Nederlandsch Museum. Jaargang 8(1881)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 335] [p. 335] Wild waait de wind. Wild waait de wind Langsheen de sombre baren, Wie worstelt, blind Voor ramp en doodsgevaren, Dwars door de woeste zee? Het menschenkind! Wild waait de wind... Het menschenkind, 't Gemoed vol liefde en wee, De geest vol kracht en goedheid, Verheft de stem vol klacht en zoetheid. Ze klimt als englenbee, Ten hemel door de wolken, Dwars door den nacht... Ze zweeft langs stormen en kolken, Zoo grootsch, zoo schoon, zoo zacht: O Heer, Heer, Heer! Bevredig 't woeste meer.... Wild waait de wind! Storm en bliksemgloed Dempen niet uw' reuzenmoed, Menschenkind! Menschenkind! [pagina 336] [p. 336] Golfgeklots en windgejoel, Dooven niet uw krachtgevoel, Menschenkind! Menschenkind! Wild waait de wind! De mensch is boven 't woest gevaar verheven. Niets, niets kan hem doen beven! Ach, ach, is de toestand bang... Hooger, hooger klinkt de zang, Als zielesprank, Dank, Schepper, dank! Gij hebt ons wil en moed gegeven; De mensch is boven 't woest gevaar verheven! Daar rijst de zon, De schoonheidsbron, De storm valt neer... O Heer, Heer, Heer! Wij zweven Ter wijde wereldzee Door driften, domheid, wee! Met liefde, moed en vree! De mensch is boven 't woest gevaar verheven! Emanuel Hiel. Vorige Volgende