| |
| |
| |
Vereeniging der Antwerpsche etsers.
Vóór eenige maanden kwam tot stand de Vereeniging der Antwerpsche Etsers, onder bescherming van den Kunstbond dier stad, met het doel om de beoefening der etskunst te bevorderen.
Volgens de statuten, verbinden de werkende leden zich, jaarlijks, eene of meer etsen te leveren, waaruit dan eene keuze wordt gedaan voor de uitgaaf van een Album, dat 24 platen moet bevatten. De eerste jaargang (1880-1881) is thans volledig; hij vormt een prachtig geheel in groot folio-formaat.
Elk kunstliefhebber zal de pogingen van de Vereeniging der Antwerpsche Etsers van harte toejuichen. Al te lang werd de etskunst hier verwaarloosd, en 't is, als 't ware, een kenmerk van volbloedigheid in het kunst-element, dat onze voornaamste artisten zich weder genoopt voelen om, wanneer de hand van het penseel is vermoeid, dan de etsnaald aan te vatten, en in dit zoo liefelijk en hooggewaardeerd vak aan de beeldspelingen en grilligheden van hunnen geest eens volop lucht te geven.
| |
| |
De Nederlandsche kunst, en vooral de Noordnederlandsche, had het, bijzonder in de XVIIde eeuw, in de etskunst heel verre gebracht; onze knapste kunstenaars hanteerden de naald met zulk eene bevallige losheid, zulk eenen eigenaardigen zwier, zulk eene verbazende zekerheid, dat hunne platen voor den kenner soms eene hoogere kunstwaarde, eene ingrijpender werking verwerven dan hunne schilderwerken zelven. Hoeven wij Rembrandt, den onvergelijkelijken etser, te noemen? Is er iets sappigers, iets eigenaardigers dan die fijne, zoo licht en grillig opgewerkte prentjes van Ostade? En dan, Bega, Adriaan en Jan van de Velde, Berchem, Dusart, van Everdingen, van Uden, Saftleven, Fijt, Waterloo en ontelbare anderen, wat al schatten van geest en kunstvaardigheid hebben zij ons niet nagelaten in hunne etsen, die thans zoo gretig worden opgezocht en zoo ongelooflijk duur betaald?
Op dit behaaglijk gebied komen nu de Antwerpsche kunstenaars weer aangestapt, en hun eerste bundel platen bevat degelijke voortbrengsels van mannen, die - men ziet het hun dadelijk aan - in het vak niet meer aan hun proefstuk zijn, en van anderen, aan wier eerstelingen men reeds gezonde spruiten heeft, die volharding en ondervinding weelderig zullen doen uitschieten.
Onder de medewerkers aan het Album scharen zich verscheidene der beroemdste Antwerpsche schilders: noemen wij eerst Verlat. Zijn Jachthond bij Fezanten, eene kapitale plaat, zoo onderscheiden door keurigheid van teekening, door kracht en toonrijkheid, als door stoutheid en zekerheid in de bewerking, trof ons vooral om de flinke wijze, waarop zij de stoffelijke eigenschap van elk voorwerp doet uitkomen; het oog ‘voelt’ de malschheid en lenigheid van heesters en groen, het fluweelachtige van den vedertooi der fezanten,
| |
| |
de meerdere ruigheid van de hondshuid. De hond vooral is meesterlijk afgewerkt, en de rechterkant der plaat blijft voor ons ook de schoonste, welke minder gebruikte middelen de artist ten beste moge gelegd hebben aan de fezanten, om de eigenaardigheid hunner bonte pluimage nog meer te doen gelden. Immers, eene heel schoone ets, die den stempel eens grooten kunstenaars draagt.
Piet Verhaert treedt op met twee welgelukte stukjes: de Wijnstekers, naar het keurig schilderijtje van hem, dat op de laatste Gentsche tentoonstelling pronkte, en een Zicht op de Palingbrug te Antwerpen. In de Wijnstekers vraagt het scherpe licht zware schaduwen; maar die schaduwen zijn zoo doorschijnend gehouden, dat zij nergens aan de vormen schaden; alles rondt zich vrank en natuurlijk af. De Palingbrug is even mooi in hare volle zomersche zonnigheid; penseel en kleur zouden het hier moeielijk op de naald halen, om zooveel kracht in lucht en licht te tooveren. En daarbij is Verhaert een echt etser, om de losheid en den zwier, de schijnbaar achtelooze en telkens nochtans zoo raak treffende grilligheid, waarmede hij zijne etsnaald laat spelen en dartelen. Dat is etsen. Veel van die gaven vinden wij in het Gezicht op den Wartburg van W. Linnig, zoon, hoewel hij dezelfde fijnheid in het licht en zulke keurige zekerheid in de vormen niet bereikte.
Farasijn's Verloren! waarin de werking van licht en schaduw tevens kracht aan malschheid paart, is eene zeer verdienstelijke etsproef. Hendrik Schaefels, een der oude getrouwen van de etskunst, verrijkte het Album met eenen Zondag-Morgen, een figurenrijk stukje in zijnen eigenaardigen, soms wel wat zwaren trant.
Allerliefst, in weerwil van eene zekere aarzeling, is de Naoogster van Frans van Cuyck, eene ets, die wij liever
| |
| |
zien dan het Patriotisme van C. Cap, die ‘te wel’ willende doen, door te nauwgezette bearbeiding in eene zekere hardheid verviel.
De Hertog van Alva, van K. Ooms, hier en daar wel wat hortend, verraadt bijzonderen aanleg voor het vak, en hij verheft zich met die eerste proef verre boven de Drenkplaats van Verhoeven-Bal, die, ook voor de min gelukte Titelplaat, aan het volgende Album eene revanche verschuldigd is.
J.B. Michiels, de kundige bestuurder der Antwerpsche graveerschool, die nu en dan eens den plechtigen burin laat rusten, om met de lichtere en ‘plezierigere’ etsnaald te werken, leverde twee platen, waarvan eene allerkeurigst mag heeten, namelijk het Portret van Hendrik Schaefels, vooral om de fijne toonschakeeringen in de modeleering van het flink geteekend hoofd, dat zoo lief en zoo kiesch in een zilverachtig licht is gebaad. Doch, als etswerk, vinden wij het te doorwerkt, te zeer naar gravuur aardend; een stout etser moet het meer ‘geduiveld’ durven maken.
In het vak van landschappen en riviergezichten zijn er ook zeer merkwaardige platen. Op het Gezicht van Domburg, zoo los en zoo zwierig daar afgebeeld, en vooral op De Avond in de Kempen, zoo doordrongen van zachte avondpoëzie, tintelend in de doorschijnende lucht, walmend uit den droomerigen waterplas, dartelend in oneindige tonen en glansen en schaduwen over de wijde, aan den helderen horizont uitloopende vlakte, ligt de stempel van den grooten meester, van den ervaren etser; ook Lamorinière is aan zijn proefstuk niet; zijne talrijke vroeger geetste landschappen wekten den lust en de bewondering van elken kenner op.
Na hem komt Mevrouw Rolin-Jaequemijns met een
| |
| |
stout opgevat en kloek uitgevoerd Gezicht eener hoeve in Zeeland, misschien wat overdreven in de tegenstelling van licht en schaduw, maar vol van innig natuurgevoel, vertolkt door eene vlugge, durvende hand.
Flink geëtst is een Gezicht op de Herentalsche vaart, door Frans Elsen, wat stijf en koud nochtans, wat vooral voortspruit uit de vlakke eentonigheid der boomkronen op het middelplan.
Het Boschgezicht van Guiette mag eene stoute greep heeten, en daarbij wel gelukt, wanneer men rekenschap houdt van de moeielijkheden, die zulk onderwerp, met al dat dooreenwoekerend geboomte, bij de etsing moest opleveren, vooral om er diepte in te houden; een weinig meer vrankheid in sommige lichtdeelen zou de plaat oneindig doen winnen. Allerliefst ook is het Maanlicht van Leemans, in eenen zeer eigenaardigen trant, waarin men eene samenwerking van manière noire met gouache zou meenen te ontwaren.
Laag Tij, door Hendrik Schaefels, getuigt van volle meesterschap in het vak, van gehechtheid aan de goede oude traditiën; 't is een lust om te zien, hoe uit speelsche griffelingen zulk eene vastheid van vormen, zulk eene versmelting van licht en schaduw, zulk eene strenge peiling der perspectief geboren worden. Ofschoon min ‘naaldvast,’ wist Isidoor Meyers aan zijn Riviergezicht een allerstreelendst voorkomen te geven, vol van sierlijke lichtheid en zonnige opgewektheid; bijzonder lief in het doorschijnende, zacht kabbelende water, valt echter de lucht niet zoo goed mede; zij is hier en daar wat te zeer doorgriffeld.
Wie zich een echt etser toont, is Lucas Schaefels. In zijn Decoratief Paneel, zoo kloek van toon als treffend van
| |
| |
karakter, zou men wanen eene prent van eenen onzer vroegere knappe etsers voor zich te hebben; zij strekt tot sieraad van het Album, waarvan wij nu zullen afscheid nemen met een woord van aanmoediging voor Mevrouw Alfred Elsen, die eenen heel verdienstelijken Bloementuil inleverde, en voor P. Nicolié, wiens Dood Wild enkel wat min eentonigheid behoeft, om eene goede prent te wezen.
Het Album der Antwerpsche Etsers heeft ons in zijn geheel een echt genoegen verschaft. De medewerkers zijn meest allen mannen, die naam en roem in de kunstwereld bezitten; maar, nieuwelingen in het etsvak, moest het gemis aan practijk hunne hand onvermijdelijk nog al eens doen falen. Zulke zwakheden van enkelen, wij zijn er van overtuigd, zullen reeds niet meer te vinden zijn in hunne bijdragen tot den tweeden jaargang van het Album, dat wij dan ook reikhalzend te gemoet zien.
En, dat onze etsers ons nu eenen wenk veroorloven: te veel werken ze naar hunne schilderijen; liever zagen wij het omgekeerde: dat de ets de kiem of de schets eener schilderij mocht wezen, of in elk geval iets gansch oorspronkelijks. Het schijnt ons immer toe, dat een schildergraveur zoo iets van eene boei om den geest en de hand heeft, wanneer hij daar in eenen voorop afgepaalden beweegkring vroegere indrukken zit op te warmen, reeds doorwerkte beelden na te passen.
Niets geschikter dan de ets voor de vlugge vertolking van vlugge indrukken: zulke wasemen die frischheid, borrelen die sappigheid uit, die men vaak, meest altijd aantreft in die onmiddellijk opgevatte, in eenige penseelvegen koortsig neergetooverde schetsen, en wier bezieling, gloed en stoutheid de schilder zoo zelden nog geheel kan terug vinden, wanneer hij de schets tot eene schilderij verwerkt.
| |
| |
Het allerliefste in de ets is de eerste bloem der gedachte, is de eerste beweging der hand, die tracht de dadelijke opwelling van het gevoel in beeldenvormen uit te drukken; - 't is dat zenuwachtig dooreenslingeren van lijntjes en krolletjes en griffelingen; - 't is die losse, teugellooze, om zoo te zeggen maat en regel verfoeiende speelschheid, waarmede de naald - als een magnetische durfal - er over heen vliegt, om eindelijk uit al die onbepaaldheden dan die schijnbaar onberekende bepaaldheid, uit al die nietigheden duidelijk werkende vormen, uit al die verward dooreen ruischende stamelingen de volste harmonieklanken op te wekken.
Eene echte ets wil door de fantasie gebaard en min of meer door het toeval gekoesterd worden.
Wij zouden onrechtvaardig zijn, indien wij hier niet gewaagden van de voortreffelijke wijze, waarop al de platen zijn gedrukt. Eenen knappen plaatdrukker ontmoet men niet alle dagen, platenbedervers maar al te dikwijls. De Vereeniging der Antwerpsche Etsers mag een deel van het fraaie voorkomen van haar Album danken aan den Heer Frans Michiels, drukker der Academie van schoone Kunsten aldaar. Gaarne brengen wij hier hulde aan de behendigheid en tevens aan het artistiek begrip, dat de nederige man in dit werk heeft aan den dag gelegd.
W. Rogghé.
|
|