Nederlandsch Museum. Jaargang 8(1881)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] Aan eene trotsche. Der zee stal men een dubblen rank Van 't roodst koraal - haar rijkste panden - En twee en dertig peerlen blank: Het zijn uw lippen en uw tanden. Der aarde ontroofde men een paar Volschoone rozen, rijk aan vonken, Het zijn uw rozenvoetjes, waar De bloemen haast jaloersch naar lonken. Den hemel men een' schat ontnam, Twee sterren, die daar vurig gloorden, Het zijn uwe oogen en hun vlam, Die reeds zoo menig hart doorboorden. Noodlottig schoon zijt gij, o wee! Maar om zoo mild u te bedeelen, Moest men den afgrond van de zee, Ons tuinen, zelfs den trans bestelen. De dief, Mevrouw, kent zijnen stiel, Maar toch zijn werk bleef onvolkomen: Waarom niet ergens eene ziel En ook een hart voor u genomen? W. Rogghé. Vertaald uit de Rimes faites van Montenaken. Vorige Volgende