‘Art. 1. In het Vlaamsch gedeelte van het Land zullen de leergangen van de voorbereidende afdeeling, gehecht aan de middelbare scholen, worden gegeven in het Nederlandsch en in het Fransch.
Het onderwijs in het Nederlandsch en het onderwijs in het Fransch zullen hetzelfde gewicht hebben.
Art. 2. In de eigenlijke middelbare afdeeling van de scholen dezer streek zal de leergang van het Nederlandsch bij middel van het Nederlandsch gegeven worden.
De lessen van Engelsch en van Duitsch zullen uitsluitend in het Nederlandsch worden gegeven, totdat de leerlingen in staat zijn deze studiën voort te zetten bij middel van de taal zelve, die men hun onderwijst.
Een of verscheidene leergangen van het programma worden insgelijks gegeven in het Nederlandsch. De aldaar gegeven leergangen zullen ten getale van twee zijn, althans te beginnen met de heropening der klassen van 1886.
Art. 3. De bepalingen van het vorig artikel zijn toepasselijk op de athenaea in dezelfde streek gelegen.
Art. 4. De kunstwoorden der wiskundige en natuurwetenschappen, alsook van de andere vakken van het programma, worden gelijktijdig in het Fransch en in het Nederlandsch onderwezen.
De geschied- en aardrijkskundige namen worden zooveel mogelijk gegeven in het Nederlandsch en het Fransch te gelijk.
Art. 5. De Regeering na het gevoelen te hebben ingewonnen van de bestuurlijke bureaux der gestichten van den Staat, mag altijd beslissen, dat alle of een deel van de leergangen, die overeenkomstig art. 2 en 3, in de Nederlandsche taal worden gegeven, terzelfder tijd in de Fransche taal gegeven zullen worden.