Nederlandsch Museum. Jaargang 9
(1882)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |||||||||||
Het openbaar onderwijs in Vlaanderen tijdens de zeventiende eeuw.I.
| |||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||
't leven roepen, die eindigt met bedroevend te worden. De Keizer wilde de Nederlanden van onroomschen invloed vrij houden en nam met dit doel de willekeurigste besluiten. Te gelijk met de godsdienstige vrijheid bedwong hij het politiek leven en begon aldus den schrikkelijken strijd ‘tusschen dwang en vrijheid’ in ons vaderland, die meer dan eene eeuw moest duren. Bij de aankomst van Philip II wint het katholiek, of beter het Roomsch beginsel, veld. De geestelijkheid ijvertom het schoolbeheer in hare macht te krijgen, doch tevergeefs. De Koning blijft zoo vastberaden als zijn Vader en staat zijn recht niet af. Aan Willem van Oranje vertrouwt hij het bewind van Holland, en in zijne onderrichtingen schrijft hij den Prins voor, een onverzwakt toezicht te oefenen over de scholen. Voor de Zuidelijke gewesten vaardigde hij gelijkluidende besluiten uit. Dus, en dit punt is gewichtig, de Katholieke geestelijkheid had geene scholen, uitsluitend afhangende van hare overheid. In 1565 verleent Philip de toelating tot het uitvaardigen in de Nederlanden der decreten van het Concilie van Trente, doch onder voorbehoud van al zijne oppermachtige rechten ‘van sijne regaliën, rechten, hoogheyt ende preëminenciën.’ De clergie maakte hiertegen verzet, en beriep zich op de decreten van het Concilie, om te beweren, dat voortaan de wereldlijke macht het recht niet meer had tot het uitdeelen van onderwijs. Eene koninklijke ordonnancie van 1567 slaat zulke bewering af, als zijnde ongegrond. Een brief, gestuurd aan den bisschop van Leeuwarden, getuigt van den onwrikbaren wil van het Staatsbestuur, om het recht der burgerlijke macht tot het instandbrengen en toezicht van het onderwijs der jongere geslachten goed te houden. | |||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||
In 1570 vereenigden zich de Belgische bisschoppen voor de eerste maal in synode te Mechelen. De Hertog van Alva hield er aan in de vereeniging vertegenwoordigd te zijn door eenen afgevaardigde. De prelaten verborgen over die inmenging der wereldlijke overheid hunne ontevredenheid niet, en dreigden zelfs hunne beslissingen op te schorsen, zoo men hun de volle vrijheid van beraadslaging niet verleende. Ziedaar een staaltje van de felheid van den strijd tusschen de Regeering en de geestelijkheid inde zestiende eeuw. Het openbaar onderwijs was echter godsdienstig; immers van den beginne af waren de scholen ingericht, zoowel ter versterking van den heerschenden godsdienst, als tot het verspreiden der wetenschap. De godsdienst was eene zijde van het koninklijk gezag. Dat de Regeering zelve godsdienstig was, moet niet verwonderen. Wij weten, dat kerkelijke praktijk een hoofdkenmerk is der vervlogen tijden en aangetroffen werd bij elke gebeurtenis van het openbaar leven. Het begrip van geloof stond bij den voorzaat zoo hoog, dat het ver verheven was boven de verwikkelingen, die dikwerf tusschen de bevolking en de kerkelijke overheden oprezen. De hervorming der XVI eeuw ontsproot uit een vertoornd godsdienstig gevoel, veroorzaakt door ergerlijke misbruiken der kerkelijke hoofden. Hare aanhangers had zij te danken, niet aan zegepralende beginselen van ongeloof, gelijk velen het hedendaags meenen, maar aan eenen onweerstaanbaren geloofsijver, die al de klassen der bevolking aangreep en vervoerde. Vandaar de vinnige onverdraagzaamheid, welke de godsdiensttwisten der zestiende eeuw kenschetsen Onze voorouders, zegt een schrijver, wenschten op godsdienstig gebied hun hervormd standpunt tegenover het | |||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||
katholieke te handhaven, doch uit geloof, en niet uit ongeloofGa naar voetnoot(1). Men beleefde destijds dagen van kerkelijke verbittering en daaruitvloeiende partijdigheid. Het is waar, men trof wijzen aan, die, boven den strijd verheven, aan geen van beide zijden de absolute waarheid aanwezig achtten, en die in Rome zoowel als in Geneve veel vonden, dat zij afkeurden, en veel ook, dat hen aantrok. Begrippen van verdraagzaamheid zaaide men niet, wel integendeel. De verschillende leerstellingen die voorgestaan werden, leidden tot denzelfden broederhaat. En toch, men is gedwongen te bekennen, dat het volk slecht bestuurd en diep verdrukt was. De verdrukking was te zwaarder, daar zij door uitlandsche meesters gepleegd werd. Bij het verlies der openbare vrijheden kwam zich het verlies der persoonlijke vrijheid voegen, en dit verlies werd door geen ander voordeel vergoed. De geest der openbare overheden was vaak door overdreven geloofsijver beneveld en bracht soms wonderlijke uitwerkselen teweeg, ook op het stuk van onderwijs. Ten bewijze daarvan verstrekke het volgende: Krachtens een bevel der Schepenen van Gent, in Maart 1569 uitgevaardigd, mochten geene kinderen naar onderwijsgestichten buiten het land gezonden worden dan met de toestemming der overheidGa naar voetnoot(2). De strekking van het katholicisme veranderde. Tot den dag der Hervorming leenden de kloosterorden gaarne de hand aan de hoogere geestelijkheid in den wederstand aan de Roomsche eischen. Nu echter ontstond een radicale ommekeer in de gedragslijn der reguliere clergie. Toen na | |||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||
het roemrijk verzet der Nederlanders tegen vreemd geweld, het Zuiden onder de macht van den Spaanschen Koning was teruggebracht, drong het Ultramontanisme in onze gewesten met medehulp, als 't ware, der wereldlijke overheid, daar deze vertrouwde, dat lijdelijke onderwerping van het volk aan de geloofspunten, ook eene zelfde onderwerping aan den Koning zou ten gevolge hebben. Helaas, wij moeten bekennen, dat dit onvaderlandsch werk tijdens de zeventiende eeuw met goeden uitslag bekroond werd. Wie aan den strijd tegen Spanje had deel genomen, werd gedwongen het land te verlaten. Velen gingen naar het Noorden, waar zij bijdroegen tot de opkomst en ontwikkeling niet alleen der letterkunde en wetenschap, maar ook aan de stoffelijke macht en het staatkundig overwicht der Bataafsche Republiek. Het kwijnen van handel, nijverheid, zeevaart en landbouw werkte verderfelijk op 's volks geestesontwikkeling. De zwakheid van het Spaansch bestuur ontnam den landaard den moed tot inspanning en vooruitgang. Het bekommerde zich hoofdzakelijk met het instandhouden eener zuivere rechtgeloovigheid, en ter bereiking van dit doel werd natuurlijk het openbaar onderwijs aan den Jeidband gehouden. Het ingevoerde stelsel van ontzenuwing had dan ook de noodlottigste uitslagen. Het verslapte den kloeken volksgeest van vroeger dagen en werkte zelfs schadelijk op de zelfstandigheid der Vlamingen. Bedroevend was dus de toestand van ons vaderland op het einde der zestiende eeuw, zoowel op zedelijk als op stoffelijk gebied. De ontzaglijke landverhuizing, volgende op eene langdurige verwoesting en moorderij, had het bloeiendste land der aarde in eene verwoeste uitgestrektheid gronds herschapen. | |||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||
‘Het land van Vlaenderen, zoo luidt het bij eenen schrijver, was in eenen soberen staet; 't derde van dhuysen waeren te coopen, of te hueren, of ledich ende onbewoont. Alle velden waeren bosschen van ginst, doornen, ende ander wildernissenGa naar voetnoot(1).’ Het grievendste van de uitslagen der omwenteling tegen Spanje was ontegensprekelijk de scheiding der twee deelen van Nederland. Hoe menigmaal is die scheiding sedert dien door schrandere staatslieden niet betreurd geweest; doch tevergeefs. Het stond geschreven, dat het Noorden en het Zuiden elk hunnen afzonderlijken weg te bewandelen hadden. De loop der gebeurtenissen heeft ongelukkig niet gewild, dat de zonen van beide deelen door gemeenschappelijk lijden en strijden, door vereenigd lief en leed zich vereenzelvigden in het fiere gevoel, kinderen te zijn van eenen kloeken Nederlandschen Staat. Het Zuiden bleef dus aan Spanje behouden, en de Regeering te Madrid deed haar best om het van het Noorden zooveel mogelijk af te zonderen. Zij had immers de kracht van het vereenigd Nederland te veel tot haar nadeel leeren kennen om niet met zorg elke aanleiding tot toenadering onzer gewesten te vermijden. | |||||||||||
II.
| |||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||
houdende ontzenuwing der karakters het openbaar gevoelen voor het koninklijk gezag vrij gunstig was geworden. Albrecht en Isabella deden loffelijke pogingen om orde in het land te brengen. Diep verknocht aan den katholieken godsdienst, maakten zij het zich tot heiligen plicht aan de Roomsche Kerk nieuwe tempels te schenken en de kloosterorden te vermenigvuldigen. Daarbij traden zij op als vurige beschermers der Jezuïeten. Zij beijverden zich met de inrichting van het openbaar onderwijs, het hoofdzakelijk beschouwende als een middel tot vestiging in het land van het Katholicisme. Het bestuur der Aartshertogen vernieuwt de strengheden der voorgaande eeuw aangaande de schoolboeken. Echter besloot het tot de stichting van talrijke lagere scholen en ook zondagscholen. De armen moesten er hunne kinderen heen zenden, op pene van verlies van onderstand der Arme Kamer. De bevelbrieven van het genomen dwangmiddel billijken de strengheid der vorsten door een beginsel, dat wij hedendaags doen gelden: het behoud van den Staat, die ‘grootelijks afhangt van de opvoeding en het onderwijs aan de jeugd gegevenGa naar voetnoot(l).’ Wat in de eerste plaats aan de regeering der Aartshertogen luister bijzette, was de buitengewone glans waarmede omtrent dit tijdstip de kunsten in België schitterden. Het Twaalfjarig Bestand in 1609 gesloten tusschen de Bataafsche Republiek en Spanje, was de beoefening van letteren, kunsten en wetenschappen niet ongunstig. In het Zuiden hijgde men naar rust en vrede en de Aartshertogen hadden gewichtige redenen om den openbaren wensch niet tegen te werken. | |||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||
Rubens, de Vorst der schilders en der gansche schaar van doorluchtige kunstenaars, welke de Vlaamsche schilderschool voortbracht, ook wel eenige uitstekende geleerden wier namen in het Belgisch Pantheon prijken, hebben de regeering van Albrecht en Isabella met eenen betrekkelijk hellen stralenkrans van roem omgeven. Vol vertrouwen in de toekomst, zetteden de toenmalige kunstenaars zich aan 't werk, en brachten gewrochten voort, die van een eigenaardig kunstgevoel getuigen. Het bewind van Albrecht en Isabella wordt op uiteenloopende wijze door de schrijvers beoordeeld. De eenen houden staan, dat het weldadig is geweest, anderen, met het oog op den geest van onverdraagzaamheid, welke zich lucht gaf in een groot getal bestuurlijke besluiten, zijn vol strengheid voor Vorsten, die, gansch doordrongen zijnde van de denkbeelden der eeuw, niet het minste begrip hadden van gewetensvrijheid, zooals wij dit begrip thans opvatten. Wat misschien toegebracht heeft om de zachtheid der regeering van Albrecht en Isabella luide te verkondigen is, dat zij plaats heeft gehad tusschen twee rampspoedige feiten: de omwenteling der zestiende eeuw en de oorlogen van Lodewijk XIV. Hoe het zij, ten aanzien der ontaarding van het nationaal karakter, liep het aangenomen regeeringstelsel der Aartshertogen boven verwachting uit; want de landzaat liefde hoe langer hoe meer wat hij vroeger gehaat en verfoeid had. Wij zegden het reeds: de openbare denkwijze was bij den aanvang der zeventiende eeuw het tegendeel van wat zij vijf en twintig jaren vroeger was geweest. In het Zuiden beschouwde men van lieverlede het Spaansch en katholiek Bestuur als 's lands beschermer, de Bataafsche republiek als eenen gevaarlijken vijand. Die omgekeerde geestes- | |||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||
toestand bleek duidelijk door de gebeurtenissen tijdens den slag van Nieuwpoort. De brieven, bij die gelegenheid door de Staten-generaal aan Brugge en Gent gericht, waarbij zij aan deze steden voorstelden om wederom in de Unie te treden, en haar het bondgenootschap van vroeger dagen herinnerden, waren voor de inwoners een spoorslag om met des te meer ijver aan de versterkingen dier plaatsen te arbeiden. De Nederlandsche staatslieden bemerkten ras, toen zij in Vlaanderen kwamen, hoe zij door de bevolking als vijanden gehaat en als ketters verafschuwd werdenGa naar voetnoot(1). Toen de adel en de Waalsche gewesten in vertwijfeling over het Spaansche wanbestuur, met Richelieu in verbinding traden tot afschudding van een ondraaglijk juk, werd het Hollandsche leger, dat voor ditzelfde doel in Brabant rukte, met onverholen afkeer begroet. De verandering bij de Vlaamsche bevolking was zoodanig, dat zij toen in tegenoverstelling der Walen, de rustigste en meestgedweeë onderdanen van Spanje werden. Met het meeste recht kon van hen gezegd worden, dat zij na den mislukten opstand het slachtoffer geworden zijn van het opnieuw bevestigde Spaansche bewind. Terwijl de Walen door hunne taal en ontwikkeling deel konden nemen aan het intellectueele leven van Frankrijk, beletten de strenge verbodswetten op den invoer van Nederlandsche boeken, die in de oogen der geestelijkheid van verkeerde grondstellingen en kettersche gedachten wemelden, dat de Vlaamsche bevolking eenig nut kon | |||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||
trekken van de ontwikkeling der Nederlandsche taal. Aan den eenen kant van hunne stamgenooten afgesloten, en aan den anderen door Fransche taal en zeden omringd, was het noodzakelijk, dat het Nederlandsch in dien ongelijken strijd het onderspit moest delven. | |||||||||||
III.
| |||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||
wercken ende te bauwen, ende hun kercken ende cloosters te repareeren ende meilloreren ende veel nieuwe kercken van den grondt af te stichten.’ Deze woorden laten toe zich een denkbeeld te vormen over de reactie, die te Gent en in al de steden des lands plaats greep. De geloofsoefeningen, de gebruiken, de vooroordeelen, de katholieke gevoelens, teruggehouden door de beroerten en vooral door het hervormd bewind, dat gedurende zes jaren het roer in handen hield in de groote stad, ontwaakten krachtiger dan ooit. Talrijke bestuurlijke acten en rechterlijke gebruiken geven ons daarvan de ondubbelzinnigste bewijzen. In zijne Beschrijving van Gent, dagteekenende van het jaar 1662, meldt ons Justo Billet, dat Gent ‘sedert 1600 tot 1622 uit zijne puinen heroprees.’ Men bouwde ten allen kant; nieuwe nijverheidstakken werden ingevoerd. Het werkvolk had overvloedig werk; want het mobilier der kerken, en ook wel dat van vele adellijke woningen, was stuk geslagen of ontvreemd geweest. De liberale bedrijven hadden in de stad sterk toegenomen. Men telde viermaal meer advocaten, procureurs, geneesheeren en apothekers; van deze laatste was het getal van vijf gestegen tot dertig. In stede van drie prachtrijtuigen, carossen, waren er in 1662 ‘ontrent de hondert, luttel min of meer.’ Liefdadigheidsgestichten werden opgerecht ‘als den oprechten bergh van caritate, daer men den aermen leendt gratis ofte sonder intrest, het seminario des bisdoms, het aerm cnechtiens ende myskens huys, onderhaudende een soo groodt ghetal van kinderen, de aerme jonghe dochters schoole, op d'Hautleye, daar se leeren ende den cost cryghen, ende meer dierghelycke andere.’ De onderwijsgestichten bloeiden insgelijks. De Jezuïe- | |||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||
ten ‘met hun galleryen, schoolen ende andere meerder commoditeidt tot het collegie, wercken al naer advenant van hunne incompstelGa naar voetnoot(1).’ Vele ambachtslieden uit andere steden verwierven het Gentsche burgerrecht, iets dat noodzakelijk was tot het oefenen in de stad van hun bedrijf. Hoe was het te Gent met het openbaar onderwijs geschapen? Men trof er in de zeventiende eeuw twee gestichten aan van middelbaar onderwijs, den naam voerende van Latijnsche scholen. De eene school behoorde aan de paters Jezuïeten, de tweede, aan de paters Augustijnen. De eerste kwam tot stand eenigen tijd na den terugkeer der stad onder het Spaansch bewind; de tweede, namelijk die der Augustijnen, in de eerste jaren der zeventiende eeuw. Tot het stichten van hun college te Gent, kregen de Jezuïeten van het magistraat geldelijken onderstand; want wij lezen bij Billet:‘Eerst sijn ghebaudt de kercke, collegie ende schoolen van de Eerw. P. der Societeidt Jesu, ter eeren van Sente Lieven, patroon van der stad Ghendt, ende tot het instrueeren van de joncheydt ende dit door hulpe ende lieberaelicheydt van de heeren vant magistraetGa naar voetnoot(2).’ Van de gestichten van lager onderwijs zullen wij verder spreken. | |||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||
IV.
| |||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||
niet meer, welke nieuwe woorden of wendingen bij den Noorderbuur ingevoerd werden, of liever, wat er daar met de taal gedaan werd. Verscheidene ordonnanciën van 1608, 1616 en 1626 schreven voor, dat alle boekverkoopers of drukkers bij eede beloven moesten, geene verboden boeken (dat waren Hollandsche) te drukken, te verkoopen of te binden, ook dat geene kisten met boeken mochten geopend worden, noch boekveilingen plaats hebben zonder tusschenkomst der boekkeurders. Hoe was zulke verregaande strengheid te verklaren? Door de vrees van onroomsch zaad te verspreiden, en die vrees was juist niet ongegrond. ‘Wij kunnen het de overheden niet kwalijk afnemen,’ zegt J.F. Willems, ‘dat zij op hare hoede waren tegen een protestantisme, 'tgeen, grenzend aan deze landen, nog altijd dreigde daarin te storten; doch de ondervinding van alle tijden heeft geleerd, dat men door dergelijke belemmeringen eene doodelijke wonde toebrengt aan de letterkunde. In Noord-Nederland heerschte eene groote vrijheid van denken en schrijven. De taal werd er zoowel bij de grooten als bij de minvermogenden algemeen en met ijver beoefend en beschaafd.’ Het Latijn en Fransch werden dan ook alleen in het middelbaar onderwijs bestudeerd, daar, gelijk wij even gezien hebben, volgens de verspreide meening, het beoefenen der landtaal te veel vrijheidsgeest omtrent godsdienstige en staatkundige aangelegenheden deed opkomen. De Antwerpsche kanunnik Max van Eynatten, tot boekkeurder aangesteld, kreeg last onze reeds gezuiverde volksboeken opnieuw na te zien, en de brave man besnoeide die zoodanig, of liet ze onder zijne censuur dusdanig verminken, dat zij niet meer herkennelijk uit zijne handen kwamen. Nu werd | |||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||
de taal, gelijk de lage volksklasse die ze beoefende, bij velen een voorwerp van verachtingGa naar voetnoot(1). De oorspronkelijke uitgaven van al wat als classiek werk kon beschouwd worden, werden door de geestelijkheid met veel strengheid overzien. De synode gehouden te Mechelen, had beslist dat de Rudimenta van Despauterius uitsluitend in de scholen zou gebruikt worden, welke beslissing den weg versperde tot den geringsten vooruitgang. Aldus moest men in den ouden slenter blijven tegen wil en dank; maar men verlieze niet uit het oog, dat de scholen beschouwd werden als geestelijke gestichten. Men zag hel als eene onmogelijke zaak aan, zich van eene aangenomen leerwijze in het onderwijs te verwijderen op wat punt ook, zonder met dezelfde gelegenheid op het dogma der Kerk inbreuk te maken. Ketterij was het dus, naar het voorbeeld van den taalkundigen Torrentius, of van der Beeke, van Zwolle, verbeteringen of vereenvoudiging te brengen aan de in gebruik zijnde spraakleerenGa naar voetnoot(2). Daarom ook bleven Cato's Disticha onveranderlijk in zwang. Onder de algemeen gebruikte leerboeken kunnen wij er eenige opgeven: De historie van de goede vrouw Griseldis ‘die een spiegel is gheweest van patientiën.’ De Spieghel der Jongers, door Lambert Goetman. De wijse leeringe die Catho zijnen sone leerde. De Historie van Reinaert den Vos, een werk evenals andere door den scholaster voor ‘goed en bequaem’ | |||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||
gevonden, zoo voor de scholen als andere personen, en dienende niet alleen tot recreatie, maar ook tot moralisatie’Ga naar voetnoot(1). Vertroosting der Wijsheid, vertaald door Boëthius, een boek beschouwd door onze voorouders als eene schatkamer van levenswijsheid. In al de scholen trof men aan, als leesboek voor meergevorderden, de Historie des Bijbels, welk werk ten huidigen dage nog aangetroffen wordt in geestelijke onderwijsgestichten. | |||||||||||
V.
| |||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||
aanzetten om de door ons behandelde stof met meer uitgebreidheid en volledigheid te hervatten. Alleen door middel van lokale bijdragen in den aard van de onze, zal het eens mogelijk worden de Geschiedenis van het openbaar onderwijs in ons vaderland te schrijven. Vooraleer in bijzonderheden te treden over de onderwijsgestichten, waarvan wij te spreken hebben, schijnt het ons niet ongepast eenen terugblik te werpen op den stand van zaken aangaande den graad van geleerdheid, die te Gent, en in eenige andere steden van Vlaanderen, op het einde der vorige eeuw bereikt was, en er een woord in 't voorbijgaan bij te voegen, over een aantal verdienstelijke mannen die door hunne wetenschap het vaderland vereerden. Het moge verstrekken als toetsteen en vergelijkingspunt bij de beoordeeling van het schoolwezen der zeventiende eeuw. In het oorspronkelijk tijdvak der Geschiedenis van het openbaar onderwijs te lande, dat is, de zesde en zevende eeuw, werden geslotene scholen opgericht bij de hoofdkerken en in de kloosters; maar na de instelling van de gemeente en de hoogescholen, werden de geslotene scholen schier verlaten. De geestelijke leerlingen, gemengd met al de wereldlijke, leefden de zeden en de tucht niet na, welke aan priesters betaamden. Ook beval het Concilie van Trente seminariën tot stand te brengen, waar de toekomende priesters hunne studiën deden, en tot het geestelijk leven werden opgeleid. Men trof seminariën aan, alwaar niet alleen leergangen van godgeleerdheid, maar ook van humaniteiten en wijsbegeerte ingericht werden. Deze wijzigingen waren in hooge mate toe te schrijven aan den invloed van Luther's hervorming in het opvoedingsstelsel. In het begin der zestiende eeuw volgde het openbaar onderwijs den normalen gang van ontwikkeling en uitbrei- | |||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||
ding in Zuid-Nederland. De stedelijke scholen leefden voort in goede voorwaarden, zonder tegenkanting van wien ook, benevens de kloosterscholen, die insgelijks onbelemmerd haren bepaalden werkkring volvoerden. De schoolhouding werd door onderscheidene mannen besproken, ook wel vatbaar bevonden voor verbetering, dat spreekt van zelfs. Dank zij de verspreiding der boekdrukkunst, zag menig schoolboek het daglicht en elk schoolboek bevatte telkens iets nieuws. De bloei van het hooger en middelbaar onderwijs bleef stand houden. De Universiteit van Leuven moest in de oogen der vorsten dienen om in zake van onderwijs eene zekere eenheid in gansch het land te stichten. Ten behoeve der wetenschappelijke opleiding der franschsprekende Belgen was de Universiteit van Dowaai ingericht, doch niet op zoo breede schaal als de Alma Mater van Leuven. Nog was de Regeering voornemens eene hoogeschool te stichten te Deventer voor de bevolkingen van Noord-Nederland; maar de kort daarna uitgebroken opstand deed het plan mislukkenGa naar voetnoot(1). Antwerpen, destijds het middenpunt van den nationalen rijkdom, telde in zijnen schoot meer dan eenen geleerde en letterkundige. Brugge was eene literarische stad, door Erasmus, die er liever toefde dan te Leuven, hooggeroemd. In 1521 mocht hij er eenige genoeglijke dagen slijten in gezelschap zijns lettervriends Thomas Morus, die zich onder het gezantschap bevond van den beruchten kardinaal Wolsey. Het verblijf te Brugge van eenen man als Erasmus kon voorzeker het intellectueel leven der stad | |||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||
niet nadeelig zijn, Erasmus, een der kloekste vertegenwoordigers van het wereldlijk beginsel in de maatschappelijke instellingen, tegenover de scholastiek en de godgeleerdheid, eenen man die met zijnen stekeligen geest, vastberaden te velde trok tegen de misbruiken en gekheden van het openbaar bestuur, zoowel als tegen de gebreken en de heersch zucht der geestelijkheid. Te Brugge leefden Marc Laurin, bij wien Erasmus gehuisvest was; Lodewijk Vives door Hendrik VIII verkozen tot praeceptor zijner dochter Maria; Pieter de Corte, die later tot bisschop van Brugge werd benoemd; Frans van Cranevelde en andere. Gent stond gelijk weleer aan de spits van het onderwijs en der wetenschap. Met fierheid noemde het onder zijne geleerden Lod. van Praet, Antone en Ch. Uutenhove, Lieven Goethals, Willem van de Walle, Antone Slock, Omer Eding, den Karthuizer Lieven Ammonius en Vlaanderen's schatbewaarder Lieven van Pottelsberghe. Joos Lambrecht, den gekenden lettersteker en gewezen schoolmeester, wierp eenen diepen blik in de Vlaamsche spraakleer. Philip Van Lansberghe schitterde als sterre- en wiskundige. Heinsius verbeterde de verwilderde dichtwijze der Rederijkers, en grondvestte de prosodia op vaste, heden nog gevolgde regels. De toestand veranderde op nadeelige wijze op het einde der eeuw. Met de uitwijkelingen ging ook de wetenschap heen. Deze heeft behoefte aan vrijheid, en in het veroverd land was geene. vrijheid meer. De hoogeschool van Leiden alleen nam opeenvolgens zeventien Zuidnederlanders onder hare leeraren opGa naar voetnoot(1). De vaderlandsche letteren vertrokken | |||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||
mede naar het Noorden, waar weldra eene gulden eeuw der dichtkunst en der geschiedenis aanbrak. Het is, dat de leerstelsels van Luther en Calvijn onze gewesten tot in hunne grondvesten geschokt hadden, dat eene hevige beweging onder de begrippen had plaats gegrepen, waaraan de geleerden van Vlaanderen, en ook wel onze Rederijkkamers, deel hadden genomen. De letterkundige geest scheen gansch te ontwaken en het hoofd op te beuren. Meer dan een Vlaming stond als goed theologant aangeteekend. In 1618, toen de synode van Dordrecht de vertaling voortzette van den Bijbel, dien Marnix den tijd niet gehad had te eindigen, vertrouwde zij het opstellen van den Statenbijbel aan eene Commissie van theologanten, onder welke men meer dan eenen Zuidnederlander telde, onder anderen Baudaert van Deinze en van de Walle van Gent. Gedurende een lang tijdverloop zet onze wetenschappelijke geschiedenis zich voort in andere landen, en vooral in Holland, waar onze geleerden hunne bekwaamheid overbrachten, welke zij bij den landaard niet konden benuttigen. De voornaamste onder hen was Simon Stevijn, (1548-1620) die openlijk het stelsel van Copernic voorstond, en die in 1585 te Leiden zijne Dialectike ofte Bewysconst uitgaf. Gerard Mercator vertrok naar Duisburg; Dodoensen l'Ecluse werden leeraars te Leiden. De Gentenaar Livinus Hulsius vestigde zich te Frankfort. Een ander Gentenaar, Pieter Montanus begaf zich insgelijks naar Holland. Nog hebben wij aan te stippen Philip van Lansberghe (1561-1632) die tot de school behoorde van Simon Stevijn, en de l'Obel die zich naar Engeland begaf, en geneesheer werd van Jacob IGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||
Bij die uitstekende namen zullen wij dien voegen van Justus Lipsius. Deze Zuidnederlander leerde eerst bij de Jezuïeten te Keulen, dan te Leuven, volgde Granvelle te Rome, kwam te Leuven terug, en bezocht vervolgens verscheidene steden. Dan treft men hem aan in eenen leeraarstoel te Leiden, en terzelfder tijd houdt hij zich onledig met taalkundige en historische gewrochten. Met Justus Lipsius komen wij tot aan een tijdvak van uitputting en slaap onzer gewesten, tijdvak dat zich gedurende twee eeuwen voortzet, en waarvan het kwijnen bij den levenslust onzer Noord- en Zuiderburen hevig afsteekt. | |||||||||||
VI.
| |||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||
ten en Heidenen, het schoolonderwijs en het opstellen van boeken. De Wedergeboorte had door haren bloei de kunsten en wetenschappen, de nijverheden en ambachten, in een woord het menschelijk leven, verruimd; het kloosterleven der middeleeuwen was zoo aanlokkend niet meer als weleer. De Jezuïeten begrepen het, en baanden eenen nieuwen weg om de bevolking tot zich te trekken. Zij maakten het Christendom meer wereldsch. Eene diepere inzage van het menschelijk hart deed hen besluiten tot het aanprediken eener toegevende godsdienstleer. Zij stonden eenen levensregel voor, die het verkeer met de buitenwereld niet hinderdeGa naar voetnoot(1). Aan de wetenschap leverden zij een bepaald getal mannen, wier werken in dien tijd van verval eenen zekeren luister verspreidden. De grootste hunner leeraars was zonder tegenspraak de wiskundige Gregoire de St Vincent (1584-1667), die achtervolgens te Antwerpen, Leuven en Gent onderwees. De lessen der Jezuïeten wierpen geene goede vruchten af, en zoo zij al leerlingen vormden in de wetenschap, het was in de rangen der Paters zelven dat men ze te zoeken heeft. Hun onderwijs werd geprezen, en stond misschien boven dat der Leuvensche hoogeschool. Toch heeft men voorbehoudingen te maken, wanneer de schrijvers bevestigen, dat zij den smaak voor wetenschappelijke studiën deden herleven. Zij wendden zich tot de eigenliefde en de verwaandheid hunner leerlingen, om ze tot de studie op te wekken. De belooningen bestonden niet alleen in plechtige prijsuitreikingen; men gaf ook aan de beste onder de leerlingen kruisen, lintjes enz. In elke klas stak men de goede leerlingen uit | |||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||
boven de andere, en schonk hun den titel van decuriones of praetores, als waren het magistraten. Wel is waar moet er naijver in de klas zijn; verdienstelijke en werkzame leerlingen moeten beloond worden. Wij zijn niet van het getal dergenen, die beweren dat prijsuitreikingen kwaad teweegbrengen, dat zij trotschheid bij de leerlingen baren, en dus best afgeschaft worden; dat men de jeugd moet gewennen te arbeiden, niet met het vooruitzicht van prijzen, maar uit louter plichtbesef. Dit is een van die wonderlijke beginselen, die vaak toegejuicht worden, omdat zij iets verleidends hebben, doch die in de praktijk geenen steek houden. Maar de Jezuïeten jaagden in hun belooningstelsel een ander doel na dan het aanmoedigen der studie, en streefden alleen naar den oppermachtigen invloed hunner orde. Met dit doel volgden zij in hunne gestichten eene ernstige en zachte regeltucht, gepaard met een aanhoudend aanwenden van belooningen en uitspanningen, tooneelkundige voorstellingen, deze laatste voor de leerlingen beschouwd als lessen van goede manieren en wellevendheid. Verder academische oefeningen in de klassen, alwaar literarische ijdelheid en den smaak der betwisterij opgewekt werden; een ruim aandeel verleend aan de lichaamsoefeningen, korte vacantiën, uitgestrekte lokalen, sierlijke zalen, ziedaar de middelen, de eene lofwaardig, maar alle doeltreffend, door welke de Jezuïeten de zonen der hoogere standen wisten tot zich te trekken. Reeds van den beginne harer inrichting, ontmoette de Jezuïeten-orde onwil en tegenzin bij bisschoppen en priesters; ook van andere zijden bestond wantrouwen tegen haar. Alva was haar vijandig. Waar de Jezuïeten zich aanboden, kwamen zij in botsing met de gevestigde geestelijke overheden, die in hen geduchte mededingers vreesden. | |||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||
De nieuwe vormen der Ultramontaansche godsvruchtGa naar voetnoot(1), door de orde voorgestaan, werden afgekeurd als verderfelijke wijzigingen. Fijne middeltjes werden door de Paters in 't werk gelegd ten wille van bijval; de punten des geloofs stelden zij in rijm en deden ze zingen door hunne leerlingen; zij maakten kinderspelen, waarin de deugden der heiligen vertoond werden; zij deelden geld uit om de kinderen naar de catechismus-lessen te lokken. Ook hadden zij, wij herhalen het, van den eerste af een zwak voor tooneelspel. Zij stelden veelal zelven de stukken op, hetzij in het Latijn, het Fransch of het Vlaamsch. Er was een tijd, dat er te Gent geene andere tooneelvertooningen plaats grepen, dan degene van het College der Jezuïeten en dat der Augustijnen. Wie de geschiedenis wil schrijven van het tooneel te Gent, dient rekening te houden van de tooneelstukken door de leeraars dier gestichten samengesteld en ten tooneele gevoerd. De tooneelplechtigheden der scholen vielen in den smaak der bevolking, der ouders en overheden. Elk der twee gestichten, waarvan wij spreken, beijverde zich de beste acteurs te vormen, en op den dag der vertooning kwamen de ouders toegestroomd om de jeugdige tooneelisten door hunne toejuichingen aan te moedigen. In de Bibliographie gantoise van F. van der Haeghen, vindt men een aantal programmas aangeteekend van dramatische plechtigheden, die in beide colleges werden gegeven. Uit het lezen van de titels der voorgedragen stukken, zien wij al dadelijk, dat de Paters in tooneelvertooningen een middel vonden tot het maken van kerkelijke propaganda. | |||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||
De Schrift was de voorraadkamer, waarin voornamelijk geput werd tot het opstellen der stukken; verder de geschiedenis der oudheid. De Jezuïeten richtten overal scholen op van middelbaar en hooger onderwijs; de Latijnsche klassen geraakten grootendeels in hunne handen. Te Leuven bezetten zij de leerstoelen van theologie, Hebreeuwsch en wiskunde; ook te Antwerpen, Brugge, Gent onderwezen zij de godgeleerdheid. Wanneer wij zooeven den bloei van het onderwijs der Jezuïeten verkondigden, maakten wij voorbehoudingen, en dat moeten wij doen om in de waarheid te blijven. En inderdaad, vrijheid, van gedachten duldde de orde niet, en men verwierp stelselmatig elke nieuwigheid op het gebied der wetenschap. De uitlegging der classieken bepaalde zich tot het aanstippen der taalregels, sierlijke wendingen en figuren van stijl. De geschiedenis bleef beperkt tot een oppervlakkig overzicht der oudheid. Het wetenschappelijk deel bestond uit een weinig meetkunde. De wijsbegeerte was die van Aristoteles, maar volgens de commentariën der paters van de orde. Zulk een stelsel kon oppervlakkige mannen voortbrengen, maar geene verhevene geesten, noch kloeke karakters. De spraakleer en de rhetorica bloeiden in de colleges; men leerde er Latijnsche oden en lierzangen vervaardigen; men onderwees de logica, men oefende zich in het spitsvondig bepleiten van twistvragen. Dit alles was echter oppervlakkig en zonder het minste voordeel voor de gedachten en het leven. Gedurende zes tot acht volle jaren bleven de leerlingen onderworpen aan een lijdelijk onderwijs, dat alle vooruitzetting onderdrukte, en waarin de individueele rede zich ter nauwernood met schuchterheid mocht vertoonen. Het opperste doel van het gegeven onderwijs was in aange- | |||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||
name vormen zich in het Latijn te kunnen uitdrukkenGa naar voetnoot(1). Van de ontdekkingen op het gebied der wetenschap gedaan sedert de XVIe eeuw, hield men geene rekening; van Newton, Descartes en Gassendi sprak men niet; immers het uitgangspunt der wetenschappelijke stelsels van deze doorluchtige mannen steunde niet op de Openbaring. Met lager onderwijs hebben de Jezuïeten het nooit ver gebracht. Zij mistrouwden het volksonderwijs, als kunnende ten aanzien van het geloof meer kwaad dan goed stichten. Waar zij zich bevonden, stelden zij sodaliteiten in. In 1640 stonden zij aan het hoofd van negentig zulker broederschappen. Te Gent lieten zich in 1618 de Bisschop, de President van den Raad van Vlaanderen, de Goeverneur van 't Kasteel en de Abt van St Pieters in de sodaliteit opschrijven. Te Antwerpen telden zij tien vergaderingen met 3000 leden. Men kan denken, wat machtigen invloed zij op de bevolking oefendenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
VII.
| |||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||
zing der overdekens van de ambachten plaats greep, en dit bewijst, dat zij aan het gemeentelijk volksleven niet vreemd bleven. De beeldstormerij der XVIe eeuw had al hunne goederen vernield, en het was slechts na de omwenteling dat zij allengskens tot het leven terugkwamen. De prior Jan Cools, een man van veel beleid en inspanning, lukte er in door zijn toedoen klooster en kerk te doen heropbouwenGa naar voetnoot(1). Van wege het Middenbestuur van Brussel kreeg het Gentsche Magistraat bericht, dat het voor hem plicht was mede te helpen tot het heropbouwen van gezegde kerk en klooster, te meer daar het Magistraat van 1582 de staande goederen der paters had laten verkoopen. De financieele toestand der gemeente was bedroevend, en men wist niet, hoe aan de eischen der Regeering voldoening te geven. Eindelijk werd een middel gevonden. Men kwam overeen om eenen stuiver te heffen op iederen zak graan, die in de Stad werd gebracht. Deze belasting opgelegd voor den termijn van 12 jaar, werd aanvaard als toelage der Stad in de bouwkosten. Dit geschiedde in 1605. De heffing van dien stuiver werd verlengd voor 6 jaar, dat was tot het jaar 1623. Daar de gebouwen niet voltrokken waren op dit tijdstip, kregen de paters voortaan een deel van den graanpenning; het overige er van moest besteed worden tot het opmaken der St Michielskerk. Het aandeel der Augustijnen beliep tot de som van 1000 gulden 's jaars. Bij den terugkeer in hunne kloosters, besloten, de Augustijnen studie-colleges in te richten, waar de jeugd hare humaniora kon doen. Zij wisten, wat invloed men op | |||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||
het volk bij middel van onderwijs kan oefenen, en hoe zeer dat middel geschikt was om de Augustijnen-orde in de openbare meening te doen stijgen. Zij beproefden het om een werk te hervatten, dat gedurende anderhalve eeuw goede uitslagen opgeleverd had, namelijk dat der Hieronymieten. Wel is waar hielden de Jezuïeten zich met onderwijs bezig; doch zij achtten zich zoo geschikt daartoe als Loyola's volgelingen, en waagden het als medestrevers dezer laatste op te treden, zooveel te meer daar zij er door het magistraat van onderscheidene steden toe aangezet werden. In weinige jaren tijds zag men onderscheidene Latijnsche scholen onder het beheer der Augustijnen voor den dag komen. In 1601 te Brussel; in 1607 te Antwerpen, in 1609 te Gent. In de volgende jaren stichtte men de colleges van Hasselt, Leuven, Luik, Hoei, Tienen, Brugge, Ieperen, Dendermonde. Den 27 April 1609 had de plechtige opening van het college te Gent, in voorloopige zalen, plaats. De Paters gaven zich moeite om leerlingen aan te winnen en schroomden zich niet hun onderwijs sterk op te hemelen. Reeds in 1613 kregen zij een getuigschrift van voldoening van het Magistraat, maar op hun aanzoek. Zij ijverden onverpoosd om tot het bouwen van geschikte klassen te kunnen overgaan. Tot bestrijding der kosten gebruikten zij de opbrengst van het verleenen eeniger vrije begraafplaatsen in het koor, ook van eeuwigdurende gezongen jaargetijdenGa naar voetnoot(1). Men kan licht denken, dat de inrichting der Augustijnenscholen door de Jezuïeten met geen goed oog werd aange- | |||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||
zien. Deze verborgen hunnen wrevel niet en lieten eenige pijlen tegen hunne medestrevers afschieten. De Provinciaal der Augustijnen beklaagde er zich over aan den Generaal van de orde te Rome. De klacht werd aanhoord, want de Provinciaal ontving in Januari 1623 eene Pauselijke bulle, waarbij de Heilige Vader zijne hooge tevredenheid uitdrukte over de taak door onze Augustijnen aangevangen, hen verzekerende ‘hetgeen zij voorgenomen hebben, met vreugde en volharding uit te werken, dat zij eene aangename taak aan God en aan hem, Vader der Christenheid bewezen, en dat die taak tot groot nut en luister van de Augustijnenorde moest dienen.’Ga naar voetnoot(1) Zulk eene hooge bekrachtiging was een triomf voor de Augustijnen, en vervulde hunne ziel met edele fierheid. Het was inderdaad eene aansporing om op het ingeslagen pad moedigen vrank voort te gaan. De bulle mochten de Augustijnen niet uitvaardigen zonder toelating der Staatsoverheid. De Provinciaal zond te dien einde een verzoekschrift aan den Raad van Brabant, en de gevraagde toelating werd vergund. De bulle had het gewenschte uitwerksel: men liet de Augustijnen gerust. Deze zetteden hun werk ijverig voort, en leefden op goeden voet met geestelijke en wereldlijke overheden. Het peil van hun onderwijs stond echter niet hooger dan dat van het onderwijs der Jezuieten. Bleven deze in de enge palen der middeleeuwsche scholastiek, de Augustijnen gingen er niet buiten. De ontdekkingen gedaan in den loop der zeventiende eeuw op het gebied der speculatieve wetenschappen werden over het hoofd gezien. Daarbij moeten | |||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||
wij bekennen, dat de Jezuieten verbeteringen brachten in de Latijnsche studiën, en door den band betrekkelijk knappe leeraars hadden. Geen wonder dus dat zij ruim zooveel leerlingen telden in hunne school als de Augustijnen, doch deze leefden in die zoete zelfvoldoening, welke dikwijls bij schoolmannen wordt waargenomen, en hun doet gelooven dat hun onderwijs ver boven het onderwijs van anderen staat. Zij onderwezen te Gent de humaniora en de wijsbegeerte. De studenten die zich tot den geestelijken staat voorbereidden, gingen hunne godgeleerdheid doen in het Augustijnencollege te Leuven. De humaniora bevatten de studie van het Latijn, de geleerde taal des tijds, het Fransch en een weinig Vlaamsch. Onder hunne leeraars schitterden er geene sterren van eersten rang, doch zij telden vele verdienstelijke mannen, waaronder eenige schrijvers van classieke werken, en andere die als predikers en godgeleerden in aanzien stonden. Het onderwijs werd slecht betaald; slechts een gedeelte der schooljeugd betaalde minervalia ‘zoo deur de quaede conjuncturen des tijts als andersins.’Ga naar voetnoot(1) De Augustijnen kwamen op het denkbeeld eene jaarlijksche toelage aan de Stad te vragen, in vervanging van het schoolgeld. Zij vertoonden aan het Magistraat de gelukkige uitslagen van hun onderwijs, hunne belangloosheid, belovende al hunnen ijver | |||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||
en hunne ervaarnis aan te wenden tot het geven van goede humaniora, er bijvoegende, dat de Augustijnen in andere steden toelagen ontvingen, en gezien het hulpgeld door de Stad aan de Jezuieten toegestaanGa naar voetnoot(1). De vraag werd ingewilligd en ‘een jaerlijkx pensioen van 200 pond grooten courant geld 's jaers, tot onderhoud van de Latijnsche schole, ghejont van Mijn Edele heeren Schepenen van beyde de banken, en het gemeente deser stad, den 20 Februari 1652, voorschepen synde M'her Joos Triest, heere van Ruddershove.’ In 1662 voegde de stad er 100 gulden bij tot het aankoopen van prijzen. Eene gelijke som van 100 gulden werd aan de paters Jezuieten verleend met hetzelfde doel. Het Gentsche Augustijnen-college genoot in den loop der XVIIe eeuw verscheidene malen de hooggeschatte eer eenen zijner gewezen leerlingen onder de Leuvensche primussen te mogen aantreffen. Met billijken trots stipten de paters zulke zegepralen aan in de jaarboeken huns kloosters, en onthaalden telkens met grooten luister de bekroonden bij hunnen terugkeer in Vlaanderen's hoofdstad. De portretten der primussen lieten zij voor hun college schilderen. Luisterlijk was de intrede dier primussen in de stad Gent; geheel de bevolking nam er deel aan. Ziehier ten bewijze eenige bijzonderheden over de eerbetuigingen die eenen van hen ten deele vielen. Wij bedoelen Judocus Goethals (1661-1742) die primus was in 1681. Hij werd hoogleeraar in de vrije kunsten aan de hoogeschool te Leuven, later kanunnik van St Baafs te Gent, en vervolgens aartsdiaken. De stoet der plechtige intrede werd geopend door eenen | |||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||
triomfwagen, de stad voorstellende, dan volgden de studenten der kleine scholen van de Augustijnen te voet; de leerlingen der drie hoogste scholen (klassen) zaten op paarden met lauweren bekroond. De primus zat op het eerste paard, met eenen lauwerkrans om het hoofd en eenen palmtak in de hand. De Gentsche burgerij volgde te voet. Nog zag men drie koetsen, ieder met zes paarden bespannen, bevattende de ouders, bloedverwanten en vrienden van den gevierden leerling, en dan een aantal rijtuigen met vier of twee paarden bespannen. Zoodra de stoet in optocht was, hoorde men het gebrom der drie triomfklokken van het Belfort. Aan de Augustijnenkerk gekomen, hield de stoet stil, en een Te Deum werd aangeheven. Goethals ontving van de stad een geschenk van honderd pond Vlaamsch, het bestond uit eenen zilveren schotel en bekken. | |||||||||||
VIII.
| |||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||
De school der Engelsche nonnen, op St Pietersnieuwstraat. Zij was ingericht in 1623. De nonnen hielden er pensionnaat voor jonge dochters en onderwezen de Engelsche taal. Het waren dochters van adellijke afkomst, onder het geleide harer overste Lucie Kratchbull. Het was bij toelatingsbrief van 22 September 1623 dat zij tot het bouwen van een klooster mochten overgaan. In 1794 keerden zij naar Engeland weder, en de gebouwen des kloosters werden in het vervolg tot katoenfabriek gebruiktGa naar voetnoot(1). In den loop der achttiende eeuw kwam nevens haar klooster door de liefdadigheid eener Jufvrouw Crombien eene arme school tot stand. In het zelfde jaar 1623 hadden zich op den Steendam, ter plaats waar op het einde der verleden eeuw, door den abt van Baudeloo het huis nevens den Plantentuin; met zijne gegroefde jonische pilasters, opgetrokken werd, en dat thans dient tot katholieke school, eenige Engelsche paters Jezuieten gevestigd, welke er tot 1773 de Engelsche taal onderwezen. De Bornaige-school, op de Houtlei, schijnt hoofdzakelijk als gasthuis te moeten aanzien worden voor gebrekelijke kinderen; aldus beschouwt ze J. Billet, want hij zegt ‘pieuse plaetse om te collocqueren ghebreckelicke persoonen’ Sedert 1501 hielden de religieusen Augustinersen in haar nieuw gebouw Klooster van Deinze, ter parochie van Akkergem (thans krijgs-hospitaal) zich met de opvoeding der jeugd bezig. De Bonifanten, aldus was de naam eener school, staande | |||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||
op de Burgstraat, en die in de XVe eeuw zeer gekend was. Op verscheidene plaatsen onzer Jaarregisters wordt er melding van gemaaktGa naar voetnoot(1). De stichter, heer van Hale, richtte ze in zijn eigen steen op, en stelde ze onder het beheer der kannunniken van St Pharaïldis; doch op het einde der XIVe eeuw eischten de erfgenamen van Simon van Hale het steen voor eigen gebruik, en zonden de kinderen weg. Nu richtten de kannunniken de school op in een gebouw op dezelfde straat, dat zij tot onderwijsgesticht aankochten en den naam kreeg van Naaldekens Couvent. Aan de school was eene kapel gehecht, en volgens Diericx had er de abt der St Baafsabdij het toezicht overGa naar voetnoot(2). Dit gesticht werd, zoo 't schijnt, door de Calvinisten in 1578 vernietigdGa naar voetnoot(3), en kwam als school niet meer tot het leven terug. De St Agneete-school was ingericht door de kloosterlingen die zich in 1434 te Gent vestigden, onder den naam van zusters van St Agneete, en door Jan Carondelet, bisschop van Doornik, in 1545 gemachtigd geweest waren tot het geven van onderwijs in haar huis op de Lindelei. Was het ter liefde harer school dat de zusters Agneeten later van het Magistraat het privilege verkregen dat ‘gheene schipmaeckers, saeghers, nochte ander wercklieden hem en vervoorderen moghen alhier lancx de riviere alsoo verre als tclooster strect te saghen, te cloppen ofte eenighe schepen te temmeren’Ga naar voetnoot(4) wij zullen het niet bevestigen. | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
Aan het Vijfwindgat, langs den kant der aloude kapel van St Joris, en die er op dit oogenblik nog staat, was sedert het einde der XVIe eeuw (1585?) een gesticht voor jufvrouwen, gehouden door de religieusen van St Joris. Dit gesticht bleef bestaan tot de afschaffing der kloosters in 1797. De kapel van het klooster die thans tot fabriek dient, werd in 1636 gebouwdGa naar voetnoot(1). Het huys ofte de schoole van de blauwe jongens. Ingericht in 1616 voor ouderlooze knapen aan wie men eene blauwlaken kleeding gaf. Zij ontvingen het zelfde onderwijs als de kulders, in het Geeraardduivelsteen, doch de Blauwe schoon was ten laste en onder het toezicht der Arme kamerGa naar voetnoot(1). In 1786 telde deze school 54 leerlingen, en zij bleef bestaan tot 1795. In 1820 kwam er 's rijks lagere modelschool tot stand. In 1623 kochten de Schepenen het huis de H. Clara toegewijd, om er eene school voor behoeftige meisjes te vestigen. Zij kreeg den naam van Blauwe meisjes-school. Gedurende langen tijd was het getal leerlingen op 80 genomen. Het onderwijs bestond in het leeren van lezen, schrijven, handwerk en kantmaken. Ook de begijnen hielden zich met onderwijs bezig. Haar schoolprogramma was het zelfde als de andere. Het bijzonderste vak in al de scholen was natuurlijk de christelijke leering. Nog iets: wanneer een schoolman in zijn onderwijs met bijzondere voorliefde het een of ander vak onderwees, kreeg de parochieschool bij de bevolking den naam van Waalsche school, cyferschool of schrijfschool. Onder de gestichten van onderwijs die te Gent vroeger | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
bestonden, maar door politieke gebeurtenissen of anderszins in de XVIIe eeuw verdwenen waren, noemen wij op: De St Baafsschool, in de St Baafsstede, en in 1524 weggebroken. ‘In dit jaer was afghebroken ‘'t autste huus van Ghent, dwelc was de schoole op sente Baefskerkhof’ zegt het Memorieboek van Gent. 't Kan echter zijn dat de school in een ander huis overgebracht werd, ten minste tot de vernietiging der St Baafs stede in 1540. In een diploma van 17 November 1368, in het Provinciaal archief bewaard, wordt de bestuurder dezer school aangeduid onder den naam van schoolmeester (magister scolae). In het onbewoond straatje rechtover de Augustijnenkerk, geheeten het TempelhofGa naar voetnoot(1) was eene school die den naam voerde van Tempelschole. Het Staatsarchief te Gent bezit eenen akt van huurceel betrekkelijk deze school van 12 Februari 1450. Tot in het midden der vijftiende eeuw was in de St Jansstraat de scole van St Jans, in de nabijheid der Lakenhalle, (nevens het Belfort), welke school omtrent 1468 op de Hoogpoort bij het Schepenhuis zou verplaatst geweest zijnGa naar voetnoot(2). Het was denkelijk eene parochieschool. Omtrent 1550 bevond zich op den Zandberg de woning van twee professors, met namen Gillis en Paulus Houckaert. Zij gaven onderwijs in het Latijn en Grieksch, en telden den geschiedschrijver Marchantius en bisschop Jansenius onder hunne leerlingenGa naar voetnoot(3). Gedurende eeuwen was het schoolbeheer te Gent aan het | |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
Pharaïlde's kapittel door de regeerende vorsten opgedragen geweest. Toen de monniken der abdij van St Baafs in 1540 bij de vernietiging der St Baafsstede tot de St Janskerk overgingen met den titel van kanunnik, droeg Karel V hun terzelfder tijd het schoolarchaat op. In de statuten van het kapittel van St Baafs leest men: ‘Scholasterius virum probum in axilium suum assumet et eundem singulis annis de novo in capitulo generali ante festum sancti Bavonis proesentabit, enz.’ Uit eene oorkonde, voorkomende bij Diericx,Ga naar voetnoot(1) zou men mogen afleiden, dat de abdij van St Baafs ook nog het opperbeheer over de scholen der stad Sluis in handen had. Immers in 1306, de abt Nicolaas bijgenaamd de jonge, willende een blijk van achting geven aan Jan van Vlaanderen, graaf van Namen, en zoon van Gwijde van Dampetra, laat dezen vorst toe voor eenmaal te beschikken over de scholen van Sluis. Een laatste feit betreffende het onderwijs te Gent op het einde der XVIe eeuw hebben wij op te geven. Toen de stad in 1578 in handen viel van een Calvinistisch bestuur, werd het lager onderwijs van leeken en geestelijken opeens onderbroken. Maar bij deze gelegenheid greep er iets plaats, dat ons vreemd doet opkijken: de jonge seminaristen, die hunne theologische studiën onder Roomschgezinde leeraars begonnen hadden, zetteden die studiën voort onder Calvinistische leeraars. Den 6den October 1578, zoo lezen wij in de Gentsche geschiedenissen, wierden de Seminaristen ‘verhuyst naer het cloester van den groenen-briele om aldaer onderwezen te worden van de Calvinsche Ministers, ende vant Seminarie | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
wird een dul-ofte sot- huys ghemaeckt,’ en Diericx voegt er bij ‘nos séminaristes quittèrenf cette habitation en 1578 pour aller apprendre le catéchisme de Calvin dans le monastère des Victorines, dit groenen-brieleGa naar voetnoot(1).’
L. De Rijcker.
(Wordt voortgezet.) |
|