Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 2(1885)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Langshenen 's Heeren straten. Hij stapte vooruit en immer voort Van dorp tot stede, van oord tot oord. Zijn buidel was plat, zijn plunje was arm, Toch klonk er zijn lied zoo lustig en warm Langshenen 's Heeren straten: ‘'t Geluk is grillig, 't geluk is bot En drijft met ons hopen en wenschen den spot; Gij loopt - het rent in volle vlucht; Gij rent - het vliegt en verdwijnt in de lucht Langshenen 's Heeren straten. Hier helpt geen snelheid van vogel of peerd; Des heb ik 't geluk den rugge gekeerd. Nu volgt het gedwee en tam als een hond En zwerft met mij de wereld rond Langshenen 's Heeren straten. Ik heb op niets mijn zinnen gesteld, Noch roem, noch eer, noch liefde, noch geld; De roem is rook, de liefde is dwang, En geld maakt geest en harte bang Langshenen 's Heeren straten. Maar 't lied! dat is mijn eenigste schat, De tooverspreuk, die alles bevat; Daarmeê bedwing ik 't grillig geluk, Daarmeê verdrijf ik kommer en druk Langshenen 's Heeren straten. [pagina 166] [p. 166] En waar ik verschijn, daar hoor ik gewis Een welkomgroet bij haard en disch; En bij 't vet trek doet knaap en meid Den lustigen zwerver uitgeleid Luidzingend langs de straten. Wie zingen kan, die volge mij na En zaaie zijn liedren vroeg en spa, Hun vrucht gedijt te lande en ter stee, En wie haar proeft, zingt aanstonds meê Te huis en langs de straten. Ik ben de zanggeest van 't Dietsche volk, Zijn oudste vriend, zijn beste tolk,. Een vrije vogel met scherpen bek, Met kloeken klauw en onbuigbaren nek, Gek weekt langs 's Heeren straten.’ En die dees liedeken heeft gedicht, Zijn Dietsch hem naast aan 't harte ligt: ‘Door 't hed herleeft, herbloeit ons Dietsch!’ Dat is de zin, de kern des lieds ‘En 't khnke langs's Heeren straten.’ G. Antheunis. 1884, Brussel. Vorige Volgende