Nederlandsch Museum. Jaargang 8(1881)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 243] [p. 243] 't Wordt avond. 't Wordt avond. Zie, de madelieven, Die duizendtallig uit het frisch smaragd Der beemden hare blanke kopjes hieven En straks nog met haar gouden oogen zacht En smachtend blikten naar de zon, als baden Zij haar om meerder glans nog, meerder vuur, De madelieven luiken hare bloemenbladen En, evenals op 't slapensuur, De wimpers van het moegedarteld kindje Zich sluiten voor het lied uit moeders mond, Zoo, onder 't stil geneurie van het avondwindje, Dat lispelt langs den warmen grond, Zijn ze ingesluimerd. Slaapt rustig, lieve beelden Van vrede en reinen eenvoud, slaapt! Want, eens de nacht Verzaad van al de glansen, al de weelden Van haar miljoenen starren, o! dan lacht U uit het purper van den morgen [pagina 244] [p. 244] Een nieuwer leven toe, maar immer uw zoo zacht En volgelukkig leven zonder zorgen. Als over u, zal over mij de nacht ook gaan, Maar zonder zijne zoete ruste, Weer zal een zwarte geest aan mijne sponde staan, De geest van 't onbegrensde, 't onbewuste, Die in de plooien van zijn somber kleed Den sleutel houdt verborgen Van 't groot geheim, 't onzaglijke, dat heet: De dag van morgen! 't Wordt avond. Slaapt, slaapt rustig, lieve beelden Van vrede en reinen eenvoud, slaapt! W. Rogghė. Vorige Volgende