Nederlandsch Museum. Jaargang 7(1880)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Sursum corda! De ruwe wintervorst is heen gerukt Met heel zijn heir van winden, stormen. 't Is alles ijl en grauw en neergedrukt, De boomen schijnen zwakke wormen. De wreede Noorderkoning heeft het al Geplunderd, kaal en naakt geschoren, En treurig staan de hoeven in het dal Als arme kluizen gansch verloren. De stilte heerscht!... En over veld en woud Daar blijft een mistig rouwfloers hangen, Alléén de kraaien in het pijnenhout Verheffen hare doodenzangen.... *** In kerkerbanden ligt Vorstin Natuur Als in een aklig graf gekluisterd, Beroofd van levenslicht en levensvuur, Het edel oog door smart verduisterd. Verdwenen lang wat heil en vreugde gaf, Verdwenen schoonheid, weelde, vrede; Verbrijzeld diadeem en schepterstaf [pagina 65] [p. 65] En aller heerlijkheden mede!... En toch, zij hoopt!... Zij richt vol angst en moed Het oog naar gindsche bergenkruinen, Alsof van daar een trouwe ridderstoet Het uur der redding zou bazuinen.... *** Ach, 'tgeen men krachtig hoopt en wil, geschiedt: 't Gedacht heeft magnetieke krachten. Een morgen daagt: daar klinkt een herderlied Vol smeltend heimwee, teedre klachten; En weer een morgen kleurt der bergen top Met scheemrend, fijne, lichte tinten; Het nevlig rouwfloers lost zich spelend op In helder, luchtig bonte printen. En zie!... Daar laat de gouden zonnegloed De lang verwachte stralen stroomen; Zij juichen luid: Vorstin-Natuur, gegroet! De lentedag is thans gekomen! *** In dichte zwermen vliegen zij door 't land; Het schijnen milde, goede geesten. Zij brengen redding, breken boei en band; Zij willen prachtig hoogtijd feesten. Zij kloppen vreugdig aan bij rijk en arm, En gaan het nieuwe leven roemen; Zij maken ieders hoofd en harte warm En strooien myriaden bloemen. 't Wordt alles geurig, kleurig, groen en blauw; Er ruischt in 't woud een lofgefluister, In hoven, hoeven, blinkt de klare dauw, En alles baadt in gulden luister... [pagina 66] [p. 66] *** Op zefiervlerken rijst de Koningin- Natuur. Zij draagt de kroon des levens, Vervult het wijd heelal met blijden zin, Met plechtigheid en grootheid tevens, En waar ze stijgt of waar ze nederdaalt, Daar klinkt heur 't schoon hosanna tegen; De tooverschijn, die uit heure oogen straalt, Verrukt de schepping allerwegen; Het alles trilt en leeft, geniet, ontgloeit, De steenen zelven schieten vonken: Het heilig vuur der albezieling vloeit, Het uur der wording heeft geklonken! *** En gij, o mensch, verhef uw' geest, uw hart, Leg af het ruige kleed der ikzucht, Verwerp den wrevelmoed, den haat, de smart, Ontvlied der zonde laffe stiklucht!... Gedenk altijd: Naar hooger voert de baan, Naar plicht en weldoen moet gij streven, Al kwam het kwaad u nijdig nederslaan, Vergalde lastertaal uw leven: Wat groeit in liefde, geurt en bloeit in plicht, Dat kan de wintertijd wel dekken, Maar - 't deugdlijk goed, hoe diep 't begraven ligt - Zal 't godlijk Sursum corda wekken!... Theophiel Coopman. Schaarbeek-Brussel, Lente, 1880. Vorige Volgende