Nederlandsch Museum. Jaargang 9(1882)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 346] [p. 346] Aan mijn kleinkind Ernest. Het speeltuig laat gij vallen uit uw handjes, Gij nadert mij en kijkt me vorschend aan, Als zocht ge naar een antwoord op gepeinzen, Die gij niet zeggen kunt, niet kunt verstaan. Is 't zoo gewichtig toch, mijn lieve jongen, Wat gij van grootvaar gaarne weten zoudt, Omdat zoo ernstig-vragend staan uwe oogjes? Wat is 't dat zoo uw' geest gespannen houdt? Uw mondje zwijgt en ik, ik kan 't niet raden! - O diepe droom, waarin zijn geest verviel, Wat moogt gij in zoo'n kinderhart toch wezen, Wie leert mij peilen in die kleine ziel? 't Kan toch niet zijn, dat aardsche zorg of kommer Reeds 't hart van een tweejarig kind bezocht! 't Houdt nauwlijks op de moedermelk te drinken, Zie! aan zijn lipjes kleeft nog 't lavend vocht! - Kom aan mijn hart en laat me uw wangjes zoenen! Ga, jongen, speel nu voort met fluit en trom; Doch, moest ge op later jaren treuren, lijden, Kom dan bij grootvaar, als hij leeft, weerom. Ad. Beernaert. Vorige Volgende