Nederlandsch Museum. Jaargang 7(1880)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 362] [p. 362] Uit ‘Gelukkig leven’. *** De zonne scheen, de weiden geurden. Wij praatten, lachten, zongen luid, Of schoten, vlug als hazewinden, Van moeders zijde ver vooruit. Wij plukten haar, in korenvelden, Den schoonsten kollebloementuil; Wij zochten bessen in de kanten, Of sprongen over gracht en kuil. En hadden wij het spoor verloren, Dan gingen wij ten uitkijk staan, En hieven, op den top des heuvels, Den hulpkreet ‘moeder, moeder!’ aan. Ontwaarden wij van ver heur schaduw, Dan zwaaiden wij met doek en hoed. Zij keek en lachte, kwam ons rustig En stil berispend te gemoet. Wij ijlden haar, vol vreugde, tegen, Hals over kop den heuvel af! Zij koelde zacht ons gloeiend voorhoofd, En gaf aan elk een' kus.... voor straf. [pagina 363] [p. 363] Hoe menigwerf, in later dagen, Toen moed en hope wilden vliên, Hoe dikwijls hebben wij naar moeder, Naar moeders lach niet uitgezien! Wij hadden wel heur' naam te roepen En wijd en zijd den blik te slaan, Wij zagen niet heur schaduw dagen En dwaalden eenzaam langs de baan.... *** Het licht van 't avondlampje kleurt de ruiten. Mijn Grootje zal weldra de luiken sluiten. Zij steekt nog eventjes het hoofd naar buiten. Wat zulks beduidt, behoef ik niet te vragen. De kameraadjes hebben goed te plagen: Ik blaas den aftocht zonder morren, klagen. Want Grootje zegt: ‘Des avonds loopen spoken, Die grimmend, achter haag of muur verdoken, De kleine jongens vatten, kerven, koken!....’ Ik ijsde bij die wreede tafereelen, En ging dan Grootjes magre handen streelen; Maar.... 'k had toch liever nog wat willen spelen... Op zekren dag werd 't venster niet ontsloten. Veel tranen werden in ons huis vergoten, Want ‘Meerke’ was - waar armen gaan en grooten. [pagina 364] [p. 364] Dan mocht ik spelen, laat, bij avondstonden. Geen spook werd achter buurmans haag gevonden. Een heksje toch, wiens lach ons hield gebonden. Het lieve buurmanskind had prachtige oogen Die meenge kleine jongensziel bewogen, Die later - zoo men zegt - bedrogen, logen.... En toen ik man was, moest ik overdenken: De nacht kan vreugd, de morgen rouwe schenken. Had Grootje mij toch 's avonds blijven wenken.... Theophiel Coopman. Brussel. Vorige Volgende