Nederlandsch Museum. Jaargang 8
(1881)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het tooneel in Vlaamsch België.I.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bewonderen, tot het navolgen van Raphael, van Canova, van Layens, van Meyerbeer, van Corneille? Volstaat het tot scheppen? Academies, Conservatoriums, Hoogescholen zijn gesticht om de geheimen van 't schoone geheel te ontsluieren; wie ze verlaat, is als de jonge arend bij 't uitvliegen uit het ouderlijk nest: hij bezit genoeg om den hoogsten top te bereiken en zich niet te laten blindstralen door eene zon. Hij mag durven wat de machtigsten deden. De uitslag zal groot of klein wezen, naar de mate zijner ingeborene begaafdheid. Waarom bestaat in Vlaamsch België geene Tooneelschool? Zou de tooneelkunst de offers niet waard zijn, die men brengt aan andere kunsten? 't Is waar, de tooneelspeler laat na zijn leven niets achter dan herinneringen; zijne kunst zelve verdwijnt elken avond met hem van de planken; maar ook Orpheus' tonen en de zang van Jenny Lind zijn niet opgevangen en voor onze ooren vereeuwigd. Als een uitvinder het stemgeluid zal vestigen, zal de grootste rijkdom verworven zijn, dien 't menschdom ooit zal hebben gedroomd: de toekomende Patti's en Garricks zullen immer in aller nabijheid zingen en spreken, en hunne handeling zal de photographie ons toonen..... Maar, in afwachting van zooveel nieuw kunstgenot, is het wel waar, dat het tooneel weinig is in 't leven en voor de eer van een volk? Zou Frankrijk, b.v., nog heden ten dage, zijne zedelijke grootheid niet ook wat aan het Théâtre Français te danken hebben? Spreken, van daar uit, niet gedurig tot het geheele land Molière, Corneille, Voltaire, Beaumarchais, Hugo, al de meesters, die den stam voorlichten op zijnen weg? Ontleenen alle volkeren, zelfs in de Nieuwe-Wereld, geene Fransche stukken, spelers en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speelsters? Dringen met hen Frankrijks taal, kunstsmaak, zeden, mode, ja wetten, niet den vreemde binnen? Maakt dat niet een groot deel van Frankrijks eer en invloed uit? Wie kan het loochenen! En juist om daartoe te komen, heeft Frankrijk gedaan wat noodig was: sinds een paar eeuwen de tooneelkunst aangekweekt en vereerd, omtrent zoo mild als de andere kunsten..... Bij het muziek-conservatorium te Parijs bestaat eene volledige tooneelschool; daar worden, op 's Lands kosten, bestendig achttien tooneelspelers gevormd, negen van elk geslacht - gevormd voor 's Lands schouwburg, het Théâtre Français. Dien leerlingen houdt de Staat eene beschermende hand boven het hoofd; bij 't verlaten der school, hebben zij op de kleinere schouwburgen van Parijs of de departementen geene broodwinning te zoeken; neen, reeds tijdens hunne opleiding en bepaald na dezer voltooiing, treden zij op, om hunne eerste proeven te doen voor het publiek, in het Théâtre Français. Dat is hun recht. Worden zij goed genoeg bevonden, dan verbindt men ze met eene vaste jaarwedde aan dien schouwburg, om er soms nog vele jaren beproefd, en eindelijk al of niet als Sociétaires aangenomen te worden. Wie in 's Lands tooneelschool niet heeft gestudeerd, heeft geen recht in het Théâtre Français als proefdoener of medespeler op te treden; die gunst wordt echter aan sommige rijkbegaafden verleend. De Sociétaire heeft den maarschalksstaf veroverd; hij wint zooveel aan goud als aan eere; en overvalt hem een gebrek, knakt hem de ouderdom, een pensioen van 4000 fr. wordt hem toegekend, en hij trekt, op den hoop toe, uit eene veilige kas, een voor hem bijeengespaard kapitaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijnen ouden dag slijt hij zonder kommer, rijk aan de herinnering van behaalde zegepralen. Vraagt men, wat zulke toestanden, die zelfs niet in de Fransche departementen, maar alleen te Parijs in wezen zijn, met Vlaamsen België uitstaans hebben? Dan is ons antwoord, dat het Théâtre Français sinds Molière den toon voert en geeft aan gansch een land, ondanks de schuddingen der politiek en de wispelturigheden der mode; nogmaals, dat al de meesters in de kunst van 't aanschouwlijkmaken, van daar uit, hunnen stam voorlichten op zijn weg. En heeft ons vervallen onbewust Vlaamsche volk geene stemmen noodig, die wekken uit den slaap en de onwetendheid; geene daden, die dwingen tot nadenken, inkeer en schaamte; die bezielen met moed en wil; die doen oprijzen tot waardiger leven en handelen? Dat een katholiek bisschop ‘neen’ zegge, is te begrijpen; dat echter een liberaal staatsman in onze eeuw het tooneel tot een middel van herleving zou inrichten, ware even eenvoudig te verstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die nog in de negentiende eeuw Brussel en Amsterdam in de schaduw zal plaatsen. Gesteld dus, de Tooneelschool zou bij ons Vlaamsch Muziek-conservatorium ingericht worden, dan zou zij ook tot leeraars, tot opzieners, kunnen hebben de spelers en speelsters, welke aan onzen Schouwburg verbonden zouden zijn als Sociétaires; deze zouden er les, zouden er wenken geven in ruiling voor de hoogere geldwinst, het pensioen en de spaarkas, waarvan wij verder spreken zullen. Zouden zij alléén er leeraren? Neen; een uitstekend lesgevend Bestuurder schijnt ons onmisbaar, zooals wij verder aantoonen zullen; een professor zou bestendig, in alle vakken, dienen te onderwijzen; onze tooneelspelers zouden er komen om dien raad, die voorbeelden te geven, welke tot volmaking leiden, en alleen door ervaring in 't vak worden verworven. En de leerlingen? De Staat zou eenige studiebeurzen verleenen, toe te wijzen door eene jury; de steden zouden ook hulpgelden schenken kunnen; en wie zonder onderstand de leergangen zou willen volgen, die zou de jury evenzoo mogen aannemen. Wie met een diploma van bekwaamheid de school uit zou treden, zou recht hebben op voordeelen in den aard van die welke in Frankrijk worden toegekend. Bleve hij in ons land niet, overal zou het diploma hem vereeren, vooral in Noord-Nederland hem den weg in de kunstwereld vergemakkelijken. Het is goed hier te melden, dat, sinds de stichting onzer declamatieschool in 1859 tot heden, honderden meisjes en jongens, allen van Antwerpen of uit de voorsteden, de lessen hebben gevolgd. Hun getal was bestendig voor in de dertig. Thans zijn er vier en dertig. Breidt dit uit over gansch het Vlaamsche land, met aanwakkering van hoogerhand en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitzicht op eene heerlijke toekomst: het getal leerlingen, dat van Veurne tot Maaseik ons toe zou stroomen, zou verbazen. Maar dàt zoeken wij niet. Zeer weinig gediplomeerden schijnen ons noodig om in de behoeften te voorzien. Onze meening op dit punt verschilt veel van die der Noord-Nederlandsche stichters. Naar òns oordeel, zou de School geene middelmatige spelers te vormen hebben; zulke zouden er altijd genoeg zijn onder de uitgestudeerden zelven en in de vrije kringen over heel het land. Echte kunstenaars alleen hebben wij te leveren; de anderen zouden volgen op den hoop toe. Om schilder, beeldhouwer, bouwmeester, toonkunstenaar te worden, is ernstige studie noodig in teekening, kleuring, perspectief, meetkunde, notenleer, rythmus, harmonie, enz., altemaal kennissen die men thuis, op de straat, in de lagere school, weinig of niet aanleert; die studie vraagt veel tijd, oefening en raadgeving; eerst na jaren begrijpt en bezit men de middelen, en eerst dan neemt de kunst aanvang. Maar met tooneelspelen gaat het zóó niet: de middelen tot deze kunst bestaan in lezen, spreken en begrijpen, en terstond daarop begint de beoefening der kunst zelve. Voor het tooneel stellen wij tot regel, dat de jongelieden die zich voor de aannemingsjury aanbieden, reeds in maatschappijen of thuis als zeer bekwaam bekend hoeven te zijn, door de vox populi reeds tot muzenkinderen gedoopt. Geene twintig sukkelaars, slechts een paar mildbedeelden per jaar hebben we noodig om Catharina Beersmans en Victor Driessens ter zij te staan en op te volgen. Laat ons in de gebreken onzer Noorderbroeders niet vervallen: overladen wij het studieprogramma niet met nuttelooze leervakken. Met artisten hebben wij te doen. Vragen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij niet, of men van in de wieg de opleiding niet moet beginnen. Kunst is uiting van hartstochten, waartoe kinderen, Goddank! niet rijp zijn. Nemen wij niemand aan vóór zijn 18 jaar, niemand zonder het diploma van volledig lager onderwijs, zelfs niet hen die komen zouden met studiebeurzen van steden of op eigen kosten. Staatsbeurzen zouden we niet verleenen dan aan hen die toegerust zijn met volledig middelbaar onderwijs, ja meer, en nooit dan aan zulken, die de gave der ‘daarstelling’ bezitten, aan mildbedeelden. En als wij er jaarlijks zoo vier hebben, laten wij met hen verstandig handelen: maken wij hun het kunstenaarsleven niet beu, van in de school, door vervelende studiën, door 't blokken op dorre wetenschap. Hun behoeft opwekking, geene ontmoediging; het afkijken en afhooren, niet het foliantlezen en 't suffen. Een kunstenaar wil snel begrijpen; noodige kennis met breede trekken in zijne ziel prenten; geene wetenschap uitpluizen, als een avoué een artikel over rechtspleging. Ietwat teekenen, schermen, dansen zijn voor den tooneelspeler wenschelijke kennissen; laat ons echter geene nieuwe school noch nieuwe professoren eischen voor dingen die onderwezen worden in onze Academie en in Turnbonden. Verplichten wij onze leerlingen niet de Fransche, Duitsche en Engelsche talen machtig te worden; dat ware meer dan men vraagt voor het Théâtre Français. Op éénen avond moet een goed verteller hun genoeg kunnen leeren van mythologie; op ééne week genoeg van Nederlandsche letterkunde, om hun de poorten tot die kennissen open te zetten: dringt hen ooit de lust of de nood, dan weten zij den weg, die leidt tot voldoening. Evenzoo met aardrijkskunde en met alle geschiedenis, nederlandsche als algemeene. Zang leidt niet tot ontwikkeling van het spreekorgaan, en muziekscholen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan. Rythmisch gevoel moet ingeboren zijn; de leeraar moet het wekken, evenals zijn woord de schoonheid, den rijkdom, de prosodie, het zangerige onzer taal inspreken moet. Hoofdzaak is: de jongelieden niet afschrikken door 't lang- en moeielijkmaken. Moeilijk is het ook niet - voor de begaafden, de eenigen die wij te lokken hebben. Gewis, alles wat op het Amsterdamsch schoolprogramma voorkomt, is den mensch nuttig; maar zooveel meer kennissen zouden hem nuttig wezen: een diploma van ingenieur of advocaat zou eenen artist niet bezwaren. Men zal het verder zien in Duitschland. - Mijn hemel! leert men dan niets in lagere en middelbare scholen, en is de zucht tot bijleeren denkers en voelers dan niet eigen? Zou een waar tooneelspeler onkundig willen optreden, waar de schouwburg-bibliotheek hem kan inlichten? Zal hij in moderne kleeding eene middeleeuwsche rol vervullen, een Vlaamsch kasteel met vreemde meubelen stoffeeren, als hij vertrouwbare plaatwerken voor de hand heeft? Zijn er gevoeliger menschen dan kunstenaars; kent ge er die het belachelijkzijn minder verdragen? Eenvoudiger nog - en hier zijn wij aan de zending van den bestuurder onzer Tooneelschool: - één man kan in menig geval werk verrichten voor twintig artisten. Waarom zou onze Bestuurder de costumen, meubelen en décors niet aanduiden voor den schouwburg van Antwerpen, voor dien van Brussel, voor dien van Gent? Waarom zou hij in die steden elk nieuw werk niet monteeren? Waartoe dient het, artisten, bij elk gewrocht, met opzoekingen te vermoeien, als die last hun zoo gemakkelijk te sparen, en al hunne kracht niet te veel is voor 't scheppen der karakters? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Amsterdam duurden de studiën aanvankelijk vier, thans duren zij nog drie jaren..... 't Is voor vurige geesten om er van te huiveren! Wij zouden onze leerlingen - onze vier arenden - op één jaar bekwaam willen zien. Het repeteeren vóór een goed régisseur, het spelen vóór het publiek is nog elken dag versche studie - de beste. Wil men sukkelaren zoolang les geven als ze komen, ons is 't onverschillig. Wij houden slechts aan ‘geboren’ spelers, aan ‘natuurlijke’ opvolgers van Beersmans en Driessens. De anderen zal men toch op tien jaar, zoomin als op één, tot menschen van genie of talent herscheppen. En hoe gaat het in Duitschland? Dank aan 't verplicht onderwijs, zijn allen die zich aanbieden, met veel kennis toegerust; ook wordt bij de Duitsche studenten meer gevoel en kunstsmaak ontwikkeld dan bij de onzen; het is niet zeldzaam, dat jongelingen de Hoogeschool verlaten voor de Tooneelschool, zoo sterk is de kracht der roeping. De Heer Taco H. de Beer, die onlangs van de Duitsche Tooneelscholen eene studie maakte, zegt, dat schier overal de cursus, die met een eind-examen sluit, niet langer duurt dan een jaar, veelal maar zes maanden. Maar bij hun intreden kunnen de jongelieden dan ook schier alles wat men hun in N.-N. nog leeren wil. Ze gaan direct aan 't spelen. In Kierschners Theaterschule, te Berlijn, ‘die door de eerste mannen van Duitschland geprezen wordt,’ legden ‘in zeven maanden 50 leerlingen hun eind-examen af, en 25 daarvan waren dadelijk geplaatst’! Te Hamburg bestuurt Mev. Stolte de Theater-Schule alléén, geeft alle lessen zelve, en nog in 1879-80, bij het einde van den cursus, hadden vele harer leerlingen uitmuntende engagementen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Leipzig, aan Hübners Theater-Akademie, waren van 1873 tot Juli 1879 zes-en-vijftig leerlingen, onder welke niet minder dan 16 Universiteits-studenten. Te München aan de Königliche Musikschule, afdeeling Theaterschule, moeten de mannelijke leerlingen 18, de vrouwelijke maar 16 jaar zijn; de wetenschappelijke vorming omvat hier zeer veel, waarschijnlijk ‘meer dan aan eenige andere inrichting van dien aard;’ ook duren de klassen van 1 1/2 tot 2 jaar; maar men oefent er zich het derde halfjaar ‘in zelfstandig optreden en tooneelspel in den breedsten zin des woords.’ Te Weenen, zoowel aan het Conservatorium für Musik und darstellende Kunst als in de Theater-Vortragsschule van Frau Prof. Valerie Grey, gaat het, ongeveer als te München. Op dit punt zijn alle Duitsche tooneelscholen het eens, dat optreden, spelen, hoofdzaak is. Men geeft overal voorstellingen, soms voor genoodigden, soms voor het publiek, en de critici toonen zich streng. Bij het verlaten der school, is de naam van menig acteur of actrice reeds half gemaakt. Onze overtuiging staat vast; eene Tooneelschool mag de Regeering niet afschrikken: veel zou ze met kosten. Alles zou zich bepalen bij deze punten: met Staatsbeurzen (van 1000 à 1500 fr. elke) één jaar verplichte studie in de school; - jaarlijks vier Staatsleerlingen, van 18 jaar of daarboven, uitgekozen door eene jury; - van provincies- en gemeentenwege, en op eigen kosten, zooveel leerlingen en voor zoolang als de jury er zou toelaten; - het gebruik van eenen schouwburg en bijhoorigheden; - een les gevend Bestuurder, beslagen in kunst- en historiekennis, tevens opvoerder bij de Nederlandsche schouwburgen, van Ant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen, Brussel en Gent; - één betaalde professor voor alle vakken; - tot hoogere leeraars zonder jaarwedde, de Sociétaires van den Antwerpschen schouwburg. Dit alles op den theater en in de gebouwen van het Muziek-conservatorium. Meer niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huidige ondersteuning blijven verleenen: dat is een schouwburg en een jaarlijksch hulpgeld. De Staat zou eene pensioen- en spaarkas helpen stichten voor de Sociétaires of Deelgenooten. Zetten wij dit plan practisch uiteen: a) In elke der drie genoemde steden zouden de beste tooneelspelers, dames en heeren, zich in een slag van commanditaire maatschappij vereenigen, onder 't beheer van den Staat. Wij stellen hier voor elke stad zeven zulke Deelgenooten. Die zeven Deelgenooten bestaan nog niet; in Brussel en in Gent zijn er slechts twee of drie; in Antwerpen maar drie of vier: het getal zeven zou in elke stad volledig worden gemaakt met gediplomeerde leerlingen uit de Tooneelschool, of uitstekende niet-gediplomeerde spelers, die zich mochten voordoen na verloop van tijd. In elke stad zou eene jury - wij zouden ze Tooneelraad noemen - samengesteld door den Staat en de Stad, den titel van Deelgenoot toekennen volgens stipt bepaalde regels. Wanneer genoegzaam Deelgenooten zouden bestaan - b.v. vijf aan éénen schouwburg - zouden zij zelven in de jury vertegenwoordigd zijn op gelijken voet als Staat en Stad. De leden van de jury zouden benoemd zijn voor drie jaren; hun mandaat zou vernieuwd kunnen worden. Deelgenooten zouden onafzetbaar wezen, tenzij om oorzaken en in gevallen door een koninklijk besluit uitdrukkelijk voorzien. Tegen de beslissingen van de jury zou beroep zijn bij den Koning. Deelgenooten zouden recht hebben op pensioen en op aandeel in eene spaarkas. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buiten de Deelgenooten, zou elke troep voltallig worden gemaakt met medespelers, door de Deelgenooten van den schouwburg zelven aan te werven, maar door de jury of door de abonnenten aan te nemen. Leerlingen der Tooneelschool zouden proefdoende optreden daar, wanneer, en in de stukken en rollen, die zij zouden verkiezen. Door de jury bekwaam bevonden, zouden zij vóór alle anderen als medespelers aan den verkozen schouwburg worden verbonden, met rechten en volgens regels voorop te bepalen. Eerst na drie jaren zouden medespelers tot Deelgenooten kunnen bevorderd worden. Het spelen buiten de stad zou streng worden geregeld, en nooit geschieden mogen zonder de toestemming van de jury. b) De drie steden zouden ieder eenen schouwburg verleenen - den schouwburg van heden - doch met alle de zalen en plaatsen, die van zulk een gebouw deel maken. De geldmiddelen zouden voor elke maatschappij bestaan: 1o Uit de hulpsommen, welke Staat en Gemeente thans vergunnen; 2o Uit de intreeprijzen; 3o Uit de opbrengst der verpachting van caveau, bal- en concertzaal, voorzaal, tooneelzaal en tooneel. Die verpachting zou niet mogen geschieden dan op voorwaarden, welke de kunst tegen alle hindernis vrijwaren. Noch rechtstreeks noch onrechtstreeks zou een der Deelgenooten mogen zijn: de tapper, de restaurateur, de balhouder, de concert-inrichter. Maar men zou uit de gebouwen al de geldelijke voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelen trekken, welke zij geven kunnen, en die schenken aan de tooneelspelers. En al de gelden van denzelfden schouwburg zouden in ééne kas worden gestort, vertrouwd aan een borgstellenden rekenplichtige, te benoemen door den Staat, ten laste van de kas. Uit die kas zouden worden gelicht:
Het overschot zou elke maand onder de aandeelhouders worden uitbetaald. c) Er zouden bestaan voor elken schouwburg 8 aandeelen, ieder splitsbaar in 1/2, 1/4, 1/8 van een aandeel. Het bezit van elken Deelgenoot zou, alle zes maanden, vastgesteld worden door de jury. Nooit zou een Deelgenoot minder mogen trekken dan de hoogstbetaalde medespeler. De Staat zou voor de Deelgenooten van de drie schouwburgen te zamen stichten en beheeren: 1o eene pensioenkas, 2o eene spaarkas. Een half aandeel uit elke stad zou aan de pensioenkas worden toegekend; Een vol aandeel aan de spaarkas. Van de 6 1/2 anderen zou niets ingehouden worden; de Deelgenooten zouden ze allen bezitten, volgens de zesmaandelijksche toewijzing van de jury. De Staat zou jaarlijks (b.v.) 10,000 fr. in de pensioenkas storten. Wanneer deze genoeg zou bevatten om de eventueele pensioenen te betalen, zou de som van 10,000 fr. in de spaarkas worden gestort. Op het pensioen zou niemand beslag kunnen leggen; op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een aandeel in de spaarkas slechts dan als de Deelgenoot uit de maatschappij zoude treden, en alleen op dat gedeelte 'twelk zou voortgekomen zijn van de intreeprijzen, nooit op dat hetwelk door Stad of Staat zou zijn bijgebracht. Er zou jaarlijks, in elke der drie steden, eene vertooning gansch ten voordeele der pensioenkas gegeven worden. Pensioen- en spaarkas zou de Staat bevoegd verklaren om giften en legaten te ontvangen. Afzonderlijke statuten zouden het bedrag vaststellen, waarop de Deelgenooten in pensioen- en spaarkas aanspraak zouden hebben, in aanmerking nemende ouderdom, dienstjaren, bijdragen, enz. d) Voor medespelers, beambten en bedienden kan op deze pensioen- en spaarkassen geen recht bestaan: 1o Omdat de medespelers alle jaren afgewezen, de beambten en bedienden te allen tijde afgesteld kunnen worden; 2o Omdat zij vaste wedden trekken, en niets van 't hunne in die kassen storten; 3o Omdat de Staat voor kunst wel buitengewone opofferingen doen mag, maar niet voor halve kunst, laat staan voor administratieve kennis.
Door aldus aan onze beste tooneelspelers, tijdens hun kunstenaarsleven, een onbekrompen bestaan te verzekeren, en hunnen ouden dag voor gebrek en kommer te bevrijden, zouden Staat en Steden voor onze kunst eenen schoonen uitslag bekomen: Noord-Nederland zou onze verdienstelijkste artisten niet telkens meer weghalen, als Driessens gisteren, Beersmans heden, Maria Verstraeten en Lemmens morgen; de ouders zouden voor hunne kinderen over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneelschool niet meer verlegen, maar trotsch wezen; onze kunstenaars, in 't aanzien der bevolking hooger gerezen, zouden uit een gevoel van veredeling zich meer volmaken. Dan zouden misschien echt-dramatische schrijvers opstaan. En het tooneel werkt op de volksmassa zoo krachtig in: er zou als een adem van herleving over 't land waaien; minder gemakkelijk zou onze bevolking terugvallen onder de regeering van inslaapwiegers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als twee gelijke stukken het schouwspel uitmaken, bekomt elk stuk.... 7 1/2 te zamen 15 %
Daarenboven heeft de schrijver eenen stalzetel in den schouwburg: 3 jaren lang voor een stuk van 5 en 4 bedrijven; 2 jaren voor een werk van 3 bedrijven; 1 jaar voor een van 1 of 2 bedrijven. Heeft hij twee stukken van 5 of 4 bedrijven, of drie van 3 bedrijven, of vier van 1 bedrijf geleverd, en zijn ze op het repertorium gebleven, dan heeft hij eenen stalzetel zijn leven lang. Minder mag de Schouwburg den schrijveren niet toestaan; meer wel: het keizerlijk besluit van 19 November 1859 zegt uitdrukkelijk, dat schrijvers en spelers in der minne alle andere overeenkomsten mogen sluiten, maar nooit de schrijversrechten verminderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Kopenhagen, aan het Koninklijk Theater, wordt het schrijversrecht geregeld door het volgend tarief: Voor een stuk, dat den geheelen avond inneemt, krijgt de schrijver bij de aanneming 150 rijksdaaldersGa naar voetnoot(1) honorarium, en van de 2e tot de 6e opvoering, 1/6 van de ontvangst;
Het is waar, dat bij die ontvangst niet gerekend wordt wat van de bovenplaatsen voortkomt, welke den abonnenten zijn voorbehouden; het geldt alleen de benedenplaatsen; maar dat deze ontvangst nog aanzienlijk moet zijn, blijkt hieruit, dat na de 26e opvoering 150 rijksdaalders worden toegestaan, zoo wat 420 frank per avond! Voor een stuk, dat maar een gedeelte der vertooning uitmaakt: Honorarium bij de aanneming, 50 tot 100 rijksdaalders, en van de 2o tot de 6o opvoering, 60 - 120 kronen;
en na de 26e opvoering 150-300 derwijze dat een stuk hetwelk 2/3 eener vertooning uitmaakt, altijd recht geeft op het maximum. Naar even breede maat wordt den schrijver plaats in den schouwburg toegestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook omgewerkte stukken en vertalingen worden in de Deensche hoofdstad goed betaald. In België geeft de Staat aan een stuk als Jane Shore 125 frank per opvoering, doch maar tien keeren in de stad waar het de eerste maal wordt gespeeld; in de andere steden maar 62 1/2 fr., ook tien keeren; en vijf jaren na de eerste opvoering ontvangt de schrijver niets meer..... Wij willen den Staat niet hard vallen: hij doet toch iets. De schouwburg-bestuurders verleenen niets; ja sommigen eischen een deel van de staatspremie voor zich! Betere vergelding moet er komen, want zonder eigene stukken geen eigen tooneel. Een goed loon naast eene groote eer zou ook toelaten in 't vervolg alle prijskampen onder tooneelschrijvers af te schaffen: voor de jurys van onze drie schouwburgen zou het strijdperk bestendig openstaan, zonder die gekke eischen, welke gesteld worden in gekke tijden en gekke plaatsen, zonder andere voorwaarden dan die van 't schoone. Zou, boven de staatspremie, 10% van de bruto-ontvangst, ten laste van de schouwburgkas, te veel zijn, en dit niet slechts voor tien vertooningen, maar voor geheel den duur van 't schrijversrecht? Zouden gelukte omwerkingen geene 7, goede vertalingen geene 4 per cent van de bruto-ontvangst verdienen? Hier rijst de gewichtige vraag: wie zou over de aanneming van een stuk beslissen? Aan het Théâtre Français beslist een Comiteit van negen der oudste Sociétaires. Dat Comiteit werd vroeger samengesteld door den surintendent van den schouwburg, die zelf benoemd werd door den Keizer. (Decreet van 1812.) De surintendent is vervangen door eenen administrateur, die benoemd wordt door den minister van binnenlandsche zaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze administrateur is nog bijna almachtig; hij beslist definitief, o.a, over de samenstelling van 't repertorium. (Decreet van 1850.) Werkelijk is art. 46 van de akte der ‘Société entre Messieurs et Mesdames les Comédiens français’ nog immer in voege: ‘Aucune pièce ne pourra être représentée sur le théàtre des dits Sociétaires que revêtue de l'approbation du Gouvernement.’ (27 Germinal an 12.) Ook in Kopenhagen oefent een staatsambtenaar de censuur uit. Elders..... - maar wat scheelt dat? In óns land kan van censuur geene sprake zijn: ‘zij mag nooit weer ingevoerd worden’, zegt de Grondwet, zoodat men, voor 't aannemen of afwijzen van stukken, slechts heeft om te zien naar het beste, eerlijkste middel ter beoordeeling. Zou in elke stad eene jury - de Tooneelraad - samengesteld uit (b.v.) twee leden door den Staat benoemd, twee door de Stad en twee Deelgenooten, geenen voldoenden waarborg aanbieden, zoowel voor de schrijvers als voor de regeeringen en voor de spelers? Wij denken het wel, en diezelfde jury zou men naar onze meening ook gelasten mogen met het opmaken van 't repertorium, mits toevoeging voor deze taak, van twee vrouwelijke Deelgenooten. Het programma van elken avond zou door de Deelgenooten worden samengesteld; doch de jury zou 't recht hebben de opvoering van miskende stukken te bevelen, niet méér echter dan ten beloope van 1/3 per maand.
Onze taak raakt ten einde. Slechts met breede trekken hebben wij de wenschelijke hervormingen aangeduid. Straks | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zullen wij ze samenvatten in Besluiten. Tot de uitvoering van die Besluiten zouden tal van statuten en reglementen noodig zijn. Deze zijn echter gemakkelijk op te stellen; wij zouden ze reeds hier nederschrijven, ware 't niet beter daarmee te wachten, totdat de grondslagen der vaste inrichting zullen gelegd zijn, totdat men, o.a., weten zal, of de Staat tot de inrichting wil medewerken, en op wat voet. Wilde de Staat het niet, wat ons weinig te vreezen schijnt, dan zouden wij eene samenwerking der steden Antwerpen, Brussel en Gent voorstellen; en kwam ook deze niet tot stand, dan bleve ons, Antwerpenaren, geene andere plicht te vervullen dan den bloei van het Nederlandsch tooneel in de Scheldestad te verzekeren.
Eer wij besluiten, nochtans, moet ons een steen van het hart, tot vrienden eene harde waarheid gezegd. Zal men ons weer met woorden afschepen; van censuur spreken in een land waar zij niet bestaan mag; de krachten der best meenenden verlammen? 't Was in 1874. De stad Antwerpen ging den nieuwen schouwburg openen, hem inwijden met versch bekroonde stukken, hem inrichten naar den raad van eene jury samengesteld uit hoogleeraar Heremans, Voorzitter, van Beers, Tony Bergmann, Frans de Cort, Em. Rosseels, Sleeckx, Leden, en Julius de Geyter, Verslaggever. Sinds jaren had men op de Taalcongressen de inrichting van 't Nederlandsch tooneel besproken; in Augustus 1873, op 't Congres van Antwerpen, had genoemde jury veler hulp en bepaald die van de eersten onder de Noord-Nederlandsche schrijvers ingeroepen; die hulp was toegezegd, en de jury stelde den Gemeenteraad voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Art. 20. - Uiterlijk op 1o September van ieder jaar, zal de Tooneelraad voor den Bestuurder eene lijst opmaken van ten minste 200 eigene en vreemde, oude en nieuwe tooneelstukken, onder welke de Bestuurder voor de vertooningen van het geheele jaar te kiezen zal hebben.’ ‘Art. 21. - Buiten die stukken kan de Bestuurder nog alle andere, en meer bepaald de nieuwst verschenen stukken, aan den Tooneelraad voorstellen, die macht heeft om ze te laten vertalen, omwerken en op het repertorium te brengen.’ Van 't eerste jaar af, 200 stukken, goede, speelbare stukken, 't was een schat! En wat gebeurde? Een..... advocaat zag in die hulp van de besten uit Zuiden Noord-Nederland censuur, en vroeg voor den Bestuurder alleen de vrijheid en de macht om op te voeren wat hij wilde. Twintig deskundigen, de eer onzer letteren, waren gevaarlijk; één man, met volmacht om af te wijzen naar willekeur, was het niet; belangloozen zouden misbruik maken, schrijvers de censuur herstellen; de Bestuurder, de geldbejager, zou reiner gevoelens koesteren, zijn belang opofferen, geenen schijn van censuur te vreezen geven..... Niet ééne stem ging in de Gemeenteraad op, om de jury en 't gezond verstand te wreken; met algemeene handen werd het edelmoedig aanbod ter zij geschoven, en den Bestuurder de volste vrijheid geschonken..... Ook heeft het sinds dan draken geregend; stukken, door de Stad bekroond, werden te laat of in het geheel niet opgevoerd; en waar een repertorium van honderden puikwerken prijken moest, liggen heden nog ledige planken! De jury vroeg ook (art. 17), dat het orkest, vóór en na de stukken en akten, de muziek zou uitvoeren, welke de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestuurder der stedelijke Muziekschool zou aanduiden, me het recht voor den Tooneelraad om bij weigering of moeielijkheden te beslissen; - die bepaling werd eveneens geschrabd. De eerste de beste wordt aan den lessenaar gezet, en beveelt muziek van Offenbach tusschen de meest dramatische bedrijven in. De jury vroeg nog: ‘Art. 11. - Van den Bestuurder wordt verwacht, dat hij een man zij doordrongen van de aesthetische en beschavende roeping der tooneelkunst, die nooit uit het oog verliest, dat de regeering hem aanstelt om de bevolking in smaak, kunstzin en zedelijkheid te verfijnen en op te heffen.’ Ook dat artikel moest verdwijnen. Vrienden! Vrienden! die beslissingen hebben zooveel te denken gegeven..... binnen en buiten Antwerpen. En 't eerste natuurlijk gevolg er van was, dat de maagdelijke kunsttempel, die een tijdvak van bloei en eer ontsluiten moest, baldadig werd ontheiligd. Reeds de brief, waarbij de Bestuurder de opening aankondigde, was in kramerstaal opgesteld, en behelsde geen woord van de veredelende zending, welke de kunst voortaan van hem verwachten mocht. Achter stukken vol wansmaak, werd op zijn Barnumsch: ‘Vermaard drama! - Beroemde comedie!’ gedrukt en aangeplakt. De schouwburg zelf werd beurtelings: ‘Vlaamsche’, ‘Antwerpsche’, ‘Nationale’, ‘Nederlandsche’ geheeten. De plaatsen kregen de vroegere Fransche namen, de zetels een plaatje met het woord loué, en op de programma's krioelden taalfouten als waarover een lager scholier zich schaamt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘Tooneelraad’ zelf, dat Germaansche woord met Germaansche bedoeling, werd herdoopt tot ‘commissie’, een eng woord, dat denken doet aan Gallische meesterschap. Reeds in 't midden van 't eerste speeljaar schreef men in 't buitenland (het Nederlandsch Tooneel, 4n jaargang, no 7), dat men in onzen nieuwen schouwburg ‘geen begrip had van de eischen der kunst’..... Het kwade, sedert zes jaren aangericht, is inderdaad erg. Alles moest alstoen geschapen of hervormd worden met den geest, die sticht: door eenheid in denken en doen, hadde men in 't gemoed des volks diep ingegrepen. ‘Alles te gelijk of snel op elkander,’ was de taak. 't Was kort na den Duitsch-franschen oorlog - de tijd was gunstig voor eenen stam, die ontwaakt en om zijne zelfstandigheid strijdt: als ieder volk, heeft ook het onze zijnen beslissenden tijd, en evenals Duitschland moest Vlaamsch België juist dàn luide verklaren: ‘Nu of nimmer!’ Dat voelde men dan in heel den lande. Het Parlement stemde wetten om de Vlaamsche taalgrieven te weren; in Antwerpen was de landtaal reeds tien jaren vroeger in haar recht hersteld; aan de rationeele, levenskrachtige inrichting van het tooneel mocht niet getwijfeld worden. En toch bleef de inrichting met schier al de gebreken van vroeger behept..... Is de beslissende tijd thans geheel voorbij? Neen. Maar een nieuwe rassenstrijd daagt in 't verschiet op, - en wee ons, zoo Vlaamsch België dan geen Vlaamsch België is, zoo het de echo blijft van wat men uitkraamt in Parijs, de maan, die al haar licht ontleent van de Fransche zon! Het tooneel is maar één schakel in de keten onzer rechten; maar krachtiger dan wetten zelf vormt het de zeden van een volk. Wij smeeken onze Vrienden, toch weer niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de hand te wijzen wat de Tooneelraad hun als het beste aanprijzen zal; den schouwburg niet te laten voortsukkelen; maar hem eindelijk te stichten op eenen grond, waar hij groeie, bloeie en vruchten drage voor gansch eenen stam! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besluiten.Gelieve de Tooneelraad den wensch uit te drukken: 1o Dat de Staat eene Nederlandsche Tooneelschool zoude stichten; jaarlijks aan vier belovende jongelieden van beider geslacht studiebeurzen zou verleenen; en de leergangen ook zou laten volgen door hen, die zich zouden aanbieden met hulp van gemeenten of voor eigen rekening. 2o Dat de Staat met de steden Antwerpen, Brussel en Gent zou onderhandelen, om te komen tot het stichten, in elke dezer steden, van eene commanditaire maatschappij, staande onder 't beheer van den Staat, en samengesteld in elke stad uit zeven tooneelspelers te kiezen onder de thans gekenden en de toekomstige gediplomeerden, met het doel: a) Om, met behoud der thans verleende hulpsommen, den Nederlandschen schouwburg ter beschikking dier Deelgenooten te stellen, voor het geven van vertooningen en 't verpachten der ongebruikte zalen en plaatsen naar bepaalde voorwaarden; b) Om voor de Deelgenooten der drie steden te zamen eene pensioen- en eene spaarkas te stichten, te beheeren door den Staat, met gelden van Staat en Deelgenooten. 3o Dat de schouwburgen aan de tooneelschrijvers te betalen zouden hebben, zoolang als het schrijversrecht duurt: voor ieder oorspronkelijk stuk, bij elke opvoering, 10% van de bruto-ontvangst, indien het stuk den geheelen avond inneemt; minder, evenredig naar 10% voor een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel schouwspel, indien het stuk maar een gedeelte van de vertooning uitmaakt. Dat het recht van eenen schrijver op eenen zetel in den schouwburg behoorlijk geregeld zoude worden naar het getal der aangenomen stukken. En dat ook het honorarium voor omwerking en vertaling zou worden vastgesteld. 4o Dat een Tooneelraad zou worden benoemd, door Staat, Steden en Deelgenooten: a) Om leerlingen voor de Tooneelschool te aanvaarden, en na de studiën hun al of niet diploma's van bekwaamheid uit te reiken; b) Om gediplomeerde leerlingen tot medespelers, en medespelers tot Deelgenooten te bevorderen; c) Om de uitvoering van al de bepalingen, voor 't inrichten en 't voortbestaan der commanditaire maatschappij genomen, te verzekeren; d) Om over de aanneming van nieuwe tooneelstukken en 't opmaken van 't repertorium te beslissen; e) Om voor ambten en plaatsen Nederlandsche benamingen vast te stellen, en ze bij de drie schouwburgen tegelijk in te voeren. Winter van 1880-1. Julius de Geyter. P. S. Den 25n Maart 1881, heeft de TooneelraadGa naar voetnoot(1), bij den Nederlandschen Schouwburg te Antwerpen aangesteld, na lezing en beraadslaging, besloten tot de stedelijke regeering de volgende wenschen te richten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o Dat de Staat te Antwerpen eene Nederlandsche Tooneelschool zoude stichten, en jaarlijks aan vier belovende jongelieden van beider geslacht studiebeurzen zou verleenen. 2o Dat de Staat met de stad Antwerpen en andere Vlaamsche steden zou onderhandelen, om te komen tot het stichten, in elke dezer steden, van eene commanditaire maatschappij, staande onder 't beheer van den Staat, en samengesteld in elke stad uit een zeker getal Deelgenooten, te kiezen tusschen de thans gekende tooneelspelers en de toekomstige gediplomeerden, met het doel: A) Om, met verleening van de noodige hulpsommen, den Nederlandschen schouwburg ter beschikking dier Deelgenooten te stellen, voor het geven van vertooningen en 't verpachten der ongebruikte zalen en plaatsen, naar bepaalde voorwaarden; B) Om voor de Deelgenooten der Vlaamsche steden te zamen eene pensioen- en eene spaarkas te stichten, te beheeren door den Staat. 3o Dat de schouwburgen voor 't opvoeren van oorspronkelijke stukken rechtmatige vergelding zouden schuldig zijn zoolang als het schrijversrecht duurt; en ook het honorarium voor omwerking zou vastgesteld worden. 4o Dat een Tooneelraad zou worden benoemd, door den Staat en de steden: A) Om leerlingen voor de Tooneelschool te aanvaarden, en na de studiën hun al of niet diploma's van bekwaamheid uit te reiken; B) Om gediplomeerde leerlingen tot medespelers, en medespelers tot Deelgenooten te bevorderen; C) Om de uitvoering van al de bepalingen, voor 't inrichten en 't voortbestaan der commanditaire maatschappij genomen, te verzekeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2e P.S. In 1880 bad de Minister van binnenlandsche zaken eene commissie benoemd, bestaande uit de Heeren Heremans, voorzitter, van Beers, Delcroix, Gassée, Hiel, Mertens, met zending aan den Staat maatregelen voor te stellen ter gunste van het Nederlandsch tooneel in België. In 't begin van 1881, werd schrijver dezes bij die commissie gevoegd, en op 30 Maart nam de commissie met eenparige stemmen de volgende besluiten: De Commissie drukt den wensch uit: 1o Dat de Staat eene Nederlandsche Tooneelschool zoude stichten; jaarlijks aan vier belovende jongelieden van beider geslacht studiebeurzen zou verleenen; en de leergangen ook zou laten volgen door hen, die zich zouden aanbieden met hulp van gemeenten of voor eigen rekening. 2o Dat de Staat met de steden Antwerpen, Brussel en Gent zou onderhandelen, om te komen tot het stichten, in elke dezer steden, van eene commanditaire maatschappij, staande onder 't beheer van den Staat, en samengesteld in elke stad uit een bepaald getal tooneelspelers, te kiezen onder de thans gekenden en de toekomstige gediplomeerden, met het doel: A) Om, met verleening der noodige hulpsommen, eenen Schouwburg ter beschikking dier Deelgenooten te stellen voor het geven van Nederlandsche vertooningen; B) Om voor de Deelgenooten der drie Steden te zamen eene pensioen- en eene spaarkas te stichten, te beheeren door den Staat, met gelden van Staat en Deelgenooten. 3o Dat een Tooneelraad zou worden benoemd, door Staat, Steden en Deelgenooten: G) Om leerlingen voor de Tooneelschool te aanvaarden, en na de studiën hun al of niet diploma's van bekwaamheid uit te reiken; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B) Om gediplomeerde leerlingen tot medespelers, en medespelers tot Deelgenooten te bevorderen; C) Om de uitvoering van al de bepalingen, voor 't inrichten en 't voortbestaan der commanditaire maatschappij genomen, te verzekeren; D) Om over de aanneming van nieuwe tooneelstukken en 't opmaken van 't jaarlijksch repertorium te beslissen.
Een jaar is sinds die besluitneming verloopen, en de toestand, - de toestand is erg geworden. Werd dan niets gedaan om verbetering toe te brengen? Wie weigerde medehulp? Wie dwarsboomde, wie werkte tegen? Wij zouden 't zoo gaarne verzwijgen, zoo gaarne nog goed zien maken wat verslechtte door ‘hunne’ schuld! Daarom beginnen wij met de antwoorden op die vragen uit te stellen tot het volgend nummer van dit Museum. Antw., Maart, 82. J.d.G. |
|