| |
| |
| |
Stallaerts brokken uit den Merlijn.
Het treft waarlijk niet onaardig, dat juist terwijl het eenig bekende afschrift van Jacob van Maerlants Merlijn eindelijk het daglicht gaat aanschouwen - de eerste zes duizend verzen, met de inleiding de eerste aflevering vormend, zijn thans afgedrukt en dus weldra in ieders handen - Stallaert ons met een goede driehonderd versregels van elders komt verrassen, door geen Duitsche pen naar haar Nedersaksisch taaleigen verschreven. Wij hebben daardoor de ongezochte gelegenheid gekregen, bij wijze van tegenproef, nu ook van nederlandsche zij na te gaan, op welke wijs de Bentheimer afschrijver in zijn arbeid te werk ging; en daar het nog wel wat aanhouden zal vóór het desbetreffende gedeelte van den Merlijn in drukkers handen is, meen ik best te doen, hier voorloopig reeds de uitkomst van de vergelijking met het uit te geven handschrift meê te deelen; de belangstellende lezer kan dan zelf al aanstonds daarover oordeelen.
De zoo juist ter sneê uitgekomen versregels zijn uit het 61e en 62e hoofdstuk, die verhalen ‘hoe tcasteel van Trebes belegert was’ en ‘den groten strijt tusschen den koninck Ban ende den koninck Claudas’. Gezegd kasteel was van een moeras omgeven, en kon dus slechts door uithongering overmeesterd worden; ‘want’, zoo vangt de Stallaerts 1en voorafgaande versregel aan, dien ik hier nu
| |
| |
maar, met den volgenden, in den taalvorm van 't afschrift zal aangeven:
Want ze en mogen dar nicht to komen
Ombe den moras de dar ombe genk.
Ze voor zi, dar en nicht is hier de doorgaande schrijfwijs, waar geen rijm tusschen beide treedt; ook moras (vergelijk echter ons moeras) voor maras, als de berijmer stellig zelf naar het Walsch schreef, is zeker wel van den afschrijver; of deze echter niet ombe voor 't afgekorte om in zijn nederlandsch handschrift vond, is de vraag; hij maakte er elders umbe en umme van. Ik heb dit ombe dan bij de uitgave ook veelal behouden. In v. 2 bij Stallaert lezen wij lagensi, waar het handschrift, gelijk steeds op zijn Nederduitsch, legenze geeft; v. 3 entie voor zijn unde de, Eleïne voor zijn Elene, die voor zijn den regel onwelluidend rekkende de dar. V. 4 unde er voor ende haer (van deze unde's neem ik nu verder geen aanteekening, daar zij altoos door voor ende optreden); v. 4 haer voor er; v. 5, anxt voor angest; v. 6 iergen (thans ergens) voor het vragender wijs door Stallaert gegeven iegeren (verg. ons hier en daar in de spreektaal gebezigde iewers). V. 7 moet weende blijkbaar weenden zijn, gelijk men dat in het HS. leest; voor oft heeft het offte; v. 8 dickewijle do voor dicwile daer, en oren voor haren; v. 9 mirret voor marret; v. 10 moet troeste kennelijk - als in 't HS. - troestese zijn; v. 11 geeft dit laatste, gelijk steeds
zegede voor zeide, en zolden voor zouden. Het goet soccors v. 12 (ook in den Spieghel prijkt steeds dit basterdwoord) is door den afschrijver in goede verlosinge veranderd; v. 13 troesti in troeste he, doch in vrouwen, daar er van twee sprake is, terecht de juiste lezing bewaard; v. 14 heeft hij, als steeds, he hadde voor hi had; v 15 pade voor 't nederlandsche peter, en
| |
| |
gelijk altoos de voor die. Van dat he en de maak ik nu verder geen melding, evenmin als van do voor doe gelijk v. 18 op nieuw gelezen wordt; zijn waerhede aldaar verdient echter de voorkeur boven waerheide; v. 21 helpt het HS. ons aan de juiste lezing voor Stallaerts onleesbaar pplie, namelijk spreken; v. 23 daarentegen heeft het de nederlandsche vormen hine en hemelyc, als gewoonlijk, in he ene en heimelyc veranderd. Voor miste v. 23 heeft het meeste, en in den voor int. V. 25 lees metten voor met; het HS. heeft mit den, even als ontbeit voor onbeit. V. 26 geeft het op de voor optie en zeget voor zegt; v. 27, als altijd, neman en luden voor nieman en lieden; v. 28 waer voor werwaerts, en ryden voor riden, als gewoonlijk zolen voor zult; evenzoo v. 30 wal voor wel. V. 32 verbeter bij Stallaert van, dat geen zin geeft, in nam, zooals het HS. leest. V. 33 heeft dit senden, naar gewoonte, in sende ene ontbonden, en v. 35 quamen, naar zijn taaleigen, in quemen veranderd. V. 36 geeft het gevisiert voor geviseert; v. 37 weder in den voor int en wal voor
wel; v. 38 omber nicht voor emmer niet, doch in v. 39 de juiste lezing nu voor ende bij Stallaert; v. 40 voer voor vor; v. 41 heeft het fonteine in plaats van borne; v. 43 hadde em voor hadden; v. 47 weder legen voor lagen; v. 48 Sunte Johans voor Sente Jans; v. 50 voor soccors ditmaal hulpe; v. 51 hem gelovede voor hem geloofde, te bringene voor te bringen; v. 52 Gawyne voor Walewijn, en zoo ook verder waar die naam voorkomt; v. 54, als steeds, de eirste voor dierste; v. 54 myt em neme voor met hen name; v.55 de neuwen ritters voor drie (lees die) neuwe ridders; v.57 nemen voor nemt en mede dan voor dan; v. 58 hebben voor hebt; v. 59 Ulfine en iu voor Ulfine en iu; v. 60 gehieten (in weerwil zelfs van 't rijmwoord) voor geheten; v. 64, gelijk meermalen
| |
| |
koninch voor coninc of koninck; v. 62 treckede voor trac en wy voor wijt; verbeter daar echter met in metten of lees als in het HS. lieden achter sinen; v. 65 geeft dit voor Waler weder her Gawijn en de juistere lezing soude voor souden; v. 66 battallie voor betalie; v. 70 weder ritters voor ridders, brachten voor bracht; v. 71 lees Amans voor Anias, en v. 73 ridderen voor ridders (HS. rittern) v. 74 veranderde het weder tien in ten, en selt (als men rijmshalve wel voor sult zal moeten lezen) in zolt, gelijk v. 75 gewelt in gewolt; v. 78 heeft het de ritters voor die heren; v. 80 herniele voor heriule (als Stallaert las); v. 82, als veelal, deden dat voor dadent; v. 84 dede ene voor het juistere gaven; v. 85 verbeter daarentegen hinen in hine (HS. he ene); v. 86 geeft dit, als meermalen, dat voor het, v. 89 wete gy voor wety en zolt voor zelt; v. 90 comet voor comt; v. 91 voret dat voor voret (voeret), uwe voor u; v. 92 to hant voor
te hant; v. 93 dren voor iij; v. 94 weer her Gawine voor Walen, en dapperlike voor dapperlyk; v. 95 lees Trebeswert aaneen; v. 100 staat in 't HS. weder oren voor haren, en geeft het een voor enen; v. 103 helfte voor helecht; v. 104 weder hulpe voor soccors; v. 106 in den busch voor in 't bosch; v. 107 weder solen voor selen en ze dat weten voor si weten; v. 111 voren voor vore; v. 113 als dat voor alst, en solegy voor soldy; v. 116 lucht voor locht; v. 117 nogmaals hulpe voor soccors, en voorts bereet voor gereet; v. 119 blivet to voor blift te; v. 120 als gewoonlijk schiede voor sciet; en em voor hen; v. 122 verbeter sinen in sine; het HS. geeft daar tegen voor jegen en 123 ligge gij voor liegdi; v. 124 vro voor vollic; v. 126 weder myt voor met; v. 127 verstont voor verstoet en verwaer voor vorwaer; v. 129 vragede voor vraechden; v. 130 solt en seen voor selt en sien; v. 132 vaste gereet voor
vast gereit en
| |
| |
den voor dien; v. 134 de eirste voor deerste; v. 135 de leide voor leide; v. 139 mede voren voor met quamen; gelijk v. 140 weren voor quamen; v. 142 weder er voor haer. - V. 146 is in het HS. den Coninc vóór Artur weggevallen; v. 147 heeft het treckede voor porde, en v. 148 vorwaer voor voren daer; v. 149 de wege wiste voor die passe conste; v. 150 de voor dien; v. 151 do voor daer en plaen voor plein; v. 152 een rivieer voor ene riviere; v. 153 als gewoonlijk, weren voor waren; v. 154 her voor here; v. 157 verbeter deilden se in hieldense, gelijk het HS. leest, dat, als gewoonlijk, wilden in wolden veranderde, doch ditmaal sien ongedeerd liet; v. 158 geeft het teiken voor teken, en v. 160 weder lucht voor locht; v. 161 dat ze voor dieze, v. 162 dessen voor desen; v. 163 speer voor spiëre; v. 164 in dat ander her voor int a. here, en mitden voor mettien; v. 165 weder treckeden voor trocken, gelijk v. 167 treckede voor trac; v. 169 an dat
ende voor ane dinde; v. 173 en 174 lees neven den maras en ende al die wile, sijt sekerdas, en v. 175 en 176 verbeter wertvoren in wtvoren en siin in fijn, gelijk het HS. leest; v. 179 lees horde daer, en v. 183 An Frolles voor Antrolles; v. 182 staat weder Gawyn voor Walijn. De weggevallen verzen 189-191 luiden:
An Rodone den drossate van Gaules
Ende dierste die nu versamelt es
Dat es Sagrimor ende Frolles mede;
v. 192 lees. bede voor beden; v. 194 heeft het HS. weder weren voor waren en tohant voor vollijc; v. 197 lees her in plaats van hi, en v. 199 derwaert ende in plaats van Daer enen; v. 200 heeft het HS. (en zeker juister) voerde voor vorde, en v. 201, gelijk v. 261, minder juist, op ander voor bander, als unde voor te; v. 203 lees met het HS.: deen
| |
| |
an den andren; v. 204 heeft dit manich voor mennech, to voor te, en vorwaer (wellicht beter) voor daer naer, gelijk in v. 205 af voor ut; v. 206 is bij Stallaert, tusschen die en meer, niet weg gevallen; v. 208, is even als later nog een paar maal (v. 254 en 283) hermonteert in 't HS. door gereddet vervangen; v. 210 lees met groten leide; v. 212 heeft het HS. weder ritter voor ridderen; v. 215 conde voor const; v. 217 lees man ende paert; v. 218 Ende Ywen; v. 219 Ende Ywen overdoen; v. 220 heeft het HS. weder deden dat voor dadent, terwijl herde er is weggelaten; v. 221 lees: Galescins en v. 222: dat mense na des; v. 223 geeft het besten voor beste, en v. 226 weêr inden voor int; v. 228 lees: Die koninck Ban oec desgelike en v. 229: was tegen Claudas komen ter were; v. 230 heeft het HS. felste door quadeste vervangen; v. 231 lees daerbi; v. 233 heeft het HS. opden voor opten en daer vuer voor datter tfier; v. 235 tornich voor erre, ofschoon het dit laatste, in den vorm irre, anders herhaaldelijk behield; v. 236 op dat hoved voor op thoeft; v. 237 lees met het HS. scamfelde (en verg. nog ons schampen); v. 238 leest het HS. als
dat voor alsoe, en v. 239 dat voor het; v. 240 mede voor met en voorts maer hi sprank, dat bij Stallaert is opengelaten, evenals in 't volgende vers maer eer hi op conste comen; v. 264 heeft het HS. naar gewoonte ter in toder veranderd, en voorts tumelen (evenals in v. 291) door vallen vervangen. V. 245 en 246, bij St. weg gelaten, luiden:
Endet bloet spranc hem ten monde
Ende ter nasen ut ter stonde
v. 247 lees hi voor het; het HS. heeft voorts hier, alsook anders steeds, krafft voor cracht; v. 248 lees hi hem, en heeft het HS. voorts nochtant, gelijk het aanvankelijk zeker luidde, voor nochtans; v. 250 voor te C. Bannewert: ton
| |
| |
k. Banne; v. 252 lees in beiden siden voor besiden en v. 205 also voor alse; v. 256 heeft het HS. hadde voor dede; v. 257 lees en hadden niet voor hadden met, v. 263 in der voor in die; v. 266 verbind gevee met het volgende was, en lees voor het daarop volgende si, met het HS., hi, gelijk v. 269 neghelde voor nichelden, en v. 272 ommacht voor ontmacht; v. 274 heeft het HS. off voor weder; v. 276 en 277 weder angest, or, en weer voor daer werd, en ware; v. 278 lees weder derwaert voor daer werd, en 280 des conincs voor ende coninc. De weggelaten verzen 283 en 284 luidden:
Maer doch wert Pontes hermonteert daer
Die geen arch en had voorwaer
v. 285 lees scaemden voor scaenden, v. 286 reed voor reden, en kere voor here, en v. 292 Romeine voor romenie. V. 298 heeft het HS. achterwert voor achter; v. 300 lees naer voor waer, en het ontbrekende v. 301: Toter noenen stark ende swaer; v. 306 scheid op en tien (dat hier voor te dien staat); v. 307 heeft het HS. naar gewoonte deden voor daden, en derre voor dere; v. 309 myt den voor metten, v. 310 en v. 314 vuer voor vier en viere; v. 312 de des ne en voor Dies noit ne; v. 319 en 320 heeft het HS. ter stede en mede voor met en dat wet; v. 322 verraetnisse in plaats van nesse; v. 323 en 324 luden, tegen, en kierden voor lude, iegen, en keerden; v. 325 lees Mordrette in plaats van Mordiette; v. 326 heeft het HS. als meermalen off voor af.
De versregels op het aangenaaide strookjen volgen, in 't zelfde 62e hoofdstuk, eerst eenige bladzijden later, terwijl daarbij de laatst meêgedeelde voorafgaan. V. 333 en 334 moeten dan als volgt worden aangevuld:
Entie koninck Ban leide met hem daer
Den koninck Artur ende Gawyne (of Walijn Walewijn), voorwaer.
| |
| |
En v. 337: Te Trebes in sinen casteel ter stonden.
Er wordt dan verteld, hoe zij zich daar te goed deden en in het minnespel vermeiden, en hoe Eleine een droom had, waarin zij beesten zag weiden, die onderling strijd kregen en zich in twee partijen splitsten, elk door een leeuw aangevoerd. De eene dier leeuwen was gekroond, de andere ongekroond. De dieren onder den gekroonden zag zij, dat
By den halse gebonden waren
Met enen yseren ringe, ende eten nu.
Volgt v. 328, waar het HS. ener cribben gras voor ere crebben ghers heeft, gelijk v. 330 (als steeds) duchte voor dochte. Het volgende waer (HS. weer) moet daar echter van mede gescheiden, en met het voorgaande weide verbonden, en v. 332 de opengelaten plaats met so liep aangevuld worden.
En hiermede is mijne voorgenomen taak geëindigd, en ieder belangstellende nu te beter nog in staat, het Steinforter afschrift van den Merlijn in zijn zwakheid en kracht te beoordeelen. Ten slotte zij hier nog aangeteekend, dat - als mijn Inleiding nader aanwijst - beide aangehaalde hoofdstukken niet van Maerlants maar Lodewijk van Velthems hand zijn, daar de eerste niet verder ging dan de kroning van Artur, met welke het 26ste hoofdstuk, gelijk het Fransche proza, dat hij volgde, besluit.
27 Julij 1880.
Van Vloten.
|
|