Nederlandsch Museum. Jaargang 7
(1880)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 302]
| |
Jenny Lind.
| |
Mannen.Als alleen een ravenbende,
Krassend van ellende,
Getuigenis geeft,
Dat iets nog leeft.....
| |
Allen.Wie durft dan te wanen, dat morgen het stralen
Der godlijke zon
Gebloemte zal toovren op bergen en dalen?
Dat plots de bron
Weer hoog zal springen,
En gij zult zingen,
O nachtegalen?
| |
[pagina 303]
| |
Mannen.Zoo braken in 't Noorden eens de ijsbergen los.....
En uit het oudste bosch,
Waar Woden werd aanbeden,
Door gansch het heimvol Zweden,
Klonk er een stemme zoo innig, zoo schoon,
Dat er de Koning van trilde op den troon.
| |
Allen.Klonk er een stemme zoo innig, zoo schoon,
Dat er de Koning van trilde op den troon.
| |
Kinderen.O meisje lief, o meisje klein,
Uw zang was als uw hartje rein....
| |
Mannen.Zij klonk of gansch uw ziel, o diepgevoelend Noorden!
Zich uitkweelde in die stem, opdat de volken 't hoorden,
En Rana, rijzend uit haar zee,
Nam 't lieve maagdlijn op, en droeg het streelend mee,
Langs Tiber, Newa, Teems, tot Mississipi's boorden...
| |
Vrouwen en Kinderen.Haar zang was diep, haar zang was zoet.....
O zoet en diep was haar gemoed!
| |
[pagina 304]
| |
Allen.En monden
Verkondden,
Van land tot land,
Van strand tot strand:
‘Het was een nachtegaal,
In hare borst ontvoerd uit een Walhallazaal!’
| |
Vrouwen en Kinderen.Daar zaten eens bepereld,
Bestrooid met diamant,
De rijksten dezer wereld,
Brittanjes adelstand.
Voor Haar had Lord en Jonker
Zich vorstlijk opgetooid;
Voor Haar met steengeflonker
De Ladys overstrooid.....
Zij zong, - en aller zielen
Ontvlamden d'eigen stond;
Want diamanten vielen
Gepereld uit haar mond.
Haar klanken, o! zij vonkten
Als spranklen van metaal:
Waar anderen mee pronkten,
Zij strooide 't in de zaal.....
| |
[pagina 305]
| |
Allen.En duizenden hieven hunne armen ten hoogen;
Juweelen en bloemen, men lei ze aan haar voet;
En zij, met een snik en de handen vóór de oogen:
‘Voor weezen dit alles, uit gansch mijn gemoed!’
Zoo was er geen volk of 't ontspande haar paarden;
Men had ze in een wolk willen voeren van glans;
Dat kind van de Pool, dat de Goden bewaarden,
In noorderlicht hullen, 't geflonker haars lands.....
En thans?
Men zegt, zij is in Zweden
Het Wodenbosch weer ingetreden.....
Maar zingt ze er nog bij nacht, dan trilt weer elke boom....
En stil ontsluit de grijze Koning
Een raam in zijn granieten woning,
Opdat die stem hem nogmaals tegenstroom'
Als uit een droom.....
Julius de Geyter.
|