Nederlandsch Museum. Jaargang 8
(1881)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
Henry Wadsworth Longfellow.Op vijf-en-zeventigjarigen leeftijd zag de gevierde man, wiens naam wij ten titel dezer schets verkozen, den dood aan zijne glansrijke dichtersloopbaan een onoverschrijdbaar perk stellen. - Henry Wadsworth Longfellow, was op den 27steu Februari 1807, te Portland, in de provintie Maine geboren. Zeker, ook voor den afgeleefden grijsaard blijft het woord des fabeldichters waar: ‘help mij, o bereidwillige Dood, mijnen last nog weder op mijn strammen schouder te laden, ten einde ik mijnen weg nog eene pooze voortschrijde!’ Toch moet Longfellow, in de laatste kalme stonden vóór zijn verscheiden, door een aangenaam gevoel vervuld geweest zijn, bij het terugblikken op de lange, achter hem in het verleden heenkronkelende baan. Voor hem toch, benijdenswaardige uitzondering onder de ‘gedachtensnijders,’ liep die baan veeltijds, sedert lange jaren, door groenend malsche weiden, vol betooverende vergezichten, bijna altijd vol licht, zonneen vogelenzang! Reeds toen hij zijne eerste stappen op het veld van wetenschapen kunst waagde, bekroonde hem bijval. Op veertienjarigen leeftijd in Bowdoin College, te Brunswick, getreden, besloot hij er, na vier jaar, op schitterende wijze zijne | |
[pagina 364]
| |
studiën. Reeds toen had hem de Muze tot lieveling verkoren: - al bestemde men ook onzen dichter tot ‘the legal profession’, plaatste the United States Literary Gazette in die jaren, zijne eerste verzen. Weldra brachten zijne meer en meer aan de letteren gewijde studiën, in zijn leven eenen beslissenden ommekeer teweeg - hij was niet voor eenen man der wet in de wieg gelegd. Omstreeks de jaren 1826-1830 bezocht hij Europa, Frankrijk, Duitschland, Italië, Spanje, Nederland en Engeland, niet zonder gedurende zijne reizen veel literarische en taalkundige kennis op te doen, die hem, later, wel te pas moet gekomen zijn. Wij treffen in zijne gedichten meer dan een stuk aan, waarvan wellicht in dien tijd, in hem de kiem ontstond. Dit is 't geval, zooniet met the Spanish Student, dan toch met the Golden Legend, dat schier uitsluitend Duitsch-middeleeuwsche toestanden maalt, en zelfs eene zekere Duitsche tint draagt. Het drama ontrolt zich deels op het slot Vautsberg in Rijngouw, op eene hoeve in het Oderwald, in de Straatsburger cathedraal, in 't klooster Hirschau, voorts in Zwitserland en te Salerne. Elsie, de aanminnige, reine hoofdheldin, is eene waardige zuster van Göthes Gretchen; de leest des lichaams is dezelfde; hetzelfde blauw ligt in beider oog; dezelfde eenvoud bloeit in beider kamerken! Doch Elsie redt, in stede van te vallen; Elsie voert haren Prince Henry, dien jongeren broeder van Faust en Manfred, tot het geluk eens trouwen echts en tevens tot de kalmte van ziel en harte. In 1829 reeds in Amerika terug, besteeg onze dichter den leeraarsstoel in de letteren en nieuwere talen, in Bowdoin College, waar hij, als reeds werd opgemerkt, zelf gestudeerd had. | |
[pagina 365]
| |
Nu begon voor hem de periode van onvermoeid scheppen en voortbrengen. In 1833 verscheen zijne vertaling van het beroemde Spaansche gedicht: ‘Don Jorge Manrique, bij den dood van zijnen vader,’ in 1835 gevolgd door eenige ‘schetsen van over zee,’ getiteld Outre Mer, in proza, waarna de dichter, in 'tzelfde jaar nog, nu acht-en-twintig zomers oud en reeds beroemd, in 'tzelfde ambt naar Harvard College, in Cambridge, beroepen werd. Na eene nieuwe reis van een jaar, door Zweden, Denemarken, Duitschland en Turkije, gaf Longfellow in 1839 een gedicht, Hyperion, in 't licht, waarin menige greep uit zijn eigen leven verwerkt is, en dat weldra gevolgd werd door Voices of the Night, waaronder eenige zijner schoonste lyrische fragmenten: Hymn to the Night, the Reaper and the Flowers, Footsteps of Angels, Midnight Mass for the dying Year. Zeer idealistisch, vroom zelfs, is hier de strekking, en geen wonder is 't, dat men in den dichter eenen echo van Lamartine's Harmonies meende te herkennen, al is hij stellig min bespiegelend dan de Fransche zanger. Slag op slag volgen nu eene reeks bundels van kleineren omvang, doch die de hooge poëtische gave des schrijvers meer en meer tot haar volle recht lieten komen. In the Ballads and other Poems, vinden wij eene fraaie vertolking van bisschop Tegnèrs Löfhyddohögtiden, the Children of the Lord's Supper, - ook door Dr. Eug. Van Oye in het Nederlandsch overgedicht; van Uhlands the Luck of Edenhall, alsmede een paar oorspronkelijke balladen. Na eenen derden tocht door Europa, gaf hij nog meer vertalingen uit, naar het Spaansch van Lope de Vega en Francisco de Aldana; naar het Italiaansch van Dante, wiens reusachtig standaardwerk hij weldra zou in 't Engelsch | |
[pagina 366]
| |
overbrengen; naar het Fransch van Charles d'Orléans, naar het Duitsch van Tiedge, Müller, Klopstock, Uhland, Salis. Ook in 'tzelfde jaar, 1845, schreef hij zijne twee ons allen bekende stukken: the Belfry of Bruges en Carillon. In the ancient town of Bruges,
in the quaint old Flemish city,
as the evening shades descended,
low and loud and sweetly blended,
low at times and loud at times,
and changing like a poet's rhymes,
rang the beautifoul wild chimes
from the Belfry in the market
of the ancient town of Bruges....
Een dichtvorm die Longfellow vaak onweerstaanbaar aantrok, is de verhalende poëzie; deze gaf hem zijne ware ‘meesterstukken’ in. Al wie min of meer met de Engelsche poëzie bekend is, heeft, zooniet the Courtship of Miles Standish, door S.J. van den Bergh vertaald en the Tales of the Wayside inn, dan toch zonder twijfel die twee puikstukken Evangeline en the Song of Hiawatha gelezen; 't eerste werd in 1847, het tweede in 1855 geschreven of uitgegeven. Evangeline vond wederom in S.J. van den Bergh, Hiawatha in Meyboom, kundige Nederlansche vertolkers. De hexameters, waarin Longfellow de eerste idylle kleedde, mogen niet immer onberispelijk de strenge metriek der Ouden weergeven; de meeste Engelsche dichters laten onder oogpunt van strenge metriek, door verwarring van lang en kort, vaak te wenschen over, net zoowel als tal van Nederlandsche dichters, als da Costa, ten Kate, Beets, in hunne accent- en trippelverzen doen, als vooral de anders | |
[pagina 367]
| |
zoo gloedvolle Hofdijk, in wiens onlangs verschenen episch gewrocht, In het harte van Java, nauwelijks één onberispelijke hexameter kan worden aangewezen! iets, waarvoor de Noord-Nederlandsche critiek, maar geene oogen schijnt te willen hebben, zooals blijkt, uit eene onbeduidende schets uit Astrea, 1882, 2. Moeielijk zou 't evenwel zijn, - om tot het onderwerp, dat ons bezighoudt, terug te keeren, - met eene meer innemende dichterlijkheid, kleurvoller en plastieker, een melancholisch meisjeskarakter, als dat van Evangeline, voor te stellen. Veel hulp heeft ook de dichter uit de beschrijving van zeden, gewoonten en bijgelovigheden der prairie-bewoners getrokken. Een ruim deel beslaan in zijne idylle de beschrijvingen: de ‘forest primeval,’ doet, als 't ware, in zijne kleurvolle verzen; hare geurige, wierook-opwalmende toppen ruischen; men hoort er: ‘the murmuring pines and the hemlocks,
Bearded with moss, and in garments green, indistinct in the twilight,
Standing like Druids of old, with voices sadand prophetic...’
Het geheel ‘Acadian’ landschap, ‘on the shores of the Basin of Minas,’ ligt er, als achtergrond, in uitgespreid. - Het zwakst is hier Longfellow vooral in het opbouwen van zijn plan, dat veelal mager blijft, en dat hij weleens een weinigje uit het oog verliest. Beroemd vooral is the Song of Hiawatha, die Indiaansche Edda, zooals de dichter zelf het heette. Dit gewrocht is gegrond op eene overlevering van de Noord-Amerikaansche Indianen, namelijk op ‘a personage of miraculous birth who was sent among them to clear their rivers, forests, and fishing-grounds, and to teach | |
[pagina 368]
| |
them the arts of peace.’ Deze weldoende geest, is bekend onder de namen Michabou, Chiabo, Manobozho, Tarenyawagon, en eindelijk Hiawatha. Nu heeft Longfellow, in dezen hoofdmythus, allerlei andere ginds bekende legenden ingeweven, zoodat de naam Edda gansch niet ten onrechte op dit gewrocht kan toegepast worden. Nooit, in onze eeuw, zelfs niet in Tegnèrs Friothiofssage, sprak de natuurpoëzie zooals hier, in hare volle-kracht zich uit. Wij betreuren het, dat wij er moeten van afzien, hier eenige der schoonste fragmenten, als Hiawatha's Childhood, the Peace Pipe, Hiawatha's Wooing en Hiawatha's Departure, te bespreken. - De bruidsvaart van Hiawatha, langs meren en stroomen, door prairieën en heiden en bosschen heen, is onvergelijkelijk schoon! De zonne, de boomen, de bronnen, de vogels, begroeten de lieve Minnehaha, des Verlossers rein aanvallige gade: Pleasing was the journey homeward,
through interminable forests,
over meadow, over mountains,
over river, hill and hollow.
..........
Pleasant was the journey homeward.
All the birds sang loud and sweetly,
songs of happiness and heart's-ease;
sang the blue-bird, the Owaissa,
‘Happy are you, Hiawatha,
having such a wife to love you!...’
Alleen het prachtig epithalame, tusschen de voorgoed van den booze geredde Prince Henry en zijne Elsie, op de terras van 't Vautsberger slot, in den avondschemer staande; terwijl, in de verte, de avondbellen klinken en de | |
[pagina 369]
| |
maan, rood als vuur, achter het woud opstijgt, kan met dit stuk vergeleken worden. De volgende verzen, aan dit laatste stuk ontleend, hebben inderdaad eene onweerstaanbare aantrekkelijkheid. De klokken van Geisenheim verkondigen in de verte, ‘with their melancholy chime,’ dat het de stond is van ‘the curfew of the sun.’ - ‘Listen, beloved,’ fluistert Elsie, en de gelukkige Henry herinnert zich den grooten Karlemanje, die, ‘many years ago,’ denzelfden zilverigen klank ‘at eventide,’ in de ooren opving, As, seated by Fastrada's side
at Ingelheim, in all his pride,
he heard their sound with secret pain.
Aan Elsie echter spreken de klokken alléén van vrede en diepe stilte en rust, doch vooral van een eindeloos vertrouwen in den geliefden man. En hij herneemt: Gij kent de saga van haar' ring,
hoe, wen het hof zich te Aix bevond,
Fastrada stierf, en hoe de vorst
zat, wakend, naast haar, nacht en dag,
tot hij, in een der blauwe meeren
die neschen dat betoovrend land,
van hare hand den goudring, wierp.
En denkend zat de groote vorst
bij der ontslaapne spond - en liet
't strand, waar zij rustte, nimmermeer!
Elsie..
Dat 's trouwe liefde!
Henry.
Toch deed, voor hem,
nooit zij - wat gij voor mij bestond!
| |
[pagina 370]
| |
Elsie.
Zult gij me ook trouw zijn? zoo ik stierf,
zóó mij beminnen na den dood?
Henry.
In 's levens lust, in 't wee der dood,
in storm en zonschijn, nacht en dag,
nu en hiernamaals, ben ik de uw!
Gij hebt Fastrada's ring! Beneên
de blauwe waatren van uw oog,
daar ligt hij, in uw trouwe ziel,
bewarend, bij des werelds winden,
vol tooverlicht zijn gouden schijn....
O mijn Fastrada! Mijn vorstin!....
Kom! De avondlucht is klam en kil,
Wij keeren! Kom!
Elsie.
Ah! niet zoo snel!
Zie, ginder vuur! Dat is de maan,
traag rijzend over 's heuvels top.
Zij schemert op der wouden kruin,
en door de donkre blaadren zijpt,
in smalle nimben, 't lieflijk licht,
‘and makes the heart in love with night.’
Wij voegen er bij, met het oog op Hiawatha, waarvan in het Duitsch eene vertaling werd geleverd door Karl Knortz, en waarvan ook eene Zuid-Nederlandsche is aangekondigdGa naar voetnoot(1), - de woorden, die de Engelsche Spectator destijds aan dit gedicht wijdde: ‘there is not, nor, as far as we know, has there ever been - anything like it in any language.’ Eenige van Longfellows schoonste stukken, zagen in 1858 in zijne verzameling, Birds of Passage, het licht, b.v. | |
[pagina 371]
| |
de door S.J. van den Bergh in het Nederlandsen vertaalde Daybreak, en de door C.-P. Tiele verdietschte two Angels. De eerste dezer twee Nederlandsche schrijvers vertaalde ook Excelsior uit de Miscellaneous Poems, terwijt A. Bogaers vroeger ook the Village Blacksmith overdichtte. Drie jaren na de verschijning van dit werk trof den dichter een zware slag. Twas at thy door, o friend! and not at mine,
the angel with the amaranthine wreath,
zoo had de dichter in the Two Angels gesproken. Nu was het wel degelijk aan zijne woning, dat de engel des doods aanklopte, en ook voor hem werden zijne eigen fraaie verzen waar: Then fell upon the house a sudden gloom,
a shadow on those features fair and thin;
And softly, from that hushed and darkened room,
two angels issued, where but one went in.
All is of God!....
Wij zegden reeds, dat Longfellow een vroom dichter is; mogen die woorden, ‘all is of God’ - ook den beproefde getroost hebben? In 1868 ondernam de leeraar van Harvard College eene derde reis in Europa, en wel, dit maal in Engeland. Hij bezocht Liverpool, waar hem een vorstelijk onthaal wachtte, Eden-Hall, waar hij de oude ‘goblet of the luck of Edinburgh’, mocht bezichtigen, Cambridge, waar hij, vanwege de Universiteit, den graad van doctor of laws | |
[pagina 372]
| |
(L.L.D.), te midden der toejuichingen van een uitgelezen publiek, ontving. Zelfs de Koningin, de kunstlievende Victoria, de beschermster van Tennyson, wilde den beroemden zanger in gehoor ontvangen: op den 4den Juli verscheen de dichter op Windsor Castle. Zijn bezoek in Engeland eindigde, met een kort verblijf op het eiland Wight, in gezelschap van den dichter van Enoch-Harden en de Meikoningin, Alfred Tennyson. De poëzie van Henry Wadsworth is bij uitstek idealistisch. Slechts enkele malen beperkte hij zich strenger tot de werkelijkheid - zooals in the Village Blacksmith, en eenigszins in the Building of the Ship, dat prachtig stuk, dat op menige plaats aan Schillers Glocke doet denken: ‘Build me straight, o worthy Master!
Staunch and strong, a goodly vessel,
that shall laugh at all disaster,
and with wave and whirlwind wrestle....’
Vooral krachtig, springlevend is het beeld: Under a spreading chestnut-tree,
the village smithy stands:
the smith, a migthy man is he,
with large and sinewy hands;
and the muscles of his brawny arms
are strong as iron bands.
His hair is crisp, and black, and long,
his face is like the tan;
his brow is wet with honest sweat,
he earns whate'er he can,
and looks the whole world in the face,
for he owes not any man....
| |
[pagina 373]
| |
Dat hij met voorkeur alleen de goede gaven in den mensch zag, en eene optimistische wereldbeschouwing bezat, kunnen zijne personen uit Evangeline reeds bewijzen, zoowel de heldin zelve als haar verloofde en beider vader. Het gevoel vooral is de groote kracht zijner poëzie. In 't ciseleeren van de eenvoudigste toestanden, als er maar eene teedere gedachte in schuilt, munt hij uit. Onder dit oogpunt is hij nagenoeg een geestverwant van Wordsworth. de vader der lakistes. Stukjes als the Open Window, ook door Frans de Cort vertaald, en als het lieve Twilight, zijn Stimmungsbilder van 't zuiverste water.... Nog over een tweetal jaren gaf Longfellow bewijs van zijne onverouderde dichterlijke gave. Zijne bundels Keramos en Ultima Thule, waren in meer dan een opzicht merkwaardig, en tintelden nog van leven en frischheid. Longfellow verstond en las Nederlandsch. Nog geen jaar geleden drukte hij o.a. zijne ingenomenheid uit met de Nederlandsche Dante-vertolking van den Amsterdammer advocaat. Mr. Joan Bohl. Hij drukte vooral hierop, dat deze jongste vertaling het werk van den grooten Italiaan in zijne algeheelheid weergeeft, daar ook, in onze taal, en wel voor de eerste maal, de oorspronkelijke terza rima, met medebehoud der slepende rijmen, werden overgenomen, - iets wat in het Engelsch als onmogelijk wordt beschouwd om den eigen aard en de vatbaarheden der taal. Reeds te uitgebreid is dit necrologisch ex tempore, dan dat wij nog over het karakter en de levenswijze van Longfellow zouden uitweiden. Wie hierover meer weten wil, leze de artikels door Karl Knortz vroeger aan zijne bezoeken bij den dichter gewijd; hij zal er veel wetens- | |
[pagina 374]
| |
waardigs in aantreffen. Merken wij enkel aan, dat Henry Wadsworth een toonbeeld van humaniteit mocht heeten. Niemand, dit blijkt genoegzaam uit de eenvoudige lezing zijner werken, was ooit meer van dweepzucht en fanatisme vrij, dan de verteller van Evangeline. Zijne gedichten leveren met die van Tennyson, in tegenstelling met die hunner tegenvoeters en vast hunner meerderen, Schelley, Byron, Swinburne en den Amerikaan William Cullen Bryant, den stout opvarenden lyricus, vooral dit gemeens op, dat zij door menschen van alle geloofsbelijdenissen, zonder ergernis, kunnen worden ter hand genomen. Min bekend moet het heeten, dat Jan van Beers enkele stukken van Longfellow, b.v. The Belfry of Bruges, in onze taal heeft overgebracht. Noch andere Nederlanders waagden zich aan de werken des grooten Amerikaans. Honigh vertaalde, in de Gids, Uit mijnen armstoel, de Dichters, Gelijk de hinderen, l'Envoi en de Geest der Moeder; S.J. van den Bergh, nog onder meer andere stukken, the old Clock on the Stairs, Potgieter eindelijk Longfellow's Florence Nightingale. Gitche Manito. Maart 31, 1882. |
|