Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 2(1885)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 167] [p. 167] Ontwaak, o menschenhert! De hemel kleurt zich niet in glansend morgenrood, De lucht is grauw, ze drukt en weegt als lood, Mijn hert verkleumt en kwijnt, het vóórgevoelt den dood, Het leven schijnt me een hel van jammerwee en nood. Ontwaak, o menschenhert! En de avond valt, de nacht verspreidt zich starrenloos, Geen windje blaast en streelt... Helaas, iets aakligs boos Vei vult het rouwend ruim. 't Is of een rampenhoos Op 't menschdom dwarlen zal. Ik weeroep hopeloos: Ontwaak, o menschenhert, Ontwaak, in licht en liefde! En licht is liefde!.. Liefde!.. Hee, bestaat ze nog, Bij de eigenbaat, bij 't nijdig ziel- en zinbedrog, Waarmeê de mensch zijn eigen fopt? Ik zag, en och, Ik zag eene at me moeder, lavend 't kind met zog Dat uit haar dorre borsten drupte... De nacht verdween. Het licht, de zon, De zon verscheen In vollen glans.... Ik keek zooveel ik kon: Ik zag een werkman vroetend onverpoosd... Een bron Van vreugde ontsprong mijn hert, ik sprak: O, Hij, die 't al begon, [pagina 168] [p. 168] Die 't leven met zijn wel en wee in aanzijn riep Toen Hij de Moeder mild, den werkman vlijtig schiep, Waarom verborg Hij dan in 't menschenhert te diep, De liefde voor dees twee? Ontwaak, o menschenhert, Ontwaak, in licht en liefde! Wee! Wee! Het menschenherte sliep. Emanuel Hiel. Brussel, 1888. Vorige Volgende