| |
| |
| |
De Roomsche diplomatie.
Uit eerbied opgedragen aan den Weledelen Heer James Lorimer leeraar van volken- en natuurrecht aan de hoogeschool te Edinburg.
Your Grace shall pardon me, I will not back.
I am too high-born to be propertied,
To be a secondary at control,
Or useful serving man, and instrument,
To any sovereign state throughout the world.
Shakespeare - King John. Act V. Sc. 2.
‘Ik spreek vrijmoedig; want mijne banier is de waarheid, en ik spreek ter vervulling van eenen mijner plichten, die mij oplegt de waarheid te verkondigen aan allen, zelfs aan hen die niet-katholiek zijn. Want al wie het doopsel ontvangen heeft, behoort - hier is het de plaats niet uit te leggen onder wat opzicht en op welke wijze - hij behoort, zeg ik - aan den Paus.’ - Deze woorden, letterlijk overgenomen uit eenen brief, op 7den Augustus 1873, toen de Kulturkampf in vollen gang was, door Pius IX aan Keizer Willem van Duitschland geschreven, en welke men zou kunnen beschouwen als de uitdrukking der ijdelheid, zijn de nauwkeurige verklaring der katholieke theorie.
In dien brief vatte Pius IX de leer zijner Kerk samen.
| |
| |
Hij herhaalde wat zijne voorgangers geleerd hadden; wat bullen en geschriften van Benedictus XIV, Pius VI en Pius VII, om enkel dezen te noemen, behelsden. Het ligt bepaald in ons doel niet hier eenen redetwist te houden over de gegrondheid der aanmatigingen van Rome. Er bestaan theses, die zoodanig ongerijmd zijn, dat men zich niet eens de moeite getroosten wil, ze in aanmerking te nemen. Genoeg zij het daarvan soms aanteekening te houden. Nooit zal de katholieke Kerk de heerschappij herwinnen, die zij - en dat nog wel op onvolledige wijze - in de middeleeuwen gevoerd heeft; over de verrijzenis der theocratie behoeven wij ons geenszins meer te bekommeren. Het antwoord van den doorluchtigen Keizer van Duitschland is dienaangaande typisch en veel beduidend: ‘Het Evangelisch geloof, dat ik, als mijne voorvaders en met de meerderheid mijner onderdanen, belijd - Uwe Heiligheid moet het weten - veroorlooft ons niet tusschen God en ons, buiten Jezus Christus, eenen anderen bemiddelaar te stellen.’ Geene breedvoerige wederlegging. Kalm en eenvoudig wordt het Credo van Duitschlands Vorst en Volk uitgedrukt. Verder niets.
Wij hebben de woorden van den Paus aangehaald, omdat zij tot grondslag dienen aan de instelling, waarover wij zullen spreken. Hier, zijn het volkenrecht en het canoniek recht innig met elkander verbonden, en om zich goed rekenschap te kunnen geven, wat in waarheid de diplomatie van den H. Stoel is, dient men zijne toevlucht te nemen tot deze twee bronnen.
Rome heeft - reeds in de eerste eeuwen - aanspraak gemaakt op het afvaardigen van agenten bij de christelijke kerken. Kerkvergaderingen -onder anderen die in 343 te Sardica gehouden - bekrachtigden die aanmatiging; ooster- | |
| |
sche keizers ontvingen te Constantinopel blijvende vertegenwoordigers van het Pausdom - zulks waren de Apocrisarii - en wij zien bij de vorstenhoven der middeleeuwen de legaten van den H. Stoel te voorschijn komen. De grootste der pausen, Gregorius VII, een der uitstekendste mannen, die op aarde geleefd hebben, vermenigvuldigde die missiën tijdens zijnen reuzenstrijd tegen de prinsen en bisschoppen. Dit voorbeeld werd door zijne opvolgers niet uit het oog verloren, en allen trachtten, in de mate der mogelijkheid en dank aan dat werktuig, de eenheid van het Christendom, de heerschappij van Romes Paus over koningen en volkeren te verwezenlijken. De geschiedschrijver Milman heeft, wel is waar, in zeer dichterlijke bewoordingen, de aankomst dier legaten, als voorboden van rust en vrede, afgeschilderd; hij toont, hoe ze aanlanden van het kruis voorafgegaan, en hoe ze inlandsche veeten en broederoorlogen stillen en uitdooven. - Dwaling! Klaarblijkelijke dwaling!.. Gansch de geschiedenis logenstraft dat bekoorlijk tafereel. De pauselijke legaten waren, in waarheid niets anders dan twiststokers en tyrannen, die in alle landen het fanatisme ontboeiden en zich overal plichtig maakten aan rooverijen en afpersingen van allen aard. De roofgierigheid en de zucht naar overheersching van het hof van Rome beslaan de somberste bladzijden der middeleeuwen. Bedoelde schrijver is een Engelschman. Hij doorbladere de geschiedenis van zijn vaderland. Daar vooral kende de Roomsche fiscaliteit perk noch paal. Van geestelijken en leeken van het Engelsch Rijk vergde Gregorius IX het tiende, om tegen den Keizer te kunnen oorlogen: de baronnen weigerden; maar de geestelijkheid moest het hoofd bukken, en wat gebeurde?... Pauselijke agenten gingen van
kerk tot kerk, van abdij tot abdij, met een gevolg van Italiaansche woekeraars, die den prelaten en
| |
| |
priesters geld in leening aanboden, en bisschoppen werden gedwongen zelfs kelken en reliquiekassen te verkoopen of te verpanden. Innocentius IV volgde deze traditie, en de Engelsche bisschopstand verweet den Paus zijn schandelijk gedrag. Robrecht Grosseteste, bisschop van Lincoln, de vriend en vertrouweling van Simon van Montfort, maakte zich den tolk der algemeene verontwaardiging. Hij ontmaskerde de legaten, noemde ze ‘priesters van de menschen en niet van God, antechristen, dienaars van Satan, nachtroovers, zedenbedervers, beulen der zielen en geesten der duisternis!’. ‘Indien de pausen,’ schreef hij,‘op dien weg voortgaan, zal het de plicht der geloovigen zijn hen niet langer tegehoorzamen. Dat de verantwoordelijkheid der scheuring op Rome nedervalle!...’ Profetische woorden!
‘Dominer,’ zegde eens de zeer schrandere en zeer puntige heer Dupin, ‘est un verbe actif qui demande un régime.’ - Het geslepen en uitermate diplomatisch Hof van Rome heeft zulks nooit uit het oog verloren: zijne heerschappij hield nooit op werkdadig te zijn, en de middellijke voorwerpen, waarop het als heerscher aanspraak maakte, waren altijd wel bepaald en wel vastgesteld. Wat de wijzen betreft, waarop het op deze voorwerpen werkte en zijne heerschappij bevestigde, het heeft er steeds nieuwe uitgevonden en gebruik weten te maken van zeer doeltreffende, doch niet altijd uitermate zedelijke.
Het is zoo waar, dat, volgens de Roomsche Kerk, al wie het doopsel ontvangen heeft, den Paus toebehoort, dat het Concilie van Trente den banvloek heeft uitgesproken over allen, die durven beweren, dat het doopsel, in naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes door ketters toegediend, van geener waarde is. Wat moet daaruit afgeleid worden? - Of wel onderwerpt de gedoopte zich blindelings aan de
| |
| |
bevelen der Kerk, en dan is alles in regel; of wel weigert de gedoopte gehoorzaamheid, en alsdan moet de Kerk hem trachten terug te voeren in haren schoot, hetzij door zachte, hetzij door..... gestrenge middelen. - Ja, de Kerk is eene goede moeder, zij walgt van bloed; maar een sluw middeltje is gauw uitgedacht en gevonden: voortaan zou het dwaalgeloof als burgerlijke misdaad aangerekend en gestraft worden. Aan de Byzantijnsche keizers de eer dezer uitvinding. Mocht of kon Rome verwaarloozen daarvan gebruik te maken! Neen, die hatelijke en schijnheilige wet werd door de Pausen bekrachtigd, een decreet werd in dien zin uitgevaardigd door het Concilie van Latranen en in het Corpus juris canonici opgenomen. Uit deze theologische en juridische gedachten ontsproot de H. Inquisitie gansch gewapend en geharnast.
De Inquisitie heeft twee phasen. Vooreerst is zij geheel en gansch godsdienstig; de bisschop bestuurt ze; nog op den dag van heden is hij inquisitor natus, geboren inquisiteur. Nevens hem mag de Paus - bij middel zijner zendelingen - de Inquisitie uitoefenen. Reeds in 1201, werden de monniken van Citeaux tegen de ongelukkige Albigenzen opgezonden; aan hun hoofd stond een pauselijke legaat; maar welhaast kwam de H. Dominicus te voorschijn, en gedurende eene lange reeks van eeuwen, waren de Dominicanen de bloeddorstige zendelingen der kerkelijke jurisdictie. In 1251 wordt de rechtspleging geregeld door de pauselijke decretale ad exstirpandos; zij gaat haren afschuwelijken gang, en, als bekroning, vestigt Paulus III te Rome zelf den zetel der H. Congregatie van de Roomsche en algemeene inquisitie, welke van rechtswege door den Paus voorgezeten wordt, en voor doel heeft te waken voor de bewaring van het geloof in de gansche wereld. Drogredenaars verschuilen zich achter
| |
| |
de bewering, dat in de rechtsgedingen der Inquisitie de burgerlijke macht de strafpleging uitoefende. Het is eene droeve verdediging. Wel is waar, bracht het magistraat ter dood, verbrandde en onthalsde het; maar was het niet gedwongen, krachtens de wetten der Kerk, en op straffe van vervolging en banvloek diegenen te treffen, welke de Inquisitie veroordeeld had? - Wat geeft het ons te weten, wie de uitvoerder is van een barbaarsch vonnis, en wie zal het ooit in de gedachte komen den beul te vervloeken en den hatelijken rechter te verontschuldigen, die alleen de pleger is der wandaad? - Dat men ons ook niet wijsmake, dat pausen en priesters dachten eenen onverbiddelijken plicht te vervullen, dat zij, met aldus te gehoorzamen aan eene wet, die zij goedkeurden en als heilig en zedelijk beschouwden, aan de zedenleer niet te kort kwamen! - Buckle heeft die treurige paradox trachten te rechtvaardigen. De groote Amerikaan Theodoor Parker bestrijdt ze in edelhartige bewoordingen: ‘Laat ons aannemen,’ zegt hij, ‘dat deze inquisiteurs geleerd waren; maar het geweten, het vermogen om te onderscheiden wat recht is, was zoo weinig bij hen ontwikkeld dat, indien zij geleerd waren, zij toch niet wisten, dat het onrecht was een jong meisje op het rad aan stukken te scheuren, alleenlijk omdat zij niet geloofde aan de onfeilbaarheid van den Paus. Wij zouden zeker niet zeggen, dat de geest eens mans ontwikkeld is, indien die man niet weet, dat één en één twee maakt. Maar zullen wij dan aannemen, dat het geweten eens mans zeer ontwikkeld is, wanneer die man niet weet, dat het slecht en onrechtvaardig is een arm jong meisje te radbraken?’.
Daar waar de katholieke Kerk heerschte, bereikte hare tactiek het beoogde doel. De knevelarijen van Rome baarden
| |
| |
de godsdienstige omwenteling der zestiende eeuw. De ingeslapen volkeren stonden op, bij het hooren van Luthers machtige stem; een nieuwe toestand, een nieuwe tijd brak aan voor de menschheid; het Pausdom verloor een groot gedeelte zijner tot dan toe nooit betwiste bezittingen. De sterke en machtige noorderrassen, aan wie de toekomst behoorde, scheurden zich met verachting los; zij verklaarden den oorlog. Daartegen moesten andere wapens geslepen worden, en kon de Inquisitie niet op; een nieuw strijdmiddel moest gevonden en te werk worden gesteld. Op voorhand verschoonde de katholieke theorie alles wat zou gepleegd worden: de Hervormden waren oproerlingen, en de Kerk had het recht - het was haar plicht - ze tot gehoorzaamheid te dwingen, om het even op welke wijze, om het even door welke middelen!
Rome verdeelde dan de wereld in twee deelen: in gewesten, die afhingen van den H. Stoel, en in gewesten, die onderworpen waren aan de Congregatie der Propaganda. Straks zullen wij zien, welke beteekenis aan die laatste instelling moet worden gegeven. Het zal volstaan aan te merken, dat in de eerste landen het gewoon recht der Christenheid wordt toegepast, en in de tweede, een recht, dat volgens de omstandigheden kan gewijzigd worden. De gewesten der Propaganda moesten overwonnen worden; zij waren het veld, waarop de ultramontaansche heerschzucht moest slag leveren; in een woord, zij waren de beloerde prooi.
De eerste jaren, die op den godsdienstvrede van Augsburg - 1555 - volgden, waren zeer vruchtbaar voor de immer veldwinnende Hervorming. De Luthersche Kerk maakte rasschen, grooten en voortdurenden voortgang, en nevens haar zwol de stroom van het waarlijk ontzag- | |
| |
wekkend Protestantisme op snelle en majestueuse wijze. Het zaad er van was geworpen door het Calvinisme, en uit Geneve trokken scharen van krachtdadige en beraden predikers, die de nieuwe leer zouden verkondigen; uit Geneve galmde het woord des levens, het woord dat tot handelen en strijden opwekte. De Oostenrijksche, Stiermarksche en Krainsche landen waren protestantsch. Bij de Hervorming voegde zich de strijdende beweging der Hussieten in Bohemen en Moravië. Polen viel Rome af. Denemarken, Zweden en Noorwegen volgden dit voorbeeld. In Engeland, zegepraalde de Anglikaansche Kerk op eene bloedige verdrukking, en de brandstapel van Oxford, waarop Cranmer, Latimer en Ridley sneefden, was als de lichtende baken, die aan het lang heen en weer geslingerde schip de nabijgelegen haven aanwijst. De Nederlanden waren het tooneel der heldhaftige daden onzervoorouders: daar woedde de strijd hardnekkiger dan overal elders. In Frankrijk rezen twee duizend hervormde tempels uit den grond, en in het verre Schotland werd de groote beweging voorbereid, welke, onder de leiding van den gestrengen John Knox, de bakermat der Puriteinen moest worden, en aan de wereld de Pilgrim Fathers zou schenken, de stichters der Amerikaansche Republiek en de scheppers der verdraagzaamheid en godsdienstvrijheid.
Alsof het wezenlijk het lot ware van 's menschen krachtinspanningen; alsof hij altijd een gedeelte zijner moeielijk opgetrokken werken door den stroom moest zien wegspoelen, - er kwam wederom eene terugwerking. Het Katholicisme heroverde een gedeelte van den verloren grond. Onnoodig dezen aan te wijzen. Zien wij rondom ons: op godsdienstig terrein zijn de volkeren gebleven wat zij waren na het einde van den dertigjarigen oorlog,
| |
| |
en sinds dien reuzenstrijd zijn het Katholicisme noch het Protestantisme er in geslaagd elkander eenen duim gronds te ontwringen. Zoodanig sterk is de heerschappij der gedachten, zoodanig ontzaglijk is het uitwerksel der macht, zelfs op het innigste gebied des menschen: zijn geloof.
Drie middelen kunnen wij aanhalen, waarvan Rome zich bediende. Eene inwendige herinrichting, eene hervorming van het Katholicisme sproot uit het Concilie van Trente. Er moest gestreden worden: Rome richtte zich in met het oog op den strijd. Daarnevens komt de stichting der Jezuïeten, die waarlijk het slagzwaard omgordden. Loyola had aan zijne orde den naam van Compañia geschonken, eene zinspeling op de krijgskundige inrichting, welke hij aan zijne gezellen of soldaten geven wilde. De Jezuïeten waren te wapen geroepen tegen de Hervorming, en getrouw aan hun programma, bestreden zij die zonder genade en lieten haar rust noch vrede. Dan volgen de missiën. Het prediken der christelijke leer is natuurlijk zoo oud als het Christendom zelf, maar in de middeleeuwen werd die prediking beter ingericht: de geestelijke orden, Franciscanen en Dominicanen, waren er bijzonder mede gelast. De prediking verviel nochtans langzamerhand, tot wanneer de schok der XVIe eeuw zich daverend gevoelen liet. Dan werd zij volledigd en verlevendigd. Met meer vuur werden de Dominicaner-missiën hernomen, toen de nieuwe wereld ontdekt werd. Deze monniken wierpen zich op de uitgebreide overzeesche Spaansche landen, en de bulle van Alexander VI over de linea Alexandrina, welke de bezittingen afpaalde der Spanjaarden en Portugeezen, bevat zelfs dienaangaande eenige schikkingen. In Europa ook werd het veld ruim genoeg om Rome tot het uitwerken zijner strijdplannen te dwingen. Het oorlogstooneel zou opgeslagen
| |
| |
worden in al de van haar afgescheurde landen; als krijgsbenden zullen de geestelijke orden optrekken; eindelijk als generale staf moet de Congregatie der Propaganda zich in 't werk stellen.
De eerste gedachte van de Congregatie der Propaganda kwam uit Zuid-Nederland; het verscheen in een boek, dat, wel is waar, te Rome geschreven, maar te Antwerpen gedrukt werd; wij bedoelen het Thesaurus sapientiae divinae. De schrijver er van was een Spaansch monnik, te dien tijde provinciaal der Carmelieten-barrevoeters, Pater Thomas à Jesu. Hij wilde te Rome een college, eene vergadering inrichten, die voor taak zou hebben de hand te houden aan de verspreiding van het geloof. Boeken zouden het werktuig zijn tot de propagande der gedachten, en, het verdient bijzonder vermeld te worden, dat daartoe Geneve, het Calvinistisch Rome, als voorbeeld aan het katholiek Rome, door den Spaanschen monnik werd aangewezen. Die gedachte was nochtans nog niet rijp genoeg; ze moest volledigd worden, en weinige jaren later, 21 Juni 1622, werd de Congregatie der Propaganda gesticht door Paus Gregorius XV, den eersten leerling der Jezuïeten, die den pauselijken troon beklom, den Paus, die Ignatius van Loyola en Franciscus Xaverius heilig verklaarde. Twee andere decreten volmaakten de instelling, en Urbanus VIII voleindigde het werk zijns voorgangers. Een groot wijsgeer, Spinoza, zegt, ‘dat de Roomsche Kerk wonderlijk ingericht is om de menschen te bedriegen en te ketenen.’ De Propaganda is een der verschrikkelijkste werktuigen dier Kerk.
De Congregatie telt eene lange reeks agenten en beambten. Het zijn de prefecten, de apostolische vicarissen en de bisschoppen. Beneden hen staan de coadjutoren, de
| |
| |
algemeene vicarissen, de provicarissen. Nevens hen komen de nunciussen en de apostolische bezoekers en afgevaardigden.
De apostolische vicarissen hangen rechtstreeks af van den Paus; want deze oefent onmiddellijke jurisdictie uit over al de landen, die tot geen bepaald diocees behooren. Daar mag hij zijne vertegenwoordigers zenden. Daar mag hij ook, indien het hem lust, nieuwe zetels vestigen.
De nunciussen, over welke wij bijzonder zullen spreken, hebben in de strijdende inrichting der Kerk een dubbel karakter. Eenerzijds vertegenwoordigen zij den Paus, als wereldlijken souverein (wij plaatsen ons in den tijd, toen het Pausdom eene wereldlijke souvereiniteit uitoefende). Anderzijds zijn ze de vertegenwoordigers van de Congregatie der Propaganda. Gevaarlijke samensmelting van het geestelijke en wereldlijke, verwarring van machten, die onvermijdelijk was, gegeven de toestand der kerkoversten, die terzelfder tijd vorsten waren. Vele voorbeelden zou men kunnen aanhalen om het gevaar dezer verwarring te staven. De Propaganda bepaalde er zich niet bij alleen op de niet-katholieke landen te werken; daar ze veeleer eene Roomsche dan eene katholieke instelling is, en de belangen der Kerk haar min aan het hart liggen dan de belangen van het Ultramontanisme en het Roomsche Hof, klampte ze zich vast aan de nationale Kerken, verklaarde haar den oorlog, trachtte ze te verdelgen, om aldus het doel te bereiken, dat immers het hooge doel van het heidensche en het katholieke Rome was: eenheid in overheersching.
Daar bestonden reeds nunciaturen vóór de stichting der Propaganda. Het was dus voldoende ze met elkander te verbinden en hare onderlinge betrekkingen te regelen.
De nunciatuur van Weenen dagteekent van 1513, - die
| |
| |
van Lucern, van 1579, - die van Keulen van 1582, - die van Brussel, van 1579, - die van Warschau, van 1579. Wij noemen enkel deze, omdat ze, als blijvende nunciaturen, het meest in de gelegenheid gesteld waren aan de inzichten der Propaganda te beantwoorden.
Iedere dezer nunciaturen had onder hare jurisdictie een deel der naburige protestantsche landen. Het waren als zoovele bolwerken, waaruit de vijand bestoken werd. Keulen zwaaide den schepter over Denemarken, Hamburg, Lubeck, een groot deel van Duitschland, den Elzas en Luik. Brussel had macht over de Nederlanden, Engeland en Ierland. Lucern over Zwitserland en Zuid-Duitschland. Warschau over Zweden en Noorwegen. Weenen over de naburige streken. Men zal licht raden, wat de taak der nunciussen was: uitbreiding der Roomsche heerschappij.
Zwitserland biedt ons, te dien opzichte, voorbeelden aan die verdienen overwogen te worden. De Hervorming was aldaar zeer machtig, en Karel Borromeus, Aartsbisschop van Milanen, trachtte er eene nunciatuur te stichten, in 1570. Als zetelplaats koos hij het katholiek kanton Lucern. Alle moeiten bleven lang vruchteloos, en 't was enkel in 1579, dat Joannes Franciscus Buonomi, bisschop van Vercelli, te Lucern ontvangen werd, dank aan de kuiperijen der Jezuïeten. Hij gedroeg zich aldaar zoo goed, dat de Paus gedwongen werd hem terug te roepen. Maar te beginnen met 1586 kon de nunciatuur zich aan het werk stellen. Zij was op de hoogte harer roeping, en beproefde alles om over dat ongelukkige land de akeligheden van het fanatisme te verspreiden. De nuncius Santorio was de schepper van het Gulden Verbond of Gezworen Borromeus-verbond, dat den 5den October 1586 gesloten werd tusschen de afgevaardigden der katholieke kantons, die getrouwheid zwoeren aan den
| |
| |
H. Stoel. Hij ontwierp een verbond dier zelfde kantons met Philips II. Een andere nuncius, Ludovico di Conto de Sarego, was de opstoker van de verdelgingen der Hervormden van Valtellina. ‘Het wordt tijd,’ schreef hij, ‘Siciliaansche Vespers te vieren over de Luthersche predikers.’ Eene afgrijselijke slachting had plaats.
Geneve oefende op Rome eenen wezenlijken schrik uit. Vandaar een onophoudelijke strijd. De pausen joegen tegen Geneve al wie ze maar konden in het harnas: de hertogen van Savooien, de koningen van Frankrijk, bij elke gelegenheid en onder alle voorwendsels. Overigens tot de katholieke geestelijken en leeken toe hadden reden van klagen over de aanmatigingen der vertegenwoordigers van Rome. In 't begin der vervlogen eeuw wilde de nuncius Caraccioli de Zwitsersche katholieke Kerk tot nauwere en gedweeëre gehoorzaamheid dwingen. De bisschop van Constance moest er zich tegen verzetten; maar de nuncius ging met zulke slinksche streken te werk dat hij te gelijker tijd eenen godsdienstoorlog en eenen burgeroorlog teweegbracht. De strijd werd zoo hevig dat het katholiek kanton Lucern zijne terugroeping vroeg.
De handelingen der nunciatuur van Weenen staan met bloedige letters geschreven in de geschiedenis van Oostenrijk, Duitschland en Hongarije.
Men leest in het verslag van eenen Venetiaanschen gezant, dat, wanneer Ferdinand I in 1556 den troon beklom, de negen tienden der Duitsche bevolking tot de Hervorming behoorden; in de Erfelijke Staten van Oostenrijk was de meerderheid insgelijks de protestantsche geloofsbelijdenis toegedaan; doch het katholiek fanatisme kwam alles vernietigen.
De Jezuïeten hadden hier nogmaals de hand in het spel,
| |
| |
en de hulp der pauselijke diplomatie maakte hun de taak gemakkelijk. De vervolging borst uit; volkswoelingen werden aangestookt; in 1599, ziet men de Standen van Stiermarken, Karinthië en de Krain den Jezuïeten verwijten, dat zij overal ongeluk brengen, en zich met den mantel van den godsdienst bedekken om de bevolkingen op te hitsen. Ferdinand II, hun leerling, die te Loretto, in handen van Clemens VIII, de belofte had afgelegd, zijn leven te wijden aan het herstellen van het Katholicisme, verleende hulp en bijstand, en joeg, tegen de Hervormden, zijne soldaten in 't veld; het was als de voorwacht der dragonders van Lodewijk XIV! In Bohemen grepen onmenschelijke halsrechtingen plaats, en na den veldslag van den Witten Berg, brachten de fanatieke overwinnaars alles, wat den Tchekken de glorierijke daden hunner voorouders herinnerde, te vuur en te zwaard. Men vernietigde de monumenten hunner nationale literatuur, en vaardigde zelfs een decreet uit, waarbij alle zonen en kleinzonen van lieden, die veroordeeld waren geweest voor hunne godsdienstige opinie, gedwongen werden een rood zijden lint, - het litteeken verbeeldende door den bijlslag achtergelaten, - om den hals te dragen, ten einde hun te herinneren, dat, indien zij nog het hoofd op de schouders droegen, zij dit enkel moesten dankweten aan de keizerlijke goedertierenheid. Ja, meer nog: den Jezuïeten werd de last opgedragen die ongelukkigen in het oog te houden!
Wie kent niet het woord van Keizer Leopold I; ‘Faciam Hungarian captivam, posteà mendicam, deindè catholicam.’ ‘Hongarije zal ik eerst slaaf, vervolgens bedelaar en dan katholiek maken.’ Men zou zeggen dat de pauselijke agenten dit woord als stelregel genomen en letterlijk hebben willen uitvoeren. Welke puinen,
| |
| |
welke verwoesting hebben zij niet gesticht! Zij stookten den Dertigjarigen Oorlog aan, en wanneer Duitschland, na dien strijd, waarvan het nog de sporen draagt, den kreet aanhief, welken Dante had geslaakt, en om Vrede! Vrede! bad, dan beproefden de menschlievende legaten van den Paus door allerlei kuiperijen te verhinderen, dat eene overeenkomst tot stand kwam, ten einde de vijandelijkheden tusschen de zonen van hetzelfde ras te doen voortduren en de vruchten te plukken van eenen afgrijselijken verdelgingsoorlog. Hunne pogingen bleven vruchteloos; alsdan legde de nuncius Chigi een verzet neer, en op den 20sten November 1648 verscheen eene bulle Zelo domûs Dei, welke het vredeverdrag van Westphalen verbrak: ‘Potestatis plenitudine penitus damnamus, reprobamus, cassamus, annulamus, viribusque et affectu vacuamus.’ Te Weenen zelf trachtte de vertegenwoordiger van den Paus het volk tegen den vrede op te ruien om aldus op den Keizer dwang te kunnen uitoefenen. Zijne plannen werden met zekeren uitslag bekroond; want 's Keizers Erflanden werden buiten het vredeverdrag gesloten.
Hetzelfde schouwspel zien wij in Polen en de Zuid-Nederlandsche gewesten. In Warschau zwoeren de nunciussen steeds samen tegen de rust van het land; zij predikten onverdraagzaamheid en haat tegen de Hervormden. Uit Brussel werkten zij op de Vereenigde Provinciën, berokkenden alle mogelijke moeielijkheden tegen de katholieke Kerk van deze streken, beschermden de Jezuïeten tegen den wil der bisschoppen, en staakten maar hun bedroevend spel, wanneer Jozef II den nuncius Zondandari in 1787 uit België deed verjagen.
Het koninkrijk Pruisen gevoelde, van zijne stichting af, de vijandschap der pausen en hunner legaten. Op
| |
| |
den 15den Januari 1701 kondigden herauten te Berlijn, bij het gebulder der kanonnen en het luiden der klokken, af, dat voortaan het hertogdom Pruisen, door de gratie der goddelijke Voorzienigheid, tot koninkrijk was verheven, en dat vorst Frederik, koning in Pruisen was. Den 18den greep de kroning plaats. Reeds bij zijne beklimming van den pauselijken stoel protesteerde Clemens XI, in het consistorie van den 21sten April 1701, met hevige bewoordingen tegen het gedrag des Keizers, welke die feiten had veroorloofd. De Paus beweerde, dat de H. Stoel alleen koningen benoemen mocht, dat Frederik een erkende vijand was van het geloof, en enkel Pruisen bezat door de geloofsverzaking zijner voorvaders en door den roof van kerkelijke goederen. Hij voegde er bij, dat hij zijne toestemming niet geven kon, en verklaarde Frederik niet als koning te willen erkennen. Die aanvallen werden openbaar gemaakt. Johan Peter Ludwig, leeraar in de rechten te Halle, werd door den Koning van Pruisen belast ze te wederleggen in een geschrift, dat overal in Duitschland verspreid werd. Een pennestrijd volgde. Maar Rome verliest nooit zijn doelwit uit het oog, en tijdens de kiezing van Keizer Karel VI bood de pauselijke nuncius, Kardinaal Alboni, zich aan om tegen de waardigheid van Frederik I te protesteeren. De krachtige houding van Christoffel von Dohna, Pruisens afgevaardigde, welke verklaarde, dat de legaat het zou ‘berouwd’ hebben, indien hij aan zijn opzet gevolg gaf, vermocht alleen de verwaandheid van den nuncius in toom te houden.
Wij hebben hier geenszins een tafereel te schetsen van de godsdienstoorlogen, die Frankrijk teisterden. Men heeft gezegd, dat de Hugenoten Frankrijk met ondergang bedreigden en dat de redding der monarchie van hunne verdelging afhing. Nogmaals teekenen hier de feiten protest aan tegen
| |
| |
de logen, en werpen zij een stelsel ten gronde, dat enkel later werd opgetimmerd om een afschuwelijk schelmstuk te verduiken. Vormden die arme Protestanten, voor wie zelfs Koning Frans I eene nieuwe lijfstraf uitvond, eene politieke partij? Waren die mannen, waarvan Theodoor Beza getuigde, dat zij enkel ‘slagen konden verdragen, maar geene konden teruggeven,’ onder Hendrik II een politiek gevaar? - Neen. Schrikkelijke edicten werden nochtans tegen de Hervormden uitgevaardigd. Onder wiens ingeving? Onder die der Pausen? Rome vergde de vernietiging der Hugenoten, en, met behulp der geestelijkheid, der Spaansche partij en der Guisen, - ‘die razenden’ zooals een geschiedschrijver ze noemt - slaagde het er in eenen afgrijselijken oorlog te ontsteken. De ijselijkheden van den St Bartelsnacht zijn algemeen bekend. Pius V had alles voorbereid; Gregorius XIII vierde de tijding dier slachting door plechtige dankbetuigingen; hij deed gedenkpenningen slaan, tafereelen schilderen, welke men heden nog zien kan in het Vatikaan, en zond, als legaat a latere, Kardinaal Orsini naar Frankrijk, met last Karel IX tot volharden aan te manen, hem bezwerende ‘vooral niet door toegevendheid eene zaak te bederven, welke zijne strengheid met zooveel geluk had voorbereid.’ 't Was niet alles; Hendrik IV scheen Frankrijks heil te moeten verzekeren, maar vóór hem verhief zich het katholiek Eedgenootschap, ‘dat afschuwelijk verbond, zooals de Thou zegt, dat niets anders beoogde dan alle goddelijke en menschelijke rechten te vernietigen.’ De geestelijkheid trad het verbond bij, en alsdan begon dat Roomsch en demagogisch bewind van 1593, dat broeder Clemens, de moordenaar van Hendrik III, ‘als martelaar van Jezus-Christus’ zou uitroepen. Spanje had eenen gezant bij het Eedgenoot- | |
| |
schap. Rome volgde dit voorbeeld na, en zond hem eenen geaccrediteerden
nuncius toe, welken Hendrik IV door het parlement moest doen vervolgen. Het edict van Nantes - April 1598 - schonk rust aan het uitgeputte Frankrijk. De inleiding van dit edict zegt, dat het voor doel heeft ‘goeden vrede en stille ruste’ te stichten. Nogmaals valt Rome die akte van verdraagzaamheid aan, en houdt niet af dan wanneer Lodewijk XIV dien waarborg van de hervormingsrechten vernietigt. Bossuet, de gallicaan, stemde hierin overeen met Fénélon, den ultramontaan: al de priesters gehoorzaamden aan Romes ordewoord, en de H. Stoel smaakte de vreugde de oorkonde te doen verscheuren, welke Clemens VIII ‘de afschuwelijkste ordonnantie, die ooit was uitgevaardigd geweest’, genoemd had.
De hevige vervolging, welke in Engeland uitbrak onder de regeering van Maria Tudor, was het werk van Rome. Op dit punt is de geschiedenis goed ingelicht. De dood van den jongen Eduard VI leverde den troon aan Maria. Het Katholicisme hernam de overhand. Het pauselijk Hof wilde meer: het vergde de alleenheerschappij. Kardinaal Pole werd als legaat naar Londen gezonden, en op den 30sten November 1554 greep in Whitehall een buitengewoon schouwspel plaats. Het Parlement was vergaderd; de Koningin, haar gemaal - later Philips II, - de Lords, de Commoners waren tegenwoordig. Op eens bood Gardiner, bisschop van Winchester en kanselier van Engeland, een verzoekschrift aan, in naam der beide Kamers, ten einde van den Paus vergiffenis te bekomen. Al de aanwezigen vielen op hunne knieën en de kardinaal schonk de absolutie. Deze zegepraal vierde het Katholicisme op zijne wijze. De bisschoppen werden aangespoord om krachtdadiger tegen
| |
| |
de ketterij te handelen; brandstapels werden aangestoken en het fanatisme werd zoo stoutmoedig dat Karel V en zijn afgezant, die beiden moeielijk voor gematigden kunnen doorgaan, bezadigdheid aanrieden.
Aanstootelijke feiten grepen plaats. Wij hebben alreeds de namen van Cranmer, Latimer en Ridley, de glorierijke martelaars der Anglicaansche Kerk, uitgesproken. Wij zouden den dood kunnen vermelden van honderden belijders der nieuwe leer en onder hen de jonge en zachtmoedige Jane Grey, de arme koningin van zeventien jaar, door beulshanden omgebracht, meer om reden dat zij hervormde was, dan omdat zij de Engelsche kroon had gedragen. Zoo verre ging de gruwzaamheid dat men de lijken der ketters, welke door eenen natuurlijken dood aan de klauwen hunner vervolgers waren ontsnapt, opgroef en verbrandde, en zoo groot was de waanzinnigheid der regeerenden dat Gardiner droomde de Inquisitie in het oude en vrije Engeland te kunnen inrichten.
Het overlijden van Maria de bloedzuchtige stelde een einde aan die wraakroepende wreedheden; nochtans hernamen de Roomsche kuiperijen weldra haren gang, en de regeering van Koningin Elizabeth werd een lang tweegevecht tusschen het pausdom en de Engelsche kroon. In dezen strijd kozen de zoogenoemde stedehouders van Christus hunne toevlucht tot alle middelen. Gedurende de eerste jaren van het bestuur der doorluchtige dochter van Hendrik VIII volgden de Engelsche Katholieken, in 't algemeen, gewillig de plechtigheden der Anglicaansche Kerk; zij namen het Prayerbook aan, dat de geloofsleer dier Kerk bevatte, en, wat zeer merkwaardig is, de Pausen Paulus IV en Pius IV deden het aanbod dat gebedenboek goed te keuren, bijaldien de Koningin hunne oppermacht wilde erkennen. Elizabeth
| |
| |
weigerde, en de bulle van den 23sten Februari 1559 van Pius V sloeg haar in den ban. Van dit oogenblik af spaarde Rome geene samenzweringen noch schandelijke pogingen om zich van zijne tegenstreefster te ontmaken. Een besluit van het College der kardinalen, April 1564, beloofde belooningen en vergiffenis der zonden aan al wie de Koningin uit den weg zou ruimen, en de Heilige Vader zelf trad in eene samenzwering met den bankier Ridolfi, Maria Stuart, Philips II, den hertog van Alva, den hertog van Norfolk, den bisschop van Ross en den nuncius te Madrid, ten einde Elizabeth om het leven te brengen.
De Keulsche nunciatuur werd gesticht ten jare 1583. Te dien tijde wederstond, gewapenderhand, Gebhard Truchsess, prins-aartsbisschop van Keulen, - tegen wien, om zijn huwelijk met de schoone Agnes van Mansfeld, Gregorius XIII eene afzettingsbulle had geslingerd, - de bevelen van den Roomschen Paus. Een nuncius werd afgezonden om het bevel ten uitvoer te brengen. De nunciatuur, aldaar eenmaal gevestigd zijnde, bleef er voorgoed, en ook daar gebeurde wat elders had plaats gehad: de nunciussen streefden om de macht der prinsen en kerkelijke overheden aan den band te leggen.
Reeds in 1594 beklaagden zich de Duitsche protestanten in den Rijksdag over het gedrag der vertegenwoordigers van den H. Stoel, die, zooals men in de aanklacht leest: ‘gedurig den godsdienstvrede aanvallen’. Deze klachten werden herhaaldelijk hernieuwd. In 1653 kwam een besluit van den Rijksdag op tegen de aanmatigingen der nunciussen. In 1680 wendde zich de Keizer tot Paus Innocentius XI om de misbruiken te doen ophouden. De aartsbisschop van Mentz verzette zich op zijne beurt tegen het gedrag van den nuncius van Keulen, die jurisdictie wilde plegen tot in
| |
| |
Mentz, en de aartsbisschop van Keulen kwam insgelijks met dezen in strijd, daar hij beweerde sommige rechten op Luik te doen gelden. Met wat al bemoeide zich de Keulsche nuncius niet? Inbreuk volgde op inbreuk. Hij wil in 1709 een verdrag verbreken tusschen de Stad Keulen en den nieuwen Koning van Pruisen gesloten, waarbij de Pruisische gezant vrij den hervormden godsdienst mocht uitoefenen; hij spreekt over de hervormde leer als over eene gedoemde secte, secta damnata, en de Koning is verplicht bij den Keizer eene aanklacht in te dienen. Later, in 1736, verklaart Karel VI aan den Paus, dat hij niet langer meer den nuncius in zijne staten kan dulden, aangezien deze een verstoorder is der openbare rust. Later nog verheffen de keurvorsten den Hertog van Hanover tot de waardigheid van keizerlijken keurvorst, en de nuncius teekent protest aan. Te Keulen zelf gedraagt hij zich op gelijke wijze. Gedurig en altijd wil de nuncius eene macht doen gelden, welke de kerkelijke wetten hem zelfs niet toekennen; op elk oogenblik is hij geneigd de ultramontaansche grondregels toe te passen.
De Duitsche prinsbisschoppen hadden hunne burgerlijke jurisdictie laten uitoefenen door kerkelijke beambten. De nunciussen leidden daaruit af, dat zij voor die zaken hetzelfde recht van oordeelen hadden als voor de kerkelijke; zij matigden zich het recht van vonnissen in beroep aan, en waren meer dan eens verklaringen van den Rijksdag er noodig om aan die misbruiken een einde te stellen.
Dat menigvuldig geharrewar moest eindelijk tot uitbarsten komen. Die uitbarsting greep plaats in de laatste vijf en twintig jaren der XVIIIde eeuw. Onder de werking der Gallicaansche theorieën, welke in Duitschland ingevoerd en verspreid werden, dank aan de geschriften van den
| |
| |
grooten canonist Zeger Bernhard van Espen, een der beroemdste mannen van ons vaderland, had het zoo genoemde Episcopaal System bij de Duitschers gezegevierd. Men weet, waarop dit stelsel berust. Volgens hetzelve heeft Christus aan al de apostelen het recht gegeven om te binden en te ontbinden, zoodat des pausen oppermacht verdwijnt. De meerderheid der Duitsche geestelijken deelden deze theorie, en de aartsbisschoppen hadden daar feitelijk geen gering belang bij, aangezien een ingeslopen gebruik wilde, dat zij alle vijf jaren aan het Roomsche Hof verlof moesten vragen om zekere dispensatiën te verleenen, dat zij op deze manier den pauselijken Stoel geld aanbrachten, en, wat erger was, eene verminking hunner waardigheid te lijden hadden, daar zij zich te elken male tot den nuncius dienden te wenden. Ook was de vooruitgang in de kerkelijke vorstendommen van Duitschland geen ijdel woord gebleven, en niet straffeloos leefden die prelaten, edellieden alvorens priesters te zijn, in eene verlichte eeuw: zij hadden zich niet kunnen onttrekken aan de geheime kracht der gedachten, die te gelijker tijd in Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Spanje en Portugal woelden.
In dien tijd (1763) verscheen er een boek dat ontzaglijk veel opgang maakte. Het droeg voor titel: ‘De statu Ecclesiae et legitima potestate romani pontificis. Liber singularis ad reuniendos dissidentes in religione Christiana compositus.’ Het werd te Frankfort gedrukt, al droeg het de dagteekening Bouillon. De schrijver noemde zich Justinus Febronius. Dit werk, dat het Episcopaal System uitlegde, en bijgevolg tegen Rome gericht was, bracht eene buitengewone opschudding teweeg. Men wilde het wederleggen, doch tevergeefs. Het antwoord op die aanvallen liet zich niet lang wachten en om den schrijver schaarden zich allen, die
| |
| |
in Duitschland in wetenschappelijke kennis uitblonken.
Wie was die Justinus Febronius? Onder dien pseudoniem verborg zich Johan Nicolaas von Hontheim, suffragaanbisschop van Trier, bisschop in partibus van Myriofidi. Men mocht zeggen, dat hij, in zijne fiere verklaring tegen het pausdom, de stemvoerder was van den ganschen Duitschen bisschopsstand. Ook. bedroog Rome zich daarover niet. Het boek werd veroordeeld; doch de Duitsche bisschoppen bekreunden zich om die veroordeeling niet en hielden er geene rekenschap van. Heviger dan ooit ging de strijd voort. Clemens XIII had onvoorzichtigheden begaan. Hij drong den aartsbisschop van Mentz ongewone taxen op, en verzette zich tegen de verwereldlijking van eenige abdijen van het bisdom Munster, welke de aartsbisschop van Keulen tot adellijke kapittels wilde verheffen.
Rome ging alle palen te buiten. Dit was te veel. Clemens XIII stierf in 1769, en zijn opvolger, Clemens XIV, was reeds gekozen, toen de gevolmachtigden der bisschoppen van Mentz, Trier en Keulen te Coblenz vergaderden en aldaar de Artikels opstelden, waarin zij hunne vorderingen samenvatteden. Het stuk werd aan Jozef II gestuurd. Voorloopig had het geen uitwerksel. Maar de tijd bracht van wederzijden nieuwe grieven bij, en wat vooral opmerkenswaardig is, in de meeste landen verklaarde zich eene strekking, die voor doelwit had met Rome af te breken. Men voege daarbij de afschaffing der Jezuïetenorde. Overigens, een nieuw voorval zou welhaast plaats grijpen. Karel Theodoor, keurvorst van Palts-Beieren, wilde zich onttrekken aan de aartsbischoppelijke macht zijner naburen, welke de onmiddellijke overheden waren der geestelijkheid van zijne staten. Het zekerste middel daartoe was naar Munchen zelf eenen nuncius te roepen.
| |
| |
Ongetwijfeld moest de tegenwoordigheid van eenen nuncius de onafhankelijkheid van de nationale geestelijkheid vernietigen; doch wat gaf dat aan de dynastie der Wittelbachs? De nunciatuur werd opgericht, en in het consistorie van den 27den Juni 1785 werd Cesare Zoglio tot die nieuwe betrekking benoemd. Omstreeks hetzelfde tijdstip kwam als nuncius, te Keulen, een man gansch van ultramontaansche gedachten doordrongen, een strijdprelaat, waarvan de Pradt met recht heeft mogen zeggen, dat hij in staat was de beste zaken te bederven. Die man was Bartolomeo Pacca.
De Duitsche bisschoppen namen den handschoen op. In Augustus 1786 vergaderden de afgezanten der prelaten te Ems. Daar waren Valentijn von Heimes, bisschop van Valona, voor Mentz, Jozef Lodewijk Beck, officiaal van Trier, voor Trier, Joris Hendrik von Tautphöus, voor Keulen, en Johan Michael Bönike, voor Salzburg. Den 25en stelden zij, in 23 kapittels, de Ponctuation op, door welke zij de erfrechten van de bisschoppelijke waardigheid luidop bekrachtigden, tegen de misbruiken der pauselijke macht protest aanteekenden, de afschaffing eischten der nunciaturen, voor zooveel deze een geestelijk karakter droegen, en binnen de twee jaren, het bijeenroepen van een concilie vroegen, of ten minste maatregelen, die de rechten en plichten van bisschoppen en pausen zouden geregeld hebben. Dit was ver gegaan. Het document werd aan Paus en Keizer gestuurd. Pius VI begreep de hevigheid van den slag. Het voornaamste punt: de rechten van den Paus liet hij onaangeroerd. Hierover wilde hij alle bespreking vermijden, te meer, daar de opperheerschappij van Rome hevig bedreigd werd te Weenen, waar het berucht geschrift van Eybel: Was ist der Papst, verschenen was; en daar Scipio
| |
| |
Ricci, de hervormingzuchtige bisschop van Pistoja, het concilie, waarop het Gallicanisme werd vooruitgezet, bijeengeroepen had. Er moest tijd gewonnen worden, en Pacca begon met eene reeks kleinere aanvallen. Hij wendde zich tot de lagere geestelijkheid. De aartsbisschoppen verboden aan deze met hem in aanraking te komen. Hij antwoordde met nieuwe aanvallen en beriep zich zelf op den Koning van Pruisen om dezes medehulp tegen de prelaten te verwerven; doch zijne zending leed schipbreuk. De Koning onthaalde hem heuschelijk, betoonde hem alle eer, maar liet hem slechts ontwijkende woorden en platonische wenschen hooren. Had Jozef II vrij en vrank met de aartsbisschoppen gehandeld, waaronder hij eenen broeder, den keurvorst van Keulen telde, dan zouden deze de zegepraal hebben behaald. Maar hij koesterde wantrouwen, omdat de aartsbisschop van Mentz gewonnen was voor den Vorstenbond, onder den invloed van Pruisen, tegen de oppermacht van het Huis van Habsburg ingericht, en omdat hij weinig gestemd was ter gunste der onafhankelijkheid van de hooge geestelijkheid. Hij verlangde, hij wilde den strijd tegen Rome, maar enkelijk te zijnen voordeele. Van den anderen kant, sloot de aartsbisschop van Mentz eene geheime overeenkomst met den Paus, ten einde Karl von Dalberg als coadjutor van Mentz te doen benoemen. Dit alles en de kuiperijen van Rome brachten oneenigheid en verwarring teweeg in de rangen der bondgenooten.
De aartsbisschop van Keulen trachtte in 1788 de zaak voor den Rijksdag van Regensburg te brengen; doch zonder baat, en wanneer hij zich op nieuw tot den Paus wendde, antwoordde Rome met eene lange en onverteerbare compilatie, de Responsio Pii VI. De strijd verzwakte meer en meer. De Wahlcapitulation Leopold II, op den 30sten Septem- | |
| |
ber 1790, aangeboden, behelsde nog een artikel over de afschaffing der jurisdictie van de nunciaturen. Dat was alles. Het groot orkaan, de omwenteling, die in Frankrijk uitbrak en zich over gansch Europa verspreidde, verjoeg terzelfder tijd en nunciussen en geestelijke prinsen, verdedigers van nationale en ultramontaansche theoriëen. Men merke nochtans wel op, dat Rome nooit vergiffenis heeft geschonken aan de geestelijke vorstendommen der vorige eeuw. In zijne ‘Memorie storiche sul di lui soggiomo in Germania’ in 1836, verschenen, vindt Kardinaal Pacca voor hunnen val geen enkel woord van mededoogen, en in sommige der jongste ultramontaansche geschriften bespeurt men eene geheime vreugde, die tegenstrevers voor altijd uit het veld geslagen te zien. Is het de geest der Roomsche Kerk niet, alles op te offeren aan hare zucht naar overheersching, al moest dat offer zelfs het Katholicisme wezen? Als vrijdenker hebben wij hier den lof niet te spreken der geestelijke prinsen; bij hen was alles verre van volmaakt; maar in hunnen strijd tegen de pauselijke macht hadden zij het recht voor zich en dit zegt genoeg, dat wij in dat opzicht hunne zijde kiezen. Nochtans veroordeelen wij hen, daar zij niet zagen, dat zij het welgelukken hunner pogingen onmogelijk maakten met eene aristocratische instelling te willen vormen. Meer ruimte hadden zij aan het strijdperk moeten geven, hunne rijen openen voor bisschoppen en lagere geestelijkheid, met één woord, zij moesten hunne krachten hebben gewijd aan het tot stand brengen eener
nationale Kerk. Zij verwaarloosden zulks, en dit was wellicht de geringste oorzaak niet van hun mislukken.
Wij bepalen ons thans bij het voorgaande.
Wij hebben de pauselijke diplomatie aan het werk gezien, en het kwaad, dat zij zoowel op godsdienstig als op
| |
| |
staatkundig gebied, stichtte, hier aangeduid. Van lange overdenkingen zullen wij ons liever onthouden. De feiten spreken luid, zij zijn doorslaande genoeg, en in dergelijke zaken zijn feiten alles. Edoch onze taak is niet ten einde. Met breede trekken schetsten wij de werking van Rome in de middeleeuwen en in de zoo bewogen jaren der Hervorming. Daar is een ander tijdvak, het hedendaagsche, waar de werking van het Pausdom zich liet gevoelen. Niet min boeiend, niet min leerrijk heet de stof, welke het heden ter studie levert. Wij zullen er eerstdaags gebruik van maken, om in het licht te stellen, hoe verandering in de voorwaarden van den oorlog, de wapenen en den toestand der strijdende partijen den ouden, ontembaren Roomschen geest ongewijzigd heeft gelaten. Maar tevens zal het blijken, dat Rome, tegenstanders, op de hoogte zijner kundigheid trof, en dat, tegenover de vurige voorvechters der reactie, overal vrijheid en vooruitgang knappe en onversaagde verdedigers vonden. Aan het hoofd dezer bladzijden prijken eenige dichtregelen van den onsterfelijken Shakespeare. Men weet, wie ze uitspreekt. Lodewijk, dolfijn van Frankrijk, richt zich tot den legaat Pandulph, die, namens den Paus, hem beveelt met zijn leger heen te wijken en Engeland aan den gevolmachtigde van den H. Stoel over te laten. Fier en mannelijk klinkt de taal van den jongen prins. Ligt niet in haar voor de natiën, die met de Katholieke Kerk in betrekking staan, de ware wijsheid opgesloten? Am 1 Rome's slave? vraagt Lodewijk. Niets mag de hedendaagsche samenleving verwaarloozen om diezelfde levensvraag ontkennend te beantwoorden.
Ernest Nys.
|
|