich zelven en de omstandigheden onder te gaan. Voorop staat dus de eisch, dat de tragische figuur de sympathie van het publiek wete te verwerven; bezit hij die niet, dan kan het ook niet, bij zijn langzamen ondergang, medelijden voor hem opvatten. Schiet de dichter dus reeds in dit opzicht te kort, dan mag zijn geheele werk als mislukt beschouwd worden; is zijn streven in deze richting geslaagd, dan kan men tot een verdere beschouwing zijner tragedie overgaan. Men moet zich dus afvragen: heeft Coppée de sympathie van het publiek voor zijn hoofdfiguur weten te verwerven? En het antwoord moet in toestemmenden zin luiden. De eigenschappen, die hij in zijn Severo ̇vereenigd heeft, en waaarmeè hij die sympathie heeft welen te vermeesteren, zijn: zijne kinderliefde, zijn opoffering, zijn | |
[pagina 221]
| |
zucht naar vrijheid voor zijn vaderstad, zijn weldadigheid en zijn godsvrucht. Daar, volgens de voorschriften der klassieke tragedie, het geheele werk in vijf, ongeveer even groote bedrijven verdeeld moet wezen, spreekt het bijna van zelf, dat de dichter reeds op het einde van het eerste bedrijf ons sympathie voor zijn persoon moet ingeboezemd hebben; het geringe bestek van het geheele drama dringt er hem toe reeds in het tweede bedrijf de eerste sporen van den naderenden tragischen strijd op te sluiten; en zoo wij dan reeds medelijden moeten koesteren voor de hoofdfiguur, is het wel noodzakelijk, dat hij te voren onze sympathie heeft wakker geroepen . Dit heeft Coppée dan ook terecht begrepen en juist toegepast; het eerste bedrijf zijner tragedie draagt er de blijken van. De eigenschappen, zooeven opgesomd, en waarmeê Severo lezer en toeschouwer voor zich inneemt, spreken reeds duidelijk uit zijne handelingen in den aanvang van het drama. Zijne kinderliefde leert de dichter ons kennen uit het gesprek, dat Severo met zijn vader houdt, wanneer zij in het eerste bedrijf hunne omwandeling door de slad maken. Terwijl wij uit de woorden van den grijzen Gian Ballista diens edel karakter en treurige gemoedsstemming leeren kennen, ademt uit Severo's woorden een geest van reine, oprechte kinderliefde, waarbij zich een gevoel van rechtmatigen trots voegt, passende in het karakter van een waar edelman. Zoo voegt hij o.a. zijnen vader toe:Ga naar voetnoot(1) Ik zag het levenslicht, geroepen tot de taak,
Het werk der vrijheid van mijn land, het werk der wraak.
| |
[pagina 222]
| |
Het volt begrijpt het, en door aan uw deugd te denken,
Wil het aan mij, uw zoon, zijn vol vertrouwen schenken;
Het bouwt op mij, zooals 't op u eens heeft gebouwd;
Gij zijt het, dien 't in mij thans lief heeft en vertrouwt.
Doorwandel met uw zoon, mijn vader, Pisa's straten,
En 't volk, dat onder 't juk den dwingland leerde haten,
Het volk begrijpt wat eens, als 't uur der wraak zal slaan,
De leeuwenwelp zal zijn, ziet het den leeuw slechts aan.
En wanneer naderhand eene vrouw uit het volk, met een kind op den arm, naar hem toekomt, hem een kus voor haar kleine vragende, spreekt zijn weldadigheidszin als hij zich oogenblikkelijk bukt, het kind een kus op de wangen drukt, met de woorden: ‘Daar neem dien zoen, en dat een goede geest hem leide op al zijn wegen!’, terwijl zijne kinderliefde weder den boventoon krijgt, als hij bij het verlaten der openbare plaats, ter zijde zegt, doelende op de geestdrift, waarmede het volk hem begroet heeft: Wat hebben zij mij lief! O, alles doe 'k voor hen
En voor mijn vader!
Zijn zin tot opoffering, voor de vrijheid zijner vaderstad, verbergt de dichter ons niet tot het tweede bedrijf. Reeds in het eerste, als Severo met zijne Pisaansche vrienden over de onderdrukking hunner geboorteplaats en de hoop op eene mogelijke bevrijding staat te spreken, biedt de jeugdige Torelli zich aan den opstand te leiden. Zijne vrijheidsliefde laat zich niet afschrikken door het vooruitzicht eener gestrenge wraakneming van de zijde des vreemden onderdrukkers, zijne edele gevoelens hebben vrees en achterdocht uit zijn hart verbannen; met het volvoeren zijner stoute daad staat hij geen eigenbelang voor, of hoopt hij voor zich zelven eer of roem te verwerven, maar hij wordt gedreven door de liefde voor zijne onderdrukte medeburgers, en door zijne wetenschap, dat hij | |
[pagina 223]
| |
met zijn bevrijdingswerk eene zaak van algemeen belang voorstaat. Hij is echter geen heethoofd, die zoodra het bloed hem naar de slapen stijgt, geen meester meer over zijne handelingen is, geen dweper of idealist, maar zijne liefde voor de onafhankelijkheid is eene beredeneerde en gezonde, voortspruitende uit een diep gevoelend hart en een kalm overleg. Hij vereenigt in zich de deugden, noodig voor hem, die zich opwerpt tot volksheld en volksleider; zijn edel karakter en ware moed evenaren zijne godsvrucht. Zijne gewaagde onderneming, waarbij veel menschenbloed zal vloeien, acht hij niet gerechtigd en durft hij geen begin van uitvoering geven voordat de kerk er hare zegen over heeft uitgesproken. Zoo toont Coppée ons den jeugdigen Severo, die terwijl hij met zijn drie bekende vrienden, op het slot van het 1e bedrijf, nog eenmaal overleg heeft gepleegd, en zij uit eene zijstraat een priester naderbij zien treden, voor dezen Hoogwaarden Vader knielt, en, zwerend op de hostie, diens zegen op hunne handelingen afsmeekt. En zooals bij eene vorige gelegenheid ook gebleken is, roept de zoon, naast de wijding der kerk, de zegening van zijn bejaarden vader, met oprechte kinderliefde, over zijn moeilijk doch edel werk in. Door deze gevoelens, die meer uitwerkend en tot een harmoniesch geheel samenvoegend, verkrijgt men een getrouw beeld van Severo's persoonlijkheid. Daaruit zal men kunnen zien, dat de dramaturg Coppée een open oog en een juisten blik heeft gehad voor de eischen, welke eenen tragischen held gesteld moeten worden; de reinheid en oprechtheid zijner edele gevoelens zullen hem ongetwijfeld de sympathie van het publick doen winnen en wij kunnen dus gerust den verderen loop der tragedie volgen. In het tweede bedrijf, terwijl wij dus weten, dat Severo | |
[pagina 224]
| |
zich voorgenomen heeft met een goed doel den Florentijnschen tiran, Spinola, om het leven te brengen, heeft de dichter zich ten taak gesteld Severo het geheim zijnergeboorte te ontdekken. In dit tooneel moet dus het hoogtepunt van het drama gelegen zijn; Severo, plotseling in aanraking gebracht met de volle waarheid, zal natuurlijk ten proof geraken aan een hevigen zielestrijd. Ten eerste verneemt hij het overspel zijner moeder, en wat zal nu zijne houding tegenover zijne moeder wezen? Zal hij, wanneer hem hare ontrouw tegenover zijn vader ontdekt wordt, haar om die reden gaan minachten of niet? Ten tweede, wat zal voortaan zijn rol als tragische persoonlijkheid zijn, nu hij gezworen heeft den tiran om het leven te zullen brengen, en vernemende dat die tiran zijn vader is? zal hij zijnen eed gestand doen en vadermoorder worden? of zal hij het leven van zijn vader sparen en meineedige zijn? Ten derde, wat staat hem van nu af te doen tegenover Gian Battista die zijn vader niet is, dien hij toch met kinderliefde heeft leeren beminnen? Het tweede bedrijf geeft slechts eene oplossing voor de beide eerste vragen; de volgenden antwoorden op de derde. Uit Severo's woorden bij de bekentenis zijner moeder kunnen wij zeer goed opmaken, welke strijd er in zijn boezem, gedurende die gewichtige oogenblikken, gevoerd wordt. Wij kunnen hem daarbij stap voor stap volgen. Zoodra Dona Pia uit den mond van haar echtgenoot vernomen heeft, welk plan haar zoon gevormd heeft in betrekking tot zijn vader, Spinola, ontstelt zij dusdanig, dat zij in haar eersten schrik angstig uitroept ‘O, nooit! dat niet.... O, God, dat niet.... Het is te veel.’ Gian Battista, die deze woorden zijner gade aan een gebrek aan moed toeschrijft, spreekt haar vermanend toe, terwijl Severo, die evenmin de ware reden van Dona Pia's ontsteltenis kent, ook zijner | |
[pagina 225]
| |
moeder kracht inspreekt en haar verzoekt te bidden voor het welslagen zijner onderneming. Maar op haar aanhouden laat den grijsaard haar eindelijk met Severo alleen, zijnen zoon aanmanend haar kranken geest in slaap te sussen. Nu staat Dona Pia geheel alleen tegenover haar zoon en moet zij eindelijk besluiten hem het geheim, twintig jaren door haar bewaard, te ontdekken. Hoe zal zij nu beginnen? Een gevoel van vrees, dat haar zoon mogelijk bij haar onverwachte zielekreet achterdocht heeft opgevat, en hare innige liefde, die weder de bovenhand krijgt, doen haar met een beklemd hart Severo vragen: Gij hebt mij lief, niet waar? En Severo voegt haar toe, met eene echt kinderlijke liefdesuitdrukking, deze weinige woorden, welke alleen hunne waarde ontleenen aan den toon waarop zij worden uitgesproken: Mijn goede moeder! Daarop begint Dona Pia haar bekentenis, maar langzaam aan, voorzichtig, met een omweg. Zij zegt: het ware beter dat gij godslasteraar, meineedige, booswicht of dief werd, dan dat gij Spinola, dat bloeddorstig monster, ook maar één haar zijns hoofds, dorst te krenken. Deze vage, onheilspellende profetie, welke haar zoon niet in hare volle beteekenis kan begrijpen, doet bij Severo een angstig voorgevoel ontstaan; het wordt hem langzamerhand duidelijk, dat het onderhoud met Dona Pia op iets vreeselijks zal moeten eindigen en de woorden, die weêrklank op zijne inwendige gevoelens geven, zijn: Gij doet mij huiv'ren! Geen anstige nieuwsgierigheid of sceptische onverschilligheid zijn de kenmerken zijns karakters in deze omstandigheden, maar een oprechte vertolking van hetgeen op dat oogenblik in zijn hart omgaat. En Dona Pia gaat voort met haar bekentenis af te leggen; zij gaat echter nog niet rechtstreeks op haar doel af, maar stoot een angskreet | |
[pagina 226]
| |
uit, waarin zij de muren toeroept neder te storten en hun met eén slag te verpletteren, opdat de foltering, welke herr te wachten staat, verre van hem moge blijven. Beheersch u moeder, voegt Severo haar toe; waarop hij haar nog een verzekering zijner liefde geeft, en haar tevens herhaalt reeds op God gezworen te hebben en dus door niets en niemand van zijn eed ontslagen te kunnen worden. Maar, barst Dona Pia eindelijk los, gij zijt niet de zoon van Gian Torello, maar.... maar.... Spinola, de landvoogd... is uw vader.... Het hooge woord is er uit, de kogel is door de kerk. Vol afschuw gilt Severo: Hij!... en zwijgt. Zelfs in de open-baring van zijn hevigste verdriet, zijn grootste afschuw, zijn ergste toorn blijft Severo nog zich zelve meester; de gevoelens die zijn hart bestormen, ontlasten zich niet in een stroom van verwenschingen, van toornige vervloekingen tegen den persoon des Landvoogds, of in radelooze uitroepingen, reeds zoo menigen tooneelheld in den mond gelegd; hij is ontsteld, verpletterd onder den hem onverwacht toegebrachten slag; het bloed stolt hem in de aderen, en een kreet, waarin zich afschuw en ontzetting mengen, ontsnapt aan zijne beklemde borst. Met angstige gejaagdheid vervolgt zijn moeder nu de verdere bekentenis van het geheim; zij wil haar zoon niet aan het woord laten komen voordat zij hem alles heeft medegedeeld; zij vreest ontijdige eeden van wraak of noodelooze, onrechtvaardige beschuldigingen tegen de hoofdpersonen van het drama, waarvan zij de gansche uitgestrektheid en gruwelijkheid moet openbaren. De eenige rechtvaardiging harer handelwijze, die zij tegenover haar zoon weet aan te voeren, bestaat in een omstandig verhaal van de ware toedracht der zaak, twintig jaar geleden gebeurd. In angstige spanning volgt Severo hare woorden, en als zij hem mededeelt, zich in de | |
[pagina 227]
| |
armen van den tiran geworpen te hebben, alléén met het doel om haar echtgenoot van een wissen dood te redden, als zij hem vertelt, dat dit de eenige losprijs was welke de Florentijnsche woesteling op het hoofd des ouden Torelli's had geplaatst, vliegt Severo niet op, met de hand aan het zwaard, als gereed om onmiddellijk den tiran zijn gruweldaad met bloed te doen bekoopen, of wendt hij zich niet vol walging van zijne moeder af, maar overweldigt hem een innig, harlverscheurend verdriet. Na uit de verdooving van den eersten, verpletterenden slag ontwaakt te zijn, wordt het hem klaar in zijne moeder niet eene overspeelster van het gewone, alledaagsche soort te moeten zien, maar met een ongelukkig slachtoffer harer eigen zwakheid en van den drang der omstandigheden te doen te hebben; in betrekkelijken zin heeft zij gezondigd, namelijk in de beteekenis van gebroken te hebben met de maatschappelijke vormen, maar haar val is gerechtvaardigd, often minste grootendeels verschoond, door het goede doel, dat zij er mede getracht heeft te bereiken. Dit is hem in weinige oogenblikken duidelijk geworden. En van daar ook, dat hij niet met afschuw voor zijne moeder vervuld wordt, maar, overmeesterd door een medelijdend verdriet, zich het gelaat in de handen verbergt en vol afgrijzen uitroept: O gruwelijk, gruwelijk! Hij drukt zijn afschuw uit over de gebeurtenissen, maar niet over de handelwijze zijner moeder. Eindelijk smeekt hij Dona Pia, die hem de toedracht der geheele daad tot in de kleinste bizonderheden opbiecht, hem het verdere te verzwijgen; hoe langer zoo meer begint hij een walging te krijgen van hetgeen hem geopenbaard wordl, en hij wenscht, den moed van te luisteren bijna verliezend, liever den voortgang niet te vernemen; en zijn eigen verdriet niet meer meester, het betrek- | |
[pagina 228]
| |
kelijk zwijgen niet meer kunnende bewaren, brengt hij de gevoelens, die in zijn borst sinds eenige oogenblikken kampen, onder de volgende woord enGa naar voetnoot(1): Vergeving! lk word gek! 'k Weet niet wat mij gebeurt...
Het is of langzaam iets daarbinnen in mij scheurt;
'k Voel dolle walging van het hart naar 't voorhoofd rijzen,
'k Heb afschuw van mijn bloed, mijn lichaam doet mij ijzen!
Ik, zoon van Spinola! ik, zoon van den tiran!
En de eedle burger, hij, die goede, oude man,
Die me als een zoon bemint en koestert in zijn armen,
Een adder heeft hij aan zijn boezem moeten warmen.
Mijn kinderkussen - o hoe mij het denkbeeld gruwt! -
Als hij 't geweten had, hij hadde ze uitgespuwd!
O gij, zoo zwaar gestraft voor toch zoo luttel schulden,
Vergeving! Maar 't gedacht is nauwelijks te dulden:
Een blinde leeuw, die als zijn leeuwenwellep streelt
Den zoon hem door den wolf en 't everzwijn geteeld!
Zijne woede en wanhoop slijgen hoe langer zoo meer; naarmate hij den vrijen teugel aan de uiting zijner gevoelens viert, neemt zijn verdriet zoo hevig toe, dat hem eene soort van waanzinnige wanhoop aangrijpt, waarin hij zich zelve als een bastaardkind veracht en een walging krijgt van het leven. Eindelijk wekt de stem zijner moeder hem uitzijne verdooving; nogmaals geeft hij haar de verzekering zijner liefde en zijner vergiffenis, maar eindigt haar te vragen, waarom zij hem bij zijne geboorte niet met eigen hand geworgd heeft, daar hem het leven, als vrucht eener verboden verstandhouding, ondragelijk zou moeten zijn. Troostend en zijn verdriet stillend, neemt nu de moeder weêr het woord; zij schildert hem haar eigen lijden gedurende de twintig jaren, dat zij het vreeselijke geheim met zich heeft moeten | |
[pagina 229]
| |
omdragen, en smeekt hem ten slotte zicht nogmaals te bedenken, voordat hij het moordend zwaard uit de scheede haalt, zich van het vreeselijke zijner ontworpen daad te overtuigen, daar hij door het volvoeren zich zelve tot vadermoordenaar zal maken. En terwijl zij voor Severo op de knieën zakt en in zwijm valt, terwijl haar zoon haar de handen kust, vat deze het einde van den strijd, in zijn boezem gevoerd, in deze woorden samen: Ik heb op God gezworen. Uit het verloop van dit geheele tooneel heeft men duidelijk kunnen opmaken, dat de hoofdtrekken, welke in Severo's karakler bovenkomen, eene groote en reine liefde, benevens eene diepe godsvrucht zijn. Deze beide gevoelens, die alle anderen op den achlergrond dringen, doen in zijn boezem den tragischen strijd ontstaan tusschen de vrees van vadermoordenaar of meineedige te worden. In den aanvang van het derde bedrijf, als Severo alleen opkomt, deelt hij ons den verschrikkelijken nacht mede, door hem in pijnigende folteringen doorgebracht. Hij heeft van de eene plaats naar de andere gedwaald: hij heeft zich onder een brug, aan den kant van het water, neêrgezet, hij heeft door het open veld geloopen, toen is hij voor een kruis op den openbaren weggeknield, en eindelijk op den harden grond, in het Campo Santo, in een onrustigen sluimer neèrgezonken. Maar overal is hij door het zelfde schrikbeeld vervolgd geworden; de golven der rivier, de sterren uit den hemel, het kruis, de meesterstukken van het Campo Santo, allen schenen hem hetzelfde verwijt te doen, allen riepen hem, in zijne verbeelding, toe een bastaardkind te zijn, den zoon van den tiran Spinola. Zoo schildert hij ons zelf zijne folteringen; en uit zijne woorden putten wij een bewijs te meer voor den adel zijner natuur. | |
[pagina 230]
| |
In dien verschrikkelijken nacht stoot hij geene verwenschingen uit tegen zijne moeder, wordt hij niet der wanhoop ten prooi, maar een verdoovend verdriet, het denkbeeld van de zoon des vreemden overheerschers te zijn, achtervolgt hem in rusteloozen angst. Bovendien vreest hij zijner moeder en den ouden Torelli, die nu gebleken is zijn vader niet te zijn, met zijne tegenwoordigheid verdriet aan te doen. Het hindert hem zelf in hunne tegenwoordigheid een rol te moeten spelen, waarvan het schandelijke bedrog hem afschrikt. En zijn oprecht karakter komt daartegen in opstand, zoodat hij besluit hun gezelschap voor goed te vermijden. Maar als een oogenblik daarna de tiran ten tooneele verschijnt, gevolgd door de gijzelaars, die hij zich gekozen heeft om de plegers van de euveldaden tegen het vreemde gezag te dwingen zich aan te geven, krijgt hij plotseling een inval. Reeds heeft zich een afgrijzen van hem meester gemaakt de moordenaar te worden van hem, die al moge hij ook de onderdrukker zijner vaderstad zijn, toch door den band van het bloed zijn natuurlijke vader is, en hem, zoo hij den vreemden tiran van het leven berooft, tevens tot vadermoordenaar verlaagt. En van de andere zijde wil hij zijn eed gestand doen. Sterft hij echter vóór het uur, waarop hij gehouden is zijne, onder aanroeping van den naam des Allerheiligsten, gedane beloften ten uitvoer te brengen, dan wordt hij op de meest eervolle wijze uit zijne moeilijke stelling gered. Door zich aan te geven als de schuldige, door Spinola gezocht, ontkomt hij het dreigende gevaar, terwijl niemand ooit het geheim zijner handelwijze tc weten zal komen. Hij meldt zich dan ook als de schuldige aan.... maar men weet op welke gronden de tiran hem de vrijheid laat. Na het mislukken van dit plan, door hem in een oogenblik van geestelijke zwakheid beraamd, neemt zjjn haat tegen Spinola | |
[pagina 231]
| |
nog in hevigheid toe, zooals hij zijnen vrienden verklaart: .... na hetgeen ik thans uit zijnen mond moest hooren,
Haat ik den dwingeland nog feller dan te voren.Ga naar voetnoot(1)
De omstandigheden schijnen dus te willen, dat hij leven blijft, opdat de strijd, eenmaal met zich zelven aangevangen, tot zijne laatste krachten toe uitgestreden worde. Nog door het geheele vierde bedrijf duurt Severo's lijden; eerst heeft hij eene ontmoeting met den grijzen Gian Battista, daarna met zijne moeder, die hem aanhoudend smeekt toch nog, voor het te laat is, zich te bedenken en af te zien van zijn verschrikkelijk voornemen. Maar ook deze maal lijdt haar smeeken schipbreuk; Severo's plichtbesef, ofschoon nu en dan wankelend door de aanvechting van andere gevoelens, zegeviert telkenmale. De drijfveeren voor zijn volharden zijn de door hem afgelegde eed, en het bewustzijn de arme bevolking, voor wie het uur der bevrijding geslagen is, te bedriegen en der vreemde overheersching weder prijs te zullen geven. Daarbij komt, dat zijne vrienden en het geheele Pissaansche volk, die op zijne aanvoering rekenen, hem aan zijne plannen komen herinneren en nader de plaats en wijze van uitvoering der daad komen afspreken. Zoo doorworstelt hij zijn inwendigen strijd, geknakt en gebogen onder zijn lijden en in die gemoedstemming verschijnt hij, in het begin van het laatste bedrijf, alleen in de kapel, waar hij Spinola, zijn vader, van het leven zal moeten berooven. Eerst houdt hij eene alleenspraak, waarin hij met zich zelve nog cens overlegt en zich allerlei vragen stelt, waarop | |
[pagina 232]
| |
hij het antwoord schuldig blijft, tot dat hem eindelijk de moed weder begint te ontzinken. Hij deinst, nu het groote oogenblik gekomen is, nogmaals terug; de afschuw en de walging, waarmeê hij eerst in een ver verschiet den vadermoord beschouwde, overmeesteren hem opnieuw, en hij zoekt naar een middenweg. Die middenweg wordt door hem gevonden. Hij zal hem tot een bepaald doel moeten voeren, namelijk de bevrijding van Pisa uit de banden der vreemde heerschappij, en hem tevens het middel aan de hand doen het leven van zijn vader te sparen. En nu beraamt hij het volgende plan. Hij heeft met zijne vrienden afgesproken, dat hij onmiddellijk na den moord Spinola's ring zal nemen, waarmede zij zich vervolgens naar de citadel zullen begeven, ten einde zich die, door middel van dien ring, te doen ontsluiten en overgeven. Is eens de citadel in handen der opstandelingen, dan volgt de stad van zelve. Het komt er voor hem dus maar op aan Spinola's ring te bemeesteren. Nu denkt hij het volgende middel uit. Hij zal den tiran den stand der zaken mededeelen, hem onder het oog brengen, dat zijn leven op het spel staat, maar hem dan zijn lijfsbehoud in ruil voor den ring aanbieden. Neemt Spinola zijn voorstel aan, dan zal hij onmiddellijk zijnen vrienden het kleinood brengen, den tiran in eene vermomming steken en hem daarna doen ontvluchten. Vraagt men hem later naar Spinola's lijk, dan zal hij hen doen gelooven, dat hij het in de rivier heeft geworpen. Dit is de uitslag van Severo's overleg met zich zelven, wanneer hem door zijn zedelijke zwakheid den moed is ontzonken. Het plan is handig en slim bedacht; neemt Spinola het aan, dan heeft hij afgerekend met zijn geweten, weigert hij, welnu, dan zal hij van den dolk, hem door Sandrino geschonken, het noodzakelijk gebruik maken. | |
[pagina 233]
| |
Spinola treedt binnen, ongewapend, zooals een oud gebruik, verbonden aan het bezoeken der kapel, het voorschrijft. Severo heeft dus geen ernstigen tegenstand te duchten; maar wordt aan den eenen kant het volvoeren van zijn daad hem hierdoor vergemakkelijkt, aan den anderen kant stuit het hem tegen de borst eenen ongewapende te moeten aanvallen. Hij heeft echter zijne wijze van strijden niet meer voor het kiezen; zijn eed bindt hem Spinola te vermoorden, in welke omstandigheden hij zich ook moge bevinden. Er rest hem dus nog het doen van zijn voorstel. Hij doet het, maar zonder gevolg. Bij het vernemen zijner woorden, ontwaakt de krijgsmansnatuur in den wreeden tiran. Als laf en beneden zijne waardigheid verwerpt Spinola zijn schandelijk voorstel, en voegt hem zelfs uit de hoogte toe: Steek toe hier in het hart!... Severo moet zijn eed dus gestand doen; hoeveel het hem ook koste, hij wordt gedwongen de moordenaar zijns vaders te zijn, Pisa's onafhankelijkheid eischt dit offer. En met opgeheven dolk op Spinola toevliegend, roept hij hem toe: Welnu, dan zijn wij saam verdoemd! Maar.... op hetzelfde oogenblik komt zijne moeder uit een verborgen schuilhoek te voorschijn en treedt hem in den weg; met een dolkmes in de hand ijlt zij op Spinola af en doorsteekt hem.... daarna stoot zij zich zelve den dolk in het hart. En het bloedige drama is geëindigd, terwijl Severo alleen achterblijft, met de verplichting om de ware toedracht der zaak voor Gian Battista te verzwijgen. Uit deze ontknooping van het tooneelwerk zien wij onmiddellijk, dat de jeugdige Severo geene tragische persoonlijkheid is; ten eerste miste hij hiervoor een voornaam vereischte, namelijk het begaan eener fout, die als gevolg den ondergang van den pleger na zich sleept; en ten tweede ontbreekt de tragische ondergang van den held, als nood- | |
[pagina 234]
| |
wendige ootknooping eener tragedie. Severo blijft mogelijk met de meest treurige en verschrikkelijke herinneringen aan zijne jeugd, voortleven en kan, omringd door de achting zijner medeburgers, een hoogen ouderdom bereiken. Onze sympathie is in eene voldoende mate voor hem opgewekt om een innig medelijden op te vatten voor zijne ongelukkige levensgeschiedenis; wij zullen hem beklagen, als het slacht-offer van den loop der omstandigheden, met het gevoel, dat wij voor ieder zullen koesteren, die, met goede, edele voornemens bezield, in het volvoeren zijner plannen afstuit op het noodlot zijner omgeving. Toch kan ons medelijden niet aan eene bewondering voor zijne mannelijke daden gepaard gaan; ongetwijfeld zullen wij zijn lot beklagenswaardig vinden, maar met een zekeren wrevel zullen wij hem tegelijk toevoegen, dat hij in één opzicht er zelf de schuld van draagt. Wij mogen hem namelijk gerust zijne wankelmoedigheid, zijn weinig doortasten, zijn weifelen voor de voeten werpen. Hadde hij van het begin af zoo niet gewankeld, hadde hij met meer mannelijken moed zich een man van de daad, en minder van het woord getoond, het geheele drama hadde veel aan edele grootschheid gewonnen. Door zijn onbestemd weifelen maakt hij nu en dan den indruk van iemand zonder vast karakter; telkenmale wanneer hij op het punt staat het een of ander besluit te nemen, komt een ongelukkig toeval de voortzetting van zijn voornemen verhinderen. Zoo is hij in het vierde bedrijf, bijna bezweken voor den aandrang zijner moeder om zijn moordplan op te geven, als op het onverwachts eenige vrienden optreden en hem het handelen in die richting onmogelijk maken; wij weten niet hoe hij zich gedragen zoû hebben, indien deze omstandigheid niet tusschenbeide ware gekomen. In het vierde bedrijf stuit zijn plan, om Spinola het | |
[pagina 235]
| |
leven te reddenen zijnevrienden te misleiden, niet af op eigen domheid of onhandigheid, maar op den onwil van het slacht-offer zelve; ook nu weten wij niet hoe zijne gedragingen geweest zouden zijn, had de tiran zijn voorstel aangenomen; en ten slotte, als hij zijn vader den dolk in de borst wil stooten, komt zijne moeder hem dit te beletten en in zijne plaats de daad volbrengen; ook nu weèr leeren wij niets omtrent zijn eigen handelen. Hij schijnt het geheele drama door gedoemd te wezen tot een lijdenden rol; het is hem ten strengste ontzegd ook maar de geringste handeling te verrichten; en telkens wanneer men verwacht hem eindelijk eens een mannelijke daad te zien volvoeren, komt het een of ander toeval hem dit verhinderen. Van het eerste tot het laatste bedrijf blijft Severo op de zelfde hoogte staan; zijne tragedie gaat geen handbreed vooruit. En in deze omstandigheid schuilt de groote fout van het tooneelwerk. Hierdoor wordt de handeling mat en gerekt. Severo's zielestrijd is niet afwisselend genoeg om er drie of vier bedrijven mede te vullen, en weet daardoor ook den lezer of toeschouwer niet te boeien door zijne langzame, verschrikkelijke ontwikkeling. Severo is, zooals hij ons in de eerste bedrijven geschilderd wordt, ontegenzeggelijk een sympathieke jongen, dien wij met leedwezen aan het verdriet prijs zien geven; en bovendien waren zijn persoon, en de omstandigheden, waarin hij verplaatst wordt, belangrijk genoeg om ons ook in den loop der volgende bedrijven te blijven boeien. Maar het is aan Coppée te wijten, dat zijn held slechts van zeer weinigen tot het einde toe de volle sympathie zal kunnen behouden; mogelijk zal hij door deze oorzaak, velen tegenvallen en maken, dat ‘Severo Torelli’ niet dien roem zal verwerven, welke hoogstwaarschijnlijk schrijver en vertaler er van verwacht kunnen hebben. | |
[pagina 236]
| |
Had Coppée zijn tooneelwerk, met behoud van denzelfden persoon als held, tot een harmoniescher geheel willen maken, hij had mijns inziens Severo een mannelijker karakter moeten geven; zijn zielestrijd had dan tevens korter, heviger, ‘intenser,’ en hij zelf meer een man van de daad dan van het woord moeten zijn. Had Severo nu en dan een overwinning op zich zelven weten te behalen, die aanhet stuk meer handeling zou geschonken hebben, Coppée had ongetwijfeld eene moderne tragedie geschreven, welke naast vele van ouderen datum niet fen achter had behoeven te staan. Maar voor en boven alles had de dichter zorg moeten dragen een andere ontknooping aan Severd's tragischen zielstrijd te geven; de eisch van Severo's persoonlijkheid en der omstandigheden, welke hij doorloopen heeft, brachten meê, dat hij ten slotte ten onder ware gegaan. Zijn dood had het gansche werk veel aangrijpender gemaakt, den indruk, welken men van den held zoû meêgenomen hebben, ware in harmonie geweest met de gevoelens, die hij ons in het begin heeft weten in te boezemen. De eenige ware, tragische persoon uit het geheele tooneelwerk is Dona Pia. Hare levensgeschieden is voldoet aan alle strenge eischen eener tragedie. Zij weet, niettegentaande de fout door haar begaan, onze sympathie te Winnen; zij heeft een fout gepleegd, die haar door eigen schuld, voortvloeiende uit haar eigenaardig karakter, ten val brengt. Haar zelfmoord is een gevolg van haar overspel, en het tijdsverloop gelegen tusschen dit begin- en eindpunt wordt opgevuld door haar inwendigen strijd, die haar eindelijk brengt tot de verschrikkelijke ontknooping. Had Coppée dus Dona Pia tot hoofdpersoon van zijn tooneelwerk gekozen, en had hij het volle licht van zijn talent op haar tragischen strijd doen schijnen, dan ware de geleverde tragedie een | |
[pagina 237]
| |
meester stuk geweest. Maar toch, zooals nu zijn Severo Torelli is samengesteld, was Coppée verplicht geweest ons eene verklaring te schenken van Dona Pia's besluit om, in plaats van haar zoon, den moord te voltrekken; dan ook had hare daad ons belangstelling kunnen inboezemen, nu (zooals ik reeds hierboven deed opmerken) verrast zij ons meer dan dat zij ons medelijden opwekt. | |
VII.Niettegenstaande deze vlekjes, bezit Coppée's laatste tooneelwerk schoone en aangrijpende gedeelten te over om het een kortstondig maar glorierijk leven te verzekeren. Ook het verbindend verschijnsel van op ons tooneel een dergelijk werk eens modernen schrijvers, door de zorgen van een kundig artiest als Mr van Hall, in Hollandsch gewaad opgevoerd te zien, eischt de belangstelling van het publiek. Wij zijn in den laatsten tijd tot walgens toe verzadigd van de duitsche possen der doorluchtige heeren Moser en Schönthan en met Hollandsche draken uit de oude doos. Het is hoogst betreurenswaardig, dat in een tijd, waarin wij op het gebied van den roman met snelle schreden de verbetering tegemoet gaan, het tooneel zich in een harlekijnscostuum gaat steken of zich de oude lorren van een vorig geslacht om de lendenen slaat. Themis verkeert in behoeftige omstandigheden; men bedeelt haar uit de armenkas en dekt haar met het kleed der hulpbehoevendheid. Wanneer er dus, zij het ook in den vreemde, een schrijver opstaat, wiens werk aanspraak mag maken op groote Verdienste, al kan men het ook geen onverdeelden lof toebrengen, dan is het de plicht van alle belangstellenden in ons tooneel luide de aandacht van het publick op ieder zoodanig | |
[pagina 238]
| |
werk te vestigen. Mogelijk zal dit voorbeeld tot navolging wekken en zal onze schouwburg weldra bevrijd worden van de horden, welke het nu ontheiligen. Dat ik persoonlijk de herleving van ons tooneel niet geheel en al verwacht in de richting, welke wij met eene navolging van Coppée's werken zouden opgaan, heb ik genoegzaam doen uitkomen in een artikel, onlangs door mij in de October-aflevering van dit Tijdschrift geplaatst. Die redding moet van den kant van het Naturalisme verwacht worden; maar dewijl een verlossing door dit hulpmiddel nog in eene verwijderde toekomst verborgen ligt, mogen wij ons niet laten weêrhouden ook het beste wat in andere kunstrichtingen geleverd wordt, ten allen tijde te blijven waardeeren. 's Gravenhage. November, 1884. |
|