Nederlandsch Museum. Jaargang 7
(1880)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Staatkundig overzicht.Men vroeg eens aan William Pitt, welk verschil van meening de Tories scheidde van de Whigs: ‘Er bestaat geen verschil,’ antwoordde hij. ‘De Tories zijn degenen, die de Whigs willen omverrewerpen, wanneer deze aan het bewind zijn, en de Whigs zijn degenen, die op hunne beurt werken om de plaats der Tories in te nemen.’ Er kan wel waarheid liggen in deze woorden, of ten minste zij kunnen waar geweest zijn, en aldus kan men wellicht uitleggen, hoe het komt, dat b.v. Gladstone begonnen is met tot de behoudende partij te behooren, terwijl Disraeli in het begin zijner politieke loopbaan meer tot de liberale denkwijze scheen over te hellen. Het is ook moeielijk de Liberalen en de Conservatieven van de Britsche Eilanden te vergelijken met onze Liberalen en Clericalen. De Tories, zoowel als de Whigs, zijn de verdedigers van de Engelsche grondwet en de Engelsche vrijheden. Te dien opzichte is er geen ander verschil onder hen, dan dat zij elk van hunnen kant beweren de getrouwste soldaten te zijn van die algemeen erkende en beminde beginselen. Onze Clericalen integendeel, die soms den naam aannemen van behoudende partij, beschouwen onze vrijheden | |
[pagina 96]
| |
als eene pest en eene uitzinnigheid en onze grondwet als eene vuilniskar. En nochtans hebben de Clericalen bij ons meer dan eens op dezelfde wijze gehandeld als de Tories in Engeland. Beaconsfield deed eene uitbreiding der kieswet stemmen met de hoop om de massa der bevolking onder den invloed der ‘besturende klassen’ te houden. De Heeren Jacobs en Malou droegen eene kieswet voor, die den kiescijns verlaagde tot een onbeduidend cijfer voor de gemeente, en de macht in handen moest geven van een aantal personen, op wie het uiterst gemakkelijk zou geweest zijn meer of min gewettigden invloed te oefenen. Eene handelwijze vooral hebben onze Clericalen met de Tories gemeen, het is dat zij zeer behendig de schatkist weten te ledigen, die de Liberalen, aan gene zijde van de zee zoowel als aan deze, de dwaasheid begaan in goeden staat en gevuld aan hunne opvolgers over te laten: de Clericalen en de Tories laten liever aan hunne opvolgers de impopulariteit der nieuwe belastingen. Er is dan toch wel verschil tusschen de staatkunde der Whigs en die der Tories, en dat verschil heeft zich in de laatste tijden onder den invloed der kiezingen nog al sterk afgeteekend. Men kan die staatkunden beschouwen van een buitenlansch en binnenlandsch standpunt. Vooral van een buitenlandsch standpunt zal het onderscheid waarschijnlijk zeer groot blijken, als de politiek van Gladstone zich in haar geheel zal kunnen openbaren. De staatkunde der Tories onder dit laatste opzicht heeft reeds hare uitslagen opgeleverd. Wij zullen niet betwisten, dat Lord Beaconsfield door zijne houding meer gezag gegeven heeft aan de Engelsche natie in de Europeesche aangelegenheden. Maar er valt te zien, of hij dit gezag op goede | |
[pagina 97]
| |
wijze heeft gebruikt. Zeker heeft hij het tractaat van San Stefano doen herzien, dat Turkije in handen der Russen overleverde; maar hij heeft het verdrag van Berlijn geteekend, dat, volledigd door de Oostenrijksch-duitsche overeenkomst, Turkije onder de heerschappij van Oostenrijk plaatst. Hij heeft de Afghanen doen bukken voor de Engelsche vlag, maar een volk gescheiden, dat vereenigd was en eenen natuurlijken scheidsmuur vormde tusschen de Russische en de Engelsche machten. Hij heeft den Transvaal geannexeerd, maar zonder nut voor het vaderland en zonder eerbied voor de rechten der Boeren. Hij heeft de Zoeloes verpletterd; maar wat zal het baten aan het Britsch Rijk dergelijk volk onder zijne onderdanen te mogen rekenen? Als men de politiek der Tories beschouwt ten opzichte der uitslagen, die zij opgeleverd heeft, dan zal men bekennen, dat zij den lof niet verdient, dien de pers van Europa haar in den laatsten tijd heeft toegezwaaid. Het is moeielijk van nu af te bepalen, welke de houding der Liberalen zal zijn in de buitenlandsche zaken, voor zooveel deze door het ministerie Beaconsfield onopgelost gelaten werden. Wij kunnen slechts gissingen maken, en die gissingen berusten op de redevoeringen door de leaders der liberale partij uitgesproken. Die redevoeringen zijn echter niet zeer bepaald, maar in algemeene termen uitgedrukt. Daarbij, hoe oprecht, hoe logisch, hoe standvastig men ook weze, aan het bewind spreekt men niet gelijk in de oppositie. Vele bijzaken, die men nu niet kende, moet men dan in 't oog houden, en dit is vooral waar in buitenlandsche zaken, als zij den vrede van Europa kunnen in gevaar brengen. ‘De samenwerking van Engeland,’ zegde Lord Har- | |
[pagina 98]
| |
tington in eene groote politieke vergadering gehouden te Manchester in October 11., ‘zou moeten geoorloofd wezen en worden gebruikt om coalitiën te maken of te bevoordeeligen, bestemd om den vrede en de onafhankelijkheid van Europa te handhaven, om de heerschzucht van deze of gene macht te bestrijden, om de zwakken te verdedigen tegen de machtigen, om de vrije mannen te beschermen tegen hunne dwingelanden. Uit vrees voor Rusland heeft het Ministerie de taak aangenomen om ondersteuning te verleenen aan een nog veel slechter Gouvernement dan het Russische, aan het Gouvernement van Turkije.’ ‘Het doel der Engelsche staatkundeGa naar voetnoot(1) in het Oosten,’ zegde de Economist, ‘is geweest de Ottomansche successie niet te laten vallen in handen van eene der groote machten; het doel van het verdrag van Berlijn, zooals het uitgelegd werd door de Oostenrijksch-duitsche overeenkomst, die er op volgde, was de Turksche successie te laten vallen, onrechtstreeks zoo niet rechtstreeks, in de handen van Oostenrijk. De poging van Gladstone, indien wij niet mis zijn, zal zijn om de Oostersche quaestie te heropenen - die nu gesloten is ten nadeele van Engeland - en te verkrijgen, dat de onderdanige rassen van Turkije - en niet Oostenrijk, niet meer dan Rusland of eenige andere macht, de plaats zouden nemen van den Sultan te Constantinopel, indien die plaats tot hiertoe niet ingenomen is.’ De Spectator gelooft ook, dat de liberale politiek in Turkije zal zijn: mede te helpen tot het inrichten in het Balkaansch Schiereiland van eene federatie, die het recht zou hebben van aangezien te worden als de erfgename van den Sultan; hetgeen Gladstone uitdrukte met de | |
[pagina 99]
| |
woorden ‘erkenning van de gelijke rechten aller natiën.’ Ongetwijfeld zullen de Liberalen groote tegenkantingen ontmoeten van Russische en Oostenrijksche zijde; doch zij verdedigen een beginsel, dat slechts sedert eenige jaren den voorrang begint te nemen in de Europeesche staatkunde, een beginsel, dat stellig als een revolutionnair middel vele bestaande rijken heeft ‘veranderd of van top tot teen moet veranderen, maar waarmede het niet meer mogelijk is niet te rekenen, in een woord het beginsel der nationaliteiten. Die federatie van vrije nationaliteiten zal, het is wel te verwachten, niet in eens tot stand komen gelijk Minerva geheel gewapend uit het hoofd van Jupiter; maar eene voorzichtige politiek kan ze voorbereiden. Het sluiten van een verdrag met Griekenland, het vereffenen der geschillen tusschen de Montenegrijnen en de Albaneezen, het vereenigen van de Bulgarische gewesten, dat is Bulgarije en Oostersch Rumelie, vereeniging, die in beider wenschen ligt, het ontvoogden van Bosnië en Herzegowina van de Oostenrijksche heerschappij, ziedaar het doel der werkzaamheid van het ministerie Gladstone in het Oostersche vraagstuk. In den Transvaal, zooals Gladstone zelf in een zijner speeches in Midlothian herinnerde, heeft men getracht Republikeinen te hervormen in onderdanen van een koninkrijk, als op 8000 van die Republikeinen er 6500 stemden tegen Engeland. Het is te hopen, dat eene vrijzinnige politiek den Transvaal aan de Boeren zal teruggeven. En alzoo ook in de andere landen, waar Lord Beaconsfield in zijne imperialistische heerschzucht zulke onbehendige staatkunde heeft gevolgd. Overigens heeft in geheel Europa de aankomst van de Liberalen eene groote opschudding teweeggebracht. Rusland natuurlijk begroette die heropkomst met vreugde- | |
[pagina 100]
| |
kreten. Niet min genoegen toonden de oude onderdanen van den Sultan: deze moet begrijpen, dat de tijd van uitstellen voorbij en het uur der wezenlijke hervormingen geslagen is. ‘De Turken buiten Europa’, is de leus geweest van Gladstone. Van hem is ook het woord gericht tot Oostenrijk: Hands off, wat wij zouden vertalen door ‘handen t' huis’. Oostenrijk en Duitschland hoopten zich meester te maken van den handel met de Oostersche landen. In Italië heeft het woord Italia irredenta als een machtwoord de gemoederen wederom opgewekt. Frankrijk, dat van Disraeli weinig hulp ondervond, zal voortaan op de Engelsche ondersteuning in de verdediging der Grieksche belangen mogen rekenen. Nutteloos is het verdere bewijzen aan te halen om te toonen, dat er een hemelsbreed verschil zal liggen tusschen de buitenlandsche staatkunde van Gladstone vergeleken met die van Lord Beaconsfield. *** Maar in de binnenlandsche politiek is er nog veel meer verschil. Terwijl het vorig ministerie de openbare aandacht vestigde op de buitenlandsche zaken om zijne werkeloosheid in de binnenlandsche te verduiken, zal dit ministerie eene reeks van beloften van veelvuldigen aard moeten vervullen. Aan de politiek van Disraeli heeft men den naam gegeven van: balance of power. Zijn doel schijnt altijd geweest te zijn beurtelings te steunen op de aristocratie en op het volk. Nu steunde hij op de kroon, op den invloed der grondbezittende aristocratie om het americaniseeren der grondwet te voorkomen, dan op de lagere klassen als bolwerk tegen de aanmatigingen der oligarchische Whigs. Het doel der Liberalen integendeel, nu vooral dat verscheidene zoogezegde radicalen van het kabinet deel maken, moet | |
[pagina 101]
| |
zijn te beantwoorden aan de woorden van Gladstone: ‘Rechtvaardigheid in de wetgeving en zuinige huishouding in 't binnenland.’ Dit programma bevat vooral drie groote hervormingen: 1o Algemeenmaking van het stemrecht op het platte land. De laatste Reform-bill gaf zeker eene groote uitbreiding van stemrecht; maar de inwoners der steden werden bevoordeeligd, terwijl de toestand op het platte land geene zoo grondige hervorming onderging. Deze hervorming, hoe verwacht zij ook zij, zal de Conservatieven niet weinig doen schreeuwen. Nu reeds schetsen zij de nieuwe kiezers als mannen af, die zich door het gevoel laten leiden, terwijl de 10 pond sterling householder ‘een persoon was,’ zooals de Quaterly Review zegt,‘dien men kon begrijpen. Hij had een bepaald klaskarakter op zich zelven en hij was diep onderworpen aan de meening der boven hem staande klassen.’ Het schijnt inderdaad, dat de Conservatieven niet veel mogen rekenen op de nieuwe kiezers. Ziehier hoe deze gestemd hebben: In 1874 verkregen de Conservatieven 1,217,806 stemmen, en in 1880 1,412,956 of 195,150 stemmen meer. De Liberalen vereenigden in 1874 1,431,805 stemmen en in 1880, 1,877,296 of 445,491 meer. Zoodat twee derden der nieuwe kiezers zich voor de liberale partij verklaarden. Ook was het gevolg hiervan, dat terwijl het oude Parlement samengesteld was uit 351 Conservatieven en 301 Liberalen, het nieuwe Parlement 415 Liberalen, de Home-rulers er bij gerekend, slechts 237 Conservatieven telt. Men begrijpt, dat deze laatsten verklaren, dat er geen staat te maken is op de nieuwe kiezers. 2o Instelling van provinciale besturen. Dit punt werd aldus geformuleerd: Instelling van locale lichamen voor het | |
[pagina 102]
| |
beheer van de zaken der graafschappen, door de burgers gekozen, ten einde eene erkende anomalie in het provinciaal stelsel uit den weg te ruimen en eenheid van plaatselijk gezag in te voeren, in plaats van de talrijke en vaak in botsing komende bevoegdheden, die thans bestaan. Hieruit moet ontspruiten eene ontlasting van het Parlement, dat nu dikwijls zijnen tijd moet verbeuzelen aan het beslissen over zaken van plaatselijk belang. Nutteloos is het te zeggen, dat de Conservatieven hier wederom groote uitbreiding van kosten voorspellen, zonder dat de nieuwe instelling, in hunne oogen, groote vruchten zal dragen. Deze meening kan, in het eerste vooral, niet geheel van waarheid ontbloot wezen; niettemin is er zeker op dit gebied in Engeland veel te doen, indien wij oordeelen naar de wijze b.v., waarop vóór eenige jaren het openbaar onderwijs ingericht of liever niet ingericht was. Deze hervorming zal ook nog dezen goeden kant hebben, dat zij eenigszins voldoening zal geven aan de zucht der Ieren tot het verkrijgen van zelfbestuur, door de zorg van louter Iersche belangen aan de bewoners zelven over te laten. Er is zeker een groote afstand tusschen dit en de Home-rule, die het bijzonder programma van Parnell en vele Iersche agitators uitmaakt. Hier is geene spraak van een klein Parlement in te richten, dat Ierland zal besturen, terwijl over eenige de gemeenschappelijke belangen alléén door het Parlement van Londen zou beslist worden; niettemin, alle toegevingen, die mogelijk zullen wezen, zonder de eenheid van het Land te kwetsen, zullen de Liberalen genoodzaakt zijn toe te staan. *** Maar het derde punt: wijziging der wetgeving op den grondeigendom, zal wel de meeste moeielijkheden opleveren. | |
[pagina 103]
| |
Het is onmogelijk hier in weinige regelen geheel het Engelsche stelsel van den grondeigendom uit te leggen. Enkel eenige punten zullen wij doen kennen, die zeker een zeer onvoldoende denkbeeld zullen geven van de voorgestelde hervormingen, maar nochtans zullen toelaten eenen blik te werpen op de grootheid van de onderneming der liberale partij. In de laatst gestemde Land Act zijn zekere bepalingen vervat gekend onder den naam van Bright clauses, naar den naam van den ontwerper, zijnde eene aanbeveling om de landgoederen, die door de Landes estates Court verkocht werden, bij voorkeur aan de vroegere pachters over te dragen, als zij zich als koopers aanboden. Maar dit Court gaf den grond aan den meestbiedende; daarbij de pachters hebben niet altijd de vaak vrij aanzienlijkesommen voorhanden, die voor den aankoop van groote grondeigendommen worden vereischt. Nu stellen de Wighs voor eene commissie bij dit Hof in te richten, die de belangen der pachters zal voorstaan. John Bright wil meer: de pachters zullen eigenaars der landerijen kunnen worden, als zij een derde der waarde als koopsom weten aan te bieden, in welk geval de grondbezitter zal worden onteigend en het verschil van den koopprijs op matige voorwaarden door den Staat voorgeschoten. Hier wederom moet deze hervorming niet alleen voor Engeland, maar ook voor Ierland werken. Zij heeft veel gemeens met hetgeen de Ieren en onder anderen Parnell, hoofdman der Home-rulers, voorstellen. Ziehier wat wij dezer dagen lazen in een wel ingelicht bladGa naar voetnoot(1): Parnell, Iersch afgevaardigde, en het bestuur van het | |
[pagina 104]
| |
landsbond hebben over de landquaestie een verslag opgesteld om voorgedragen te worden in eene vergadering te Dublin. Het verslag stelt voor gedurende twee jaar het recht af te schaffen van uitdrijving voor niet-betaling van de huishuur, en ook gedurende twee jaar het recht om huishuur te eischen boven een zeker cijfer. Maar dit zouden slechts voorloopige maatregelen zijn. Het verslag verklaart, dat de middelen om landbouwers-eigenaars te maken alleen Ierland kunnen voldoen. Men zou er eene bestuurlijke commissie kunnen mede gelasten om er toe te komen: die zou aan de landbouwers de voor den aankoop noodige som leenen. Deze zou teruggegeven worden in 35 jaar met jaarlijksche sommen van 5 t.h. De landbouwers zouden den grond mogen koopen door eene som te betalen gelijk aan 20 jaren schatting der belasting, en de Commissie zou deze som leenen. De Commissie zou ook de macht hebben om de eigendommen te koopen tegen eenen prijs gelijk aan 20 jaar belasting, om die dan te verhuren tegen 3 ½ t.h. van die somGa naar voetnoot(1). Deze plannen bevatten eene ware omwenteling in den toestand van den grondeigendom in Engeland. Zij zijn het gevolg van eene sedert lang in het Vereenigde Koninkrijk begonnen beweging, om den grond aan de landbouwers te doen overgaan. Wij herinneren ons zeer wel, hoe zij vóór eenige jaren de gemoederen reeds bewoog en groote discussiën verwekte, onder anderen in den Cobden-Club, waar | |
[pagina 105]
| |
John Stuart Mill, en ook de te onzent en in Engeland zoo gunstig gekende Hoogleeraar de Laveleye deel aan namen. Er is hier, men zal het bemerken, geene spraak van socialisme noch van communisme, noch van collectivisme of dergelijke zaken. In de Iersche agitatie treft men evenmin communistische beginselen aan; maar men wil het land aan den pachter doen toekomen door eene min of meer gewillige onteigening, mits min of meer voldoende schadeloosstelling. Dit is vooral het geval in Ierland, waar de grondeigendom, oorspronkelijk ten minste, in handen van Engelsche eigenaars overgegaan is door een misbruik van macht, dat veel waarheid geeft aan het gezegde van Proudhon la propriété c'est le vol. Maar het valt zeer moeielijk tot de bron van de bijzondere eigendommen op te klimmen: deze zijn door aankoop, huwelijk, of erfenis tot andere familiën overgegaan, en zeer weinig zijn in de familiën van de oude veroveraars, die ze door geweld verkregen, gebleven. Er is hier dus noodzakelijk verjaring op. Deze plannen, vooral het laatste, hebben natuurlijk niets officieels. Het nieuw ministerie, dat in zijn midden gematigde en radicale Liberalen telt, zal zeker nog over dit punt niet beraadslaagd hebben. Na de discussie in het ministerie zal het ontwerp nog door de pers en door de Kamer in overweging genomen worden; maar zeker is het, dat een ontwerp over deze zaak verwacht wordt. Het wordt door conservatieve tijdschriften en bladen erkend: de landbouwers hebben een groot deel in de liberale overwinning. Na de teleurstelling, die hun vanwege het ministerie Disraeli te beurt viel, moeten de Whigs, willen zij de ondersteuning der landbouwers, of, zoo als wij zouden zeggen, der boeren behouden, hunne belofte omtrent dit punt gestand doen. | |
[pagina 106]
| |
Zooals men ziet, mangelt het aan het nieuwe ministerie niet aan werk en wij zouden hierbij nog een aantal zaken van minder belang kunnen voegen. Maar dit is genoeg voor een ministerieel leven, dat gewoonlijk in de laatste periode de zes of zeven jaar niet overtroffen heeft. Met eene meerderheid, zooals het ministerie Gladstone er eene bezit, zooals geene der partijen er eene had sedert 50 jaar, mag men wel wat ondernemen. Dat de Ieren niet zullen tevreden zijn, laat zich echter verwachten; maar de liberale meerderheid is groot genoeg om alle samenspanning der Conservatieven met de Iersche afgevaardigden te verijdelen. Neemt men inderdaad deze partijen te zamen, dan nog hebben de Liberalen vijftig stemmen meerderheid.
***
Dezelfde quaestie staat aan de dagorde in Rusland, waar een blad de stichting vraagt van voorschotbanken voor aankoop van gronden en de vestiging van boeren zonder vermogen op de braak liggende gronden van de Kroon. Het zijn de plannen noch de plannenmakers, die aan het ongelukkige Rusland zullen hebben ontbroken. Ongelukkig Rusland, zeggen wij, en inderdaad, weinig tijds geleden, opende men bijna dagelijks de nieuwsbladen met de gedachte: welken nieuwen gruwel zullen de Nihilisten wel begaan hebben? Zooals tijdens de Commune van Parijs, moest men iederen dag zich verwachten aan eene nieuwe dwaasheid of afschuwelijkheid. Geen sprekender bewijs kan men vinden van het onvoldoende der plannen en der wetten om in eens den maatschappelijken toestand van een volk te veranderen dan de mislukte pogingen van den Czar om zijn volk te doen voor- | |
[pagina 107]
| |
uitgaan op de baan der beschaving. Welke vorst heeft meer gedaan om zijne onderdanen deelachtig te maken aan de weldaden der hedendaagsche gedachten? Welke autocraat heeft in de volheid zijner macht, diezelfde macht met zooveel zelfverloochening afgestaan? Wie werd er min voor beloond? Wie heeft er meer bittere vruchten voor zijne toegevingen geoogst? Waarom die goede inzichten zulk een slecht gevolg hadden, is zeker te wijten aan onderscheidene oorzaken. De Czar heeft groote hervormingen gedaan; maar hij werkte op eenen grond, die niet bereid was voor de gelijkheid, welke hij er wilde inplanten. Hij heeft de laten vrij gemaakt; maar dezen waren aan de slavernij gewoon; met haar hadden zij geene verantwoordelijkheid: hun heer en meester moest voor hen zorgen en denken. En op eens worden zij vrij, maar meteen krijgen zij de verantwoordelijkheid: zij moeten zorgen voor hun eigen bestaan, voor den dag van morgen, vooruitzien, denken op den ouden dag, alle dingen waarover zij veel gemakkelijker vonden zich niet te moeten bekommeren. De Czar heeft overigens soms ook, zeker onder den invloed van een vreesachtig Hof en reactionnaire raadslieden, onvolledige hervormingen ingevoerd. Hij heeft de lijfeigenschap afgeschaft; maar erger is de bureaucratie; hij heeft zekere machten gegeven aan de Zemstvos, die gelast zijn met het provinciaal bestuur; maar hij heeft het niet durven wagen een parlement voor geheel het Rijk in te richten. Hij heeft de censuur afgeschaft te St-Petersburg en te Moskou, terwijl zij in de andere plaatsen van het Rijk bleef bestaan. Nog mag een zeker weinig revolutionnair tijdschrift als la Revue des deux mondes Rusland niet binnen, zonder vaak geheele artikelen aan de grenzen te laten. Als de | |
[pagina 108]
| |
Russische keizer de jury in strafzaken en het contradictoir debat in burgerlijke zaken invoerde, schafte hij tevens de beruchte ‘derde sectie’, de geheime politie, niet af, die den invloed van de jury kwam verijdelen. Het onderwijs is zeker zeer uitgebreid; alleen begon men niet met de basis, met het lager onderwijs, maar men opende terzelfder tijd de hoogescholen voor een aantal onvoorbereide personen, die, of mislukten in hunne examen, of geene bezigheid vonden, en dan weldra eene soort van gedeclasseerden vormden, hetgeen in Rusland, waar de standen zeer wel afgeteekend zijn en geheel de bevolking bevatten, eene groote beteekenis heeft. Die gedeclasseerden zijn misnoegd en vormen een leger van jongelingen vatbaar voor al de bekoringen van het nihilisme. Gelijk andere vorsten had de Czar vóór eenige maanden gemeend door eenen buitenlandschen oorlog de aandacht van de binnenlandsche zaken wat te moeten afwenden. De oorlog met Turkije heeft lucht gegeven aan het gevoel van solidariteit, die de leden van hetzelfde ras vereenigt. Het Panslavisme is als een storm losgeborsten; maar de tegenstand van de groote machten, die bijna geheel de vruchten van den oorlog aan Rusland kwamen ontnemen, terwijl Slavische rassen nog onder het vernederende juk van den sultan moesten gebukt blijven, heeft den Russischen vorst belet dien stroom te verleggen en te leiden. Vandaar wellicht die misnoegdheid, welke het Panslavisme met het Nihilisme op de afschuwelijke wijze, die men kent, deed samenwerken. De Czar heeft nu zijne volmacht afgestaan aan Lodewijk Melikoff, eenen Armeniër, den overwinnaar van Kars. Deze generaal schijnt een man te zijn van veel energie; hij heeft daarbij de prestige van eenen overwinnaar en terzelfder tijd | |
[pagina 109]
| |
is hij bezield met vooruitstrevende gedachten. Het is dus te hopen, dat zijne ijzeren hand alles in orde zal weten te brengen, terwijl zijne voorzichtige toegevendheid aan zekere billijke eischen van het volk, zijn bestrijden van eenige der schreeuwendste misbruiken eener uitgekochte en omkoopbare bureaucratie hem de noodige populariteit bij het volk zullen schenken, den onontbeerlijken invloed op de reactionnaire raadslieden van den Czar.
***
De Oostersche quaestie heeft in den laatsten tijd zoowel den voorrang weten te nemen, dat er maar eene vraag is die nog als van groot belang beschouwd kan worden, het is de katholieke quaestie. In Duitschland schijnt zij, dank aan de toegeving van den Paus, in het tijdperk van verzoening getreden. Den 24 Februari laatstleden heeft de Paus eenen brief geschreven aan den aartsbisschop van Keulen, waarin uitdrukkelijk te lezen staat: ‘In het belang der herstelling van den vrede, laten wij toe, dat de namen der priesters, die de bisschoppen kiezen om ze te helpen in de uitoefening van hun heilig ambt, ter kennis worden gebracht van het Pruisisch gouvernement vóór de canonieke instelling.’ Die toegeving is groot als komende van eene macht, waarvan de leus altijd is geweest non possumus. Komt er een verdrag tusschen Leo XIII en Bismark tot stand, dan zal men in alle geval niet kunnen zeggen, dat deze laatste naar Canossa is gegaan. Maar dat verdrag is nog niet gesloten. De toegeving is inderdaad op zich zelve zeer gering, en volgens alle geruchten oordeelt de beroemde kanselier er alzoo over; want in verscheidene gelegenheden heeft hij verklaard, dat hij verdere stappen verwacht. Hij zou misschien de wetten | |
[pagina 110]
| |
laten rusten; maar van formeele afschaffing zou geene spraak zijn. Er zijn overigens zekere punten, die stellig groote moeielijkheden zouden opleveren. Zoo zijn, ingevolge der meiwetten, verscheidene bisdommen openstaande verklaard. En hieronder rekent men juist dit van den aartsbisschop van Keulen, tot wien de pauselijke brief gericht was. Wat zal het gouvernement ten opzichte van die bisschoppen doen? Wat met het hooger gerechtshof gelast met de kerkelijke zaken? Wat met de Jezuïeten en andere congregatiën, die verboden werden? Het is niet te denken, dat deze wetten zullen worden ingetrokken. Enkel kan de Paus hopen, dat zij met matigheid zullen worden toegepast. Desnoods zal Leo zich daarmede weten te troosten; maar Bismark zal die toegeving duur doen betalen. In Frankrijk hebben de Clericalen, door de verwerping van het berucht art. 7 van de wet op het onderwijs, eene zegepraal à la Pyrrhus behaald. Dit art. 7 luidde als volgt: ‘Niemand wordt toegelaten een gesticht van openbaar of bijzonder onderwijs in te richten of er onderwijs te geven, indien hij behoort tot eene niet geautoriseerde godsdienstige congregatie’. Door de goedjonstige medehulp van Jules Simon en eenige zijner vrienden, zijn de Clericalen in den Senaat er in gelukt dit artikel te doen verwerpen. De Heer de Freycinet, de tegenwoordige premier van het Fransch ministerie, had reeds laten vermoeden, en zelfs laten hooren, dat het gouvernement, en vooral de meerderheid der Kamer, dit artikel aanzag als een minimum, en, wierde het verworpen, strengere maatregels zouden worden genomen. Het gouvernement werd door de verwerping gedwongen, onder den drang der linkerzijde van de Kamer, hierin meenen wij, den tolk der openbare meening van Frankrijk of ten minste der overgroote meerderheid der bevolking, gebruik te maken | |
[pagina 111]
| |
van de strenge wetten, die in zijn arsenaal, als verouderde wapenen weggelegd schenen. Op drie maanden tijds moeten de huizen der Jezuïeten en der andere congregatiën, die de goedkeuring van hunne statuten door het gouvernement niet zullen gevraagd of verkregen hebben, gesloten worden. Als particulieren worden de Jezuïeten en consoorten geduld; maar als lichamen, als deel makende van eenen ingerichten staat onder de heerschappij staande van eenen vreemdeling, van eenen staat in den staat, zullen zij geen recht van bestaan meer hebben, Indien Frankrijk onder een regiem van volkomene vrijheid leefde, zou die handelwijze misschien min rechtvaardig schijnen; maar bij onze geburen bestaat de vrijheid van vereeniging niet: men mag er geene maatschappij vormen zonder toelating der overheid. Trekt deze de toelating in, zoo vervalt alle recht van bestaan voor het genootschap. Welnu, de Jezuïeten hebben die toelating niet gevraagd - en met reden; want zij zou hun waarschijnlijk geweigerd geworden zijn. De opvolgende gouvernementen hebben voor hen de oogen gesloten: zij zagen zeker het gevaar wel, maar maakten geen gebruik van hun recht. Daar nu de Republikeinen ondervinden, dat zij in de Jezuïeten en anderen vijanden vinden, die gedurig de republikeinsche instellingen ondermijnen, maken zij een einde aan eene toegeying, die waarlijk overdreven voorkomt in tegenwoordigheid der strenge toepassing der wetten, wat andere burgers en andere maatschappijen betreft. Alle recht van bestaan vervalt voor die genootschappen, die slechts leven in strijd met de wet en door schending van hare beginselen. Wij kunnen er niet genoeg op drukken, hoe zonderling het ons voorkomt, dat men gedurig spreekt over de rechten van genootschappen, die in rechte niet mogen bestaan. De | |
[pagina 112]
| |
kloosters worden door de wet niet erkend: indien zij bestaan, indien zij door legaten en giften van allen aard bloeien en zich gedurig uitbreiden, zoodat zij voor het land een wezenlijk gevaar worden, dan is het in strijd met de wet, dan is het omdat de wet geene middelen gevonden of uitgeroepen heeft om dat misbruik te keer te gaan. En men komt spreken van de rechten der kloosters en der kloosterlingen! Maar, wordt er gezegd, wat zal het helpen de Jezuïeten uiteen te drijven? Zij zullen in andere landen hunne kloosters oprichten; op andere wijze zullen zij voortbestaan. 't Is mogelijk; maar zij zullen zich dan vermommen en zullen er hunne kracht door verliezen. Openlijk zullen zij niet meer kunnen werken, en de gestichten, die zij in andere landen zullen inrichten, zullen weldra ophouden een gevaar te zijn voor hetland, waaruit zij verbannen zijn. Die colleges, welke daar nu bestaan met hunne opene deuren, zullen er hunne gedurige aanlokking niet meer kunnen ten toon spreiden. De werking van 't genootschap zal belemmerd wezen: het zal moeielijker discipelen vinden uit het land, van waar het gekomen is. In een woord, het is zeker geen doodslag; maar het is wel een harde slag, die aan hetzelve wordt toegebracht. *** Welke zal onze houding zijn tegenover die vrijwillige vluchtelingen, die would-be slachtoffers, die zich voorbereiden in ons land de wetten van hun land te komen trotseeren? Eene zeer hevige discussie in de zittingen van onze Kamer van volksvertegenwoordigers op den 7den en den 8den Mei ll. heeft ons de gedragslijn van het ministerie doen kennen. De Heer Bara, minister van justitie, heeft, ondanks al de bezweringen der Clericalen, verklaard, dat hij de wet zou | |
[pagina 113]
| |
toepassen op de kloosterlingen, die in België zouden komen, ‘niet om er onze gastvrijheid te genieten (want niemand belet ze te hunnent te blijven); maar enkel om er de buitenlandsche gouvernementen te bestrijden, er geheime zaken te behandelen, er een onderwijs herin te richten door hun land veroordeeld, en dat hun gouvernement heeft willen afschaffen.’ De Heer d'Elhoungne kenschetste zeer wel dit debat door te doen opmerken, dat de rechterzijde er slechts zoo hevig in tusschen kwam, en eene wet bestreed, die zij altijd heeft gestemd en toegepast, omdat er priestertoga's in de zaak gemengd waren. Zooeven zegden wij, dat een der middelen om de verwijdering van de congregatiën uit Frankrijk tegen te werken was in een naburig land de colleges en de scholen te gaan herstellen, die men in het vaderland niet meer kon openhouden. De Heer Bara had dus groot gelijk te beweren, dat de Jezuïeten, door in België hunne kloosters en gestichten op nieuw in te richten, hier kwamen om de wetten van hun land tegen te werken. De vraag is dus te weten, of wij verplicht zijn dergelijke samenzwering toe te laten? Wie zou het durven staande houden? Wij hebben reeds genoeg met ónze kloosterlingen, zonder er nog de vreemde bij te voegen. De wetten van ons land, die geene kloosters kennen, worden gedurig over het hoofd gezien, terwijl er met duizenden bestaan en er nog dagelijks nieuwe bijkomen, en wij zouden nog de vreemdelingen moeten veroorloven er nog eenige bij te voegen! Bij alle onze binnenlandsche moeielijkheden met onze kloosterlingen, zouden wij ons nog moeten blootstellen er buitenlandsche toe te laten! Maar er zijn priesters in de zaak gemoeid en de rechter- | |
[pagina 114]
| |
zijde moest vooruitkomen. Aldus ook heeft zij gehandeld in de schoolquaestie op bevel van de bisschoppen, die de eersten in het strijdperk zijn getreden, en iedereen heeft moeten gehoorzamen, van de hoogste leden der Kamer tot den minsten burgemeester der kleinste gemeente van het Land. Wettige en onwettige middelen zijn door hen gebruikt, getuigen het aantal besluiten, en van bestendige deputatiën, en van gemeenteraden, en van kerkfabrieken en allerhande bestuurlijke lichamen, door het gouvernement verbroken als zijnde tegenstrijdig met de wet en het algemeen belang. De priesters zijn gewoon zich om 's Lands wetten weinig te bekreunen, en daar zij in vele gemeenteraden en in zes bestendige deputatiën meester zijn, hebben zij er de besluiten doen nemen, waartegen 't gouvernement heeft moeten opkomen.
***
Binnen eenige dagen zal België geroepen worden in verscheidene kiezingen uitspraak te doen over de schoolwet van 1879. Het is de eerste maal, dat er algemeene kiezingen plaats hebben sedert de hervorming der wet van 1842. Er zijn wel plaatselijke kiezingen geweest; maar zij hebben den toestand der partijen onveranderd gelaten. Enkel de kiezing van Thuin heeft eenige beteekenis gehad, en die heeft eenen uitslag opgeleverd, die alle verwachtingen heeft overtroffen. Hij zal gunstig werken op den uitslag der algemeene kiezingen. Deze hebben slechts plaats in de helft van het Land; doch moesten de Liberalen mislukken terzelfder tijd in Antwerpen en in Nijvel, twee plaatsen, waar de strijd het warmste zal wezen, dan zou hunne meerderheid zoo zeer gesmolten zijn dat het hun moeielijk zou vallen 't bewind te behouden. De toestand is ernstig en vereischt al de werkzaamheid van onze vrienden. | |
[pagina 115]
| |
De Clericalen beweren, dat de meerderheid van het Land met hen is, dat de ouders verontwaardigd zijn over de zoogezegde ongelukswet, en zij slechts de kiezingen afwachten om aan het bestuur hunnen wil te doen kennen. Wij gelooven, dat het Land met de Liberalen is en zulk geen kwaad gedacht heeft over de zoo lang verwachte hervorming der wet van 1842. De priesters hebben misbruik gemaakt van hunne geestelijke macht, en men weet, hoe op het platteland die geestelijke macht bijna altijd de stoffelijke belangen bemeestert. De grondeigenaars, in groote meerderheid tot de kalholieke partij behoorende, hebben de hand geleend aan die zedelijke onderdrukking. Hoevele ouders hadden hunne kinderen voortdurend toevertrouwd aan denzelfden onderwijzer, die hun zelven het eerste onderwijs had gegeven? Maar aan de bedreigingen van pastoor en grondeigenaar hebben zij niet kunnen weerstaan. Ook is het te verwachten, dat de vrijheid van den kiezer, de minuut vrijheid, die de kieswet hem geeft, zal te baat genomen worden om die knellende machten eenen duchtigen slag toe te brengen. De geestelijkheid zal leeren, hoe haar tijd van almacht voorbij is, en dat de hedendaagsche maatschappij haar werk van verwereldlijking voortzet, zonderdat de machten van het verleden in staat zijn ze tegen te houden. De Clericalen weten het maar al te wel, en dit legt hunne razernij uit: de verwereldlijking van het onderwijs is een der grootste tegenkantingen, die zij sedert 1830 hebben ontmoet; het is een natuurlijke tegenhanger van de secularisatie van allerhande openbaringen van het maatschappelijk leven, die de priesters vóór 1789 hadden weten in te palmen, en, in dien zin mag men zeggen, dat de wet van den eersten Juli 1879 de voortzetting is van de grondbeginselen der omwenteling van 1789. | |
[pagina 116]
| |
Vallen de kiezingen van Antwerpen en van Nijvel uit ten voordeele der Liberalen, - en alles laat toe het te hopen, - dan zal het bestaan der wet van 1879 verzekerd zijn, en de Clericalen, als zij, door het spel van onze instellingen, later aan het bewind mochten terug komen, zullen onmachtig zijn om die wet af te schaffen. Vele personen, die met hen zijn medegegaan, op grond van hunne beloften en met het gedacht dat de Liberalen niet in staat zouden wezen eene zoo diepgrondige hervorming in te voeren, zullen hunne dwaling erkennen en terug keeren tot de staatsscholen, die zij meer of min vrijwillig hebben verlaten. Voor ons vrijzinnig staatsstelsel zal het insgelijks eene schoone zegepraal zijn zulke hervorming, die elders wellicht niet zonder eene ware omwenteling zou kunnen ingevoerd worden, op vreedzame wijze te hebben tot stand gebracht. Het zal onrechtstreeks voor velen, die er aan twijfelden en bijna wanhoopten van de toekomst van ons land, eene versterking zijn van het parlementair regiem en het bewijs dat een land, zelfs nog grootelijks in de kluisters van het Katholicisme gekneld, nog vatbaar is voor leven en vooruitgang. F.E. 15 Mei 1880. |
|