Nederlandsch Museum. Jaargang 6
(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 295]
| |||||||||||||
De Staten Generaal en de Provinciale Staten in Zuid-Nederland.IDe staatkundige instellingen onzer voorouders zijn gedurende langen tijd slecht gekend geweest. Daaraan was het te wijten, dat zij niet gewaardeerd werden, zooals het behoort. Ook bleven zij geheel en al buiten den kring der historische studiën gesloten. Dank zij echter den gewetensvollen arbeid van menigen geleerde en geschiedschrijver, zijn wij thans in staat gesteld ons volledig in te lichten over de inrichting van de gemeente, en ook over die van provincie en Staat, sedert de opkomst in ons land van een middenbestuur. Bij middel van de vruchten diens taaien arbeids is het ons gegeven aan de studie onzer geschiedenis meer ernst en belang bij te zetten, en er voor de jongere geslachten een aantal nuttige lessen uit te trekken. Onder die staatkundige instellingen zijn er, welke wij ons voorstellen nader te bespreken, namelijk de inrichting der Stetten Generaal, en ook die der Provinciale Staten, wier werking met de handelingen der eersten in vele opzichten verbonden was, en bij de studie der Provin- | |||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||
ciale Staten hebben wij bepaaldelijk het oog op de Staten van Vlaanderen. Het zal wel niet zonder nut zijn, dunkt ons, de overeenkomst en het verschil der oude Staten van ons land te doen uitschijnen met onze huidige volksvertegenwoordiging; aan te toonen, tot hoeverre vorst en volk vroeger met elkander in betrekking waren, en in welke mate de band tusschen beide aanleiding gaf tot het ontstaan en behoud van politieke rechten. Onze nationale overleveringen zijn ons duurbaar, en wij willen niet ontkennen, dat wij aan onze voorgangers veel verschuldigd zijn; maar het is ook niet noodig, dat wij uit liefde voor het verledene overdrijven: de privileges der voorouders waren onze hedendaagsche rechten niet, en de vrijheden, die zij wenschten en verkregen, waren geenszins de vrijheden, die wij, mannen der negentiende eeuw, betrachten. In de verloopen eeuwen trof men in de eerste plaats de persoonlijke waarborgen aan. De groote vrijheden werden noch begrepen, noch verleend. De eerediensten, de drukpers, de vereenigingen waren het voorwerp van talrijke beperkingen. Men erkende aan het volk eene individualiteit, maar oneindig meer ingekrompen dan heden. De kerkelijke overheden hadden de grondwettelijke rechten niet van onze dagen. In geen onzer charters treft men de groote beginsels aan van vrijheid en gelijkheid, welke wij thans bezitten; namelijk: burgerlijke en staatkundige gelijkheid in de uitgebreidste beteekenis des woords, verder gelijkheid van belastingen, toeganklijkheid van alle burgers tot elke openbare bediening, vrijheid van geweten en eeredienst, vrijheid van handel en nijverheid, vrijheid van vereeniging, rechtstreeksche verkiezingen op eene breede schaal, inrichting van de jury in | |||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||
lijfstraffelijke en politieke zaken, openbaarheid van rechtspleging, afschaffing van welke voorrechten ook, van standen, corporaties en van elke bijzondere rechtbank, van elk feodaal rechtsgebied. Neen, men moet zich niet verwachten in ons oud politiek recht de ruime vrijheid aan te treffen, welke ons thans onder hare hooge bescherming houdt; maar dat moet ons niet terughouden van met voldoening het bewijs aan te stippen, dat onze voorouders talrijke kostbare rechten van hunne vorsten hadden weten te verkrijgen, waardoor de burger tegen dwang gevrijwaard werd. Volgen wij onze naburen niet na in hun bluffend chauvinisme; maar maken wij ons van eenen anderen kant ook niet schuldig aan zelfverachting, aan die verguizing onzer instellingen en beschaving, waaraan gemelijke geesten zich meer dan eens overgeven. | |||||||||||||
IIEr was een tijd dat onze gevierde grondwettelijke spreuk: alle macht komt uit het volk, niet gekend was, en dat de nationale vergadering, of Staten Generaal, de tolk niet was der natie, zooals onze Kamer der volksvertegenwoordigers het heden is. Niet altijd is het aan de natie gegeven geweest op de hoogte te staan van de werkzaamheden en de strevingen der staatkundige mannen, aan wie de teugels van het. bewind toevertrouwd waren. Niet altijd waren de gevolmachtigden der natie in gemeenschap van beginselen en denkbeelden met de uitvoerende macht, en zelden ook verdienden 's Lands vertegenwoordigers den naam van Volksvertegenwoordigers, gelijk zij het in onze eeuw zijn, en daarbij nog | |||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||
door hun grondwettelijk overwicht, de leiders en toongevers der door het staatsbestuur te volgen staatkunde. Het volk bezat rechten, ja, maar deze rechten betroffen hoofdzakelijk gemeentelijke belangen, en het kon zijne politieke gevoelens niet rechtstreeks aan zijne mandatarissen opdringen, die dan ook veelal hun gedrag schikten naar deze of gene staatkundige omstandigheid van den dag. Eene vergelijking der landsvertegenwoordiging van vroeger met die van heden valt natuurlijk ter gunste van de laatste uit. Uitvoerende macht en volk zijn het thans eens, daar het eene een uitvloeisel is van het andere. Toch zal niemand ontkennen, dat de studie der vertegenwoordiging in de vervlogen eeuwen hoogst gewichtig en leerrijk is, omdat zij ons de pogingen aantoont door het voorgeslacht aangewend tot het bekomen van vrijheidlievende instellingen. Wij mogen wel de wederwaardigheden kennen, die onze voorzaten gehad hebben in hun vrijmoedig streven. Dit maakt immers eene niet onbelangrijke bladzijde uit onzer geschiedenis. De rampen van een volk mogen in zijne jaarboeken niet worden vergeten. Alleen de worstelingen, die het heeft volgehouden tegen machtige of hardvochtige vijanden, geven den maatstaf zijner zielskracht. Welnu, de geschiedkundige feiten, betreffende onze oude Staten van Land en provincie zijn hoogst geschikt, om ons over de rampen van het voorgeslacht in te lichten, en in de werkzaamheden dier staatkundige lichamen kunnen wij de gevolgen nagaan der verdiensten en gebreken van ons nationaal politiek karakter. | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
IIIOm eene vluchtige schets op te hangen onzer Algemeene Staten zullen wij niet opklimmen tot de Germanen. De Staten Generaal kwamen eerst laat op, en hadden niets gemeen met de oude Germaansche Maarten Meivelden. Deze inrichtingen vertegenwoordigden eenen volksstam, niet een grondgebied, en de afvaardiging van mandatarissen was nog onbekend. In de middeleeuwen had men geen klaar denkbeeld van nationaliteit: de leenen stonden min of meer vijandelijk tegenover elkander. Allengskens kwamen de vrije gemeenten tot het leven; zij vereerden de nijverheid en den handel, en erlangden daardoor welvaart en macht. Zij eischten rechten en zelfs voorrechten tot het verkrijgen van meerdere macht en tot waarborg van het genot harer goederen en rechten; doch, wij herhalen het, de rechten betroffen alleen de gemeente, in enkele gevallen de provincie; men kende geene algemeene belangen, op het gebied van handel en nijverheid. Het platte land was aan het welbehagen der leenheeren overgelaten. Derhalve kon er geene spraak zijn van nationale ontwikkeling, en ook niet van de inrichting van Staten, gelijk zij later geweest zijn. Toch zijn wetens waardige berichten over de wetgevende vergaderingen gedurende de middeleeuwen te vinden in het zeer verdienstelijk werk van J.J. Raepsaet: Histoire des États généraux dans les Gaules; maar het loopt niet verder dan tot de vijftiende eeuw, en juist op dit tijdstip kwam de eenheid der zuidelijke provinciën tot stand. | |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
Wat zou het lot van ons land geweest zijn, had de eenheid onzer gewesten met Karel den Groote kunnen tot stand gebracht worden? Macht en bloei waren er voorzeker de gevolgen van geweest. Maar het lot had er anders over beschikt: de leenroerigheid zegevierde en de gemeentelijke grootheid zelve was een hinderpaal voor 's Lands eenheid in de dertiende en de veertiende eeuw. Eindelijk werd ons een begin van eenheid gegeven. Een vreemde vorst lukte er in, met list en geweld, de onderscheidene zuidelijke provinciën onder zijnen schepter te brengen. Op hetzelfde oogenblik zien wij de Algemeene Staten des Lands opdagen. Er bestaat juist geene reden om over den oorsprong der instelling fier te zijn, dewijl zij het gevolg niet was der opwekking van den vrijheidsgeest, maar door den vorst beschouwd werd als een middel om des te gemakkelijker van den landzaat geldelijke opofferingen of rechten voor zijne opvolgers te verkrijgen. Het gold dus bij de stichting der Staten Generaal de belangen van den vorst, niet die der natie. De Staten werden door de vorsten in groote aangelegenheden bijeengeroepen. Soms waren zij getuigen van indrukwekkende plechtigheden. Zij stelden het recht vast tot de troonsbeklimming van Karel den Stoute, van Maria van Burgondië, ook tot het regentschap van Maximiliaan van Oostenrijk. Zij erkenden de souvereiniteit van Philips den Schoone en van Karel V. Het was ook in den schoot der Algemeene Staten, dat de machtige Keizer, afgeleefd en ontmoedigd, zijnen troonsafstand uitsprak. Hoe waren de Algemeene Staten samengesteld, en hoe gingen zij te werk? Dit zullen wij trachten met breede trekken te beschrijven. | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
IV.Na al de provinciën onder zijnen schepter vereenigd te hebben, was het Philips de Goede, die de Staten des Lands voor de eerste maal bijeenriep in 1465, ten einde zijnen zoon Karel als zijnen opvolger te doen erkennen. Vóór de scheiding der Nederlandsche provinciën waren de leden der Staten ten getale van 300. Zij vergaderden eerst in het paleis der hertogen van Burgondië, te BrusselGa naar voetnoot(1); maar na eenige jaren werden zij ook in andere steden bijeengeroepen. De afgevaardigden waren geene gekozenen bij rechtstreeksche verkiezingen, en waren niet aansprakelijk tegenover de natie voor een mandaat, dat slechts door het puik der natie was toevertrouwd. Zij werden benoemd door de Staten der verschillende provinciën, en waren ook alleen voor dezen verantwoordelijk. De Staten, die ze verkozen, hadden het recht te allen tijde de toevertrouwde mandaten terug te nemen, wat soms gebeurde. De door de Provinciale Staten aangeduide afgevaardigden werden door den vorst of den landvoogd gedagvaard. De afgevaardigden na kennis genomen te hebben van de verslagen van het Staatsbestuur, in zitting der Algemeene Staten, keerden naar huis terug, althans in de provincie Vlaanderen, om er aan hunne lastgevers verslag te doen, en deze laatsten namen over de zaken besluiten. De besluiten genomen door de meerderheid der pro- | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
vinciën, verbonden degenen niet onder hen, die weigerden toe te stemmen. Een besluit was alleen voor het land verplichtend, zegt de Heer Gachard, als elke provincie hare toestemming had geschonken. De zaken van staat, van financiën, de vragen van buitengewone hulpsommen, de gevallen van oorlog of van vrede, werden aan de Algemeene Staten onderworpen. Toch hing de uitoefening hunner toegekende macht bijna altijd van 's vorsten wil af; de vereenigingen van rechtswege hebben zij nooit bezeten. Er was dus geen bepaald tijdstip voor de bijeenkomst. Van 1465 tot 1787, hebben er twee en zeventig bijeenroepingen der Staten Generaal plaats gehad. De Heer Gachard heeft er de lijst van opgemaakt en het doel van elke bijeenroeping opgegeven. Gedurende de veertigjarige regeering van Karel V telt men er twee en twintig. Onder Philips II zijn er minder; doch ze zijn des te belangrijker. In den zittijd van 1569 besloot men tot de belasting van den 10den en 20sten penning; in dien van 1572, tot de afschaffing van dezelfde belasting. De sessie van 1576 duurde negen jaren: zij sprak den troonsverval des Konings uit en leidde den opstand tegen Spanje. De vergadering van 1598 bekrachtigde den afstand der zuidelijke provinciën aan Albrecht en Isabella. Gedurende de regeering dezer vorsten waren er twee vergaderingen: de eerste in 1600; de tweede in 1632. De vergadering van 1632 was de laatste tot het tijdstip der Brabantsche omwenteling, behoudens de bijeenroeping in 1725, tot het goedkeuren der Pragmatieke Sanctie van Karel VI, ten voordeele zijner dochter Maria-Theresia; ook nog die van 1787, onder Jozef II. Ten slotte heeft men de Staten van 1790, die aan het hoofd | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
stonden van den opstand tegen het Oostenrijksch bewind. Te rekenen van Philips den Goede tot de Aartshertogen, werden de Algemeene Staten bijna alle jaren bijeengeroepen, en hunne tusschenkomst noodzakelijk erkend in alle belangrijke omstandigheden. Gedurende het Oostenrijksch tijdvak, alhoewel zij slechts tweemaal bijeenkwamen, bleef hun grondwettelijk bestaan toch even onbetwistbaar. De bestendige vrede, waarvan ons land het genot had gedurende de regeering van Maria-Theresia, billijkt, als het ware, den stilstand der nationale vertegenwoordiging. | |||||||||||||
V.Ziehier de beknopte opsomming der grondwettelijke punten, door Vorst en Staten erkend en bekrachtigd:
| |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
Die ambtenaars, en in de eerste plaats de magistraatspersonen, zijn onafstelbaarGa naar voetnoot(1). De Staten kwamen bijeen nu eens te Brussel, dan eens te Gent of te AntwerpenGa naar voetnoot(2). De leden, die, zooals wij gezien hebben, slechts gemachtigden waren, wier mandaat te allen tijde afneembaar was, genoten geene jaarwedden, maar eene schadevergoeding, - een beginsel dat ten huidigen dage nog in zwang is. De Fransche taal was uitsluitend in gebruik. Alleen de Kanselier, die in naam van den Vorst het doel der bijeenkomst blootlegde, gaf lezing der voorstellen en vragen in de twee talen. Het schijnt echter niet, dat die weinig nationale gewoonte ooit veel tegenkanting aangetroffen heeft. Echter gebeurde het wel, dat er een woord van spijt geopperd werd. In den zittijd van 1600, verklaarden de afgevaardigden van Gelderen er niets tegen te hebben, dat de akten der Staten in de Waalsche taal opgesteld wierden, als de greffier maar de goedheid had er eene Nederlandsche vertaling van te overhandigen. Aan dien nederigen wensch werd voldaanGa naar voetnoot(3). In de vergaderingen der Algemeene Staten zag men niet de eentonige officieele kleederdracht onzer dagen, maar de schitterende en veelkleurige gala-gewaden des tijds. De zijden stoffen en de wapens des adels, de rok- | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
ken der prelaten, de strenge burgerdracht der notabelen van den derden Staat maakten, met de schaarlaken mantels der vliesridders, een oogverblindend schouwspel uit. Er heerschte een belachelijk formalisme. Men oordeele: de formuul der brieven, den leden in 1600 door de Aartshertogen toegestuurd, luidde als volgt: ‘A trèsrévérends, révérends pères en Dieu, vénérables très-chers et chers et féaux, chers et bons amez, les Archevêques, Evêques, Prélats, Nobles et villes des provinces obéissantes des Pays-Bas, représentant les États d'iceux ou à leurs députez.’ Uit welke formuul gemakkelijk op te maken is, dat de leden der Staten geene vertegenwoordigers waren des volks, gelijk heden, maar wel van bevoorrechte casten of van enkele deelen grondgebieds. | |||||||||||||
VI.Gaan wij nu over tot de inrichting en den gang der Provinciale Staten. De oorsprong onzer provinciën is, gelijk men weet, verbonden met de vorming, gedurende de twaalfde en dertiende eeuw, der groote leenen, aan wier hoofd vorsten stonden, een onafhankelijk beheer uitoefenende, doch getemperd door vrijheden en waarborgen, ter gunste des volks, welke vrijheden steeds krachtig gehandhaafd werden. In het grootste getal Provinciale Staten bevonden zich de drie orden vertegenwoordigd: geestelijkheid, adel en derde staat. De Staten van Brabant bestonden uit abten, edelen en de drie hoofdsteden van Leuven, Brussel en Antwerpen; de steden, vertegenwoordigd | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
door de verschillende lichamen, die de gemeente dier steden uitmaakten. De Staten van Vlaanderen bestonden uit de vertegenwoordigers der geestelijkheid, namelijk: de bisschoppen van Gent en Brugge en elf abten en afgevaardigden der elf kapittels. De adel was uitgesloten, in weerwil zijner protestatiën. Vroeger werd hij in de Staten toegelaten; maar hij maakte geen gebruik van zijn recht, en later werd het hem niet meer vergund. De derde Staat bestond uit de afgevaardigden van Gent, Brugge, en de steden en kasselrijen der provincie, ook van het Vrije van Brugge. De geestelijkheid der bisdommen van Gent en Brugge, de bisschoppen en de kapittels hadden elk ééne stem. De steden Gent, Brugge, Kortrijk, Oudenaarde, Dendermonde hadden gezamenlijk drie stemmen. De kasselrijen, landen en ambachten insgelijks gezamenlijk drie stemmen. De Provinciale Staten werden gedagvaard door den vorst. Zij namen geen deel aan het opstellen en bewerken der wetten; maar het Staatsbestuur raadpleegde ze. Soms stuurden zij het hooger bestuur verzoeken of klachten toe, met het doel gewestelijke voorrechten te verdedigen. De zittijden gingen de twee of drie weken niet te boven. Er was er maar één of twee per jaar. De wijze van beslissen veranderde: soms werd de stemming bij verzameling, soms afzonderlijk uitgebracht. De gewone beweegreden van bijeenroeping was het verleenen der hulpsommen, en het financieel bestuur maakte de voornaamste toekenning der Staten uit. Zij hadden geen hooger toezicht te oefenen op de steden of het platte land. Het was voor hen een recht den inhuldigingseed van den vorst te ontvangen, en ook den eed uit naam der provincie af te leggen. | |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
De rechten der Provinciale Staten kwamen hoofdzakelijk hierop neder:
Gewone hulpsommen stemden de Staten regelmatig bij de eerste aanvraag. Het verkenen van buitengewone sommen leed weleens moeielijkheden. De weigering dier gelden was steeds de protestatie bij uitnemendheid der Staten, als zij voor hunne grieven geene voldoening verkregen. Zij beschikten over de verdeeling der grondbelastingen, en bestuurden de provinciale inkomsten. Op die inkomsten lichtten zij hulpsommen, ten voordeele van akkerbouw, handel en schoone kunsten, ook van openbare wegen. Zij benoemden de provinciale ambtenaars en stelden dezer jaarwedden vast. Zonder verdere bemiddelaars, stonden zij in betrekking met den Vorst, of beter gezegd, met den Landvoogd, en werden door hem geraadpleegd, zooals wij het daar even zeiden, over de wetgevende schikkingen, waardoor wetten en instellingen te wijzigen waren. Het eenige gezag, dat de Provinciale Staten hadden over de steden en gemeenten van het platte land, vloeide voort uit de verdeeling der door het volk te dragen provinciale lasten, of de inning der zettingen en imposten, ten voordeele der provincie te heffen. | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
De Staten, of eene der orden, waaruit zij samengesteld waren, mochten niet bijeenkomen, dan op de dagvaart des Staatsbestuurs. Maar ter gelegenheid van het stemmen der hulpsommen, eigenlijke reden der dagvaart, regelden de Staten, zoodra zij de belastingen vastgesteld en de financieele middelen daartoe gevonden hadden, al de zaken hunne wederzijdsche provincie betreffende. De Staten van Vlaanderen, in 1754 eene eeuwige hulpsom verleend hebbende, werden voortaan niet meer opgeroepen dan ter gelegenheid van buitengewone geldvragen.Ga naar voetnoot(1) De Provinciale Staten kwamen steeds bijeen in algemeene vergadering, om van de voorstellen des staatsbestuurs kennis te nemen. Na op den dag der Blijde Inkomst den eed van den vorst ontvangen te hebben, zwoeren de Staten op hunne beurt, te allen tijde goede en trouwe onderdanen te zijn. In die wisseling van beloften, zegt de Procureurgeneraal Faider, treft men de overleveringen aan van leenroerige bescherming en getrouwheid, alsmede het recht van weigering van diensten, in geval van verbreking des inhuldigingseeds. De wijze van beraadslagen en stemmen verschilde volgens de provincie. In Brabant beraadslaagden de geestelijken en de edelen in 't gemeen. Elders maakten de Staten slechts een enkel lichaam uit, en de stemmen werden per hoofd opgenomen; de meerderheid besliste. In Vlaanderen keerden de afgevaardigden, na kennisneming van de voorstellen des Staatsbestuurs, bij hunne lastgevers terug, en kwamen weder op den door de | |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
Staten aangeduiden dag, om de besluiten dezer lastgevers ter tafel te leggenGa naar voetnoot(1). De helft der stemmen volstond voor de te nemen besluiten in zake van belastingen, hulpsommen en wetsbepalingen. Al de Provinciale Staten hadden eenen raadpensionaris, die de ziel was van hun bestuur, ofschoon hij slechts raadplegende stem had. Zijn invloed was des te grooter, daar hij alleen de provinciale zaken in den grond en practisch kende. Hij was tevens de tolk der vergadering. In Vlaanderen was het de voorschepen van Gent, die de vergadering voorzat. In de tusschenruimten der zittijden werden de Staten vertegenwoordigd door de bestendige deputatiën, gelijk het heden met de provinciale raden gesteld is. In Vlaanderen bestond die deputatie uit twee geestelijken, eenen van Gent en eenen van Brugge, drie afgevaardigden van de steden in 't algemeen, en drie afgevaardigden der kasselrijen in 't algemeen, dus uit acht personen. De deputatie had het beheer der penningen Zij. vereffende de gewone zaken, beschikte, bij voorraad, over al wat geen uitstel kon lijden, bracht de zaken in gereedheid, welke den Staten moesten worden voorgelegd, enz.Ga naar voetnoot(2). De afgevaardigden der Provinciale Staten namen plaats in de Staten Generaal, volgens eene streng uitgevoerde regeling. De hertogdommen hadden den voorrang op de graafschappen, en deze op de heer- | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
lijkheden. De provinciën bekleedden den volgenden rang: 1o het hertogdom Brabant; 2o het hertogdom Limburg en de landen van Over-Maas; 3o het hertogdom Luxemburg; 4o het hertogdom Gelderen; 5o het graafschap Vlaanderen; 6o het graafschap Henegouwen; 7o het graafschap Namen; 8o de heerlijkheden van het Doorniksche en van Mechelen. | |||||||||||||
VII.De Provinciale Staten voedden eenen hoogen dunk over hunne belangrijkheid: zij lieten zich geen besluit of verordening opdringen, waarvan zij niet onmiddellijk de wettelijkheid konden nazien, en als zijnde in overeenkomst met de provinciale costumen. Het door hen verleende mandaat aan de afgevaardigden der Algemeene Staten was streng gebiedend. Het leek grootendeels aan wat wij hedendaags mandat impératif noemen, hetgeen in onze oogen zoo vernederend is voor eenen afgevaardigde. Gebeurde het bij voorbeeld, dat de afgevaardigden geene genoegzame onderrichtingen dachten te hebben, dan vroegen zij er aan de Provinciale Staten, en gebeurde het, dat deze op hunne beurt aarzelden over het nemen van een besluit, dan gingen zij te rade bij hunne lastgevers: den adel, de geestelijkheid en de stedelijke overheid. Het is licht op te maken, wat traagheid er in het afhandelen der bestuurzaken moest uit voortspruiten, en wat treurige gevolgen dit talmen en dralen in hachelijke omstandigheden moest veroorzaken. In 1600, na den slag van Nieuwpoort, alwaar het leger der Aartshertogen de nederlaag kreeg, bedreigden de troepen | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
van Prins Maurits 's Lands veiligheid, en de toestand eischte het aanwenden van krachtige verdedigingsmiddelen. De Vorst wendde zich tot de vaderlandsliefde der Algemeene Staten om hulpgelden te bekomen. Het land moest door een goed leger beschermd worden; de Staten echter, in plaats van geestdriftig de gevraagde gelden te stemmen, verklaarden eenvoudig weg, dat de zittijd opgeschorst was voor twintig dagen, ten einde de gelegenheid te geven aan de leden om hunne lastgevers te raadplegen, die in hunne lastbrieven verzuimd hadden besproken geval te voorzien. Dat daarbij, op sommige tijdstippen, het begrip van nationaliteit bij de Algemeene Staten zeer eng was, bewijst het volgende: In 1482, werden zij door Maximiliaan van Oostenrijk gedwongen de grenzen, door Frankrijk bedreigd, te verdedigen. Het besluit der Staten was, dat er geene reden bestond om eene algemeene verdediging te beramen, en dat elke provincie zich afzonderlijk met hare verdediging hoefde te gelasten. Men had dus geen klaar besef van de belangen des Lands. Particularisme beheerschte de harten, en dat is immers een begin van overdreven voorliefde tot de geboorteplaats, die elke bron van algemeen welzijn doet opdrogen. Het was een struikelsteen, waartegen de edele pogingen, aangewend ten voordeele van 's Lands behoud, het hoofd stuitten, en belette de geesten de voordeelen te begrijpen van den nieuweren politieken stelregel: het beginsel van het beheer der meerderheid. De leidingsmacht der meerderheid is eene staatkundige noodzakelijkheid; de eenige practische toepassing der wettigheid van uit te voeren besluiten, en tevens een waarborg van veiligheid, goede orde en echte vrijheid. | |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
Toonden onze Algemeene Staten zich ettelijke malen besluiteloos tegenover den vreemdeling, zoo legden zij meer dan eens beklagenswaardige aarzelingen aan den dag in hun gedrag tegenover de vorsten, en zelfs als het er op aankwam, vrijheden te eischen of te handhaven, die hun als wetgevende macht, onontbeerlijk waren. Zij hielden er aan voor getrouwe onderdanen door te gaan, en berustten in eene schuldige gelatenheid. Wat meer is, de vorsten, die de Algemeene Staten ingericht hadden, riepen ze maar bijeen, wanneer het hunne belangen vereischten. Thans vergaderen onze Wetgevende Kamers, van rechtswege, op een bepaald tijdstipGa naar voetnoot(1), en is onder alle opzchten onze grondwettelijke Koning tegenover de Kamers gebonden. Elke ontbinding van het wetgevend lichaam moet van eene herkiezing gevolgd worden; de Kamer heeft het genot van vrije bespreking, van onderzoek, van ondervraging der ministers, van initiatief, van het vaststellen haars reglements van inwendige orde, enz. Maar zijn er in onze jaarboeken gevallen aan te stippen van flauwhartigheid vanwege de Staten, wij treffen er ook aan van vastberadenheid. Bij de troonsbestijging van Maria van Burgondië eischten de Staten Generaal, dat de jonge Vorstin eene akte verleende, gekend onder den naam van Groot Privilege, en die hoogst gewichtige voorrechten behelsde, namelijk het recht voor de Staten, om naar goeddunken te mogen vergaderen, ook den Vorst te kunnen beletten oorlog te voerenGa naar voetnoot(2). Dit Groot Privilege werd nochtans korten tijd daarna | |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
ingetrokken, en voor de Staten was dat een erg verlies, 'twelk menigeen zwaar op het harte woog. In 1488, toen Maximiliaan, regent onzer gewesten, in handen gevallen was der oproerige Bruggelingen, erkende hij bij eede, op de Markt te Brugge, het Groot Privilege, ten einde op vrije voeten te geraken; doch van zulk eenen plechtigen eed werd nogmaals niet de minste rekening gehouden. | |||||||||||||
VIII.Alvorens onze studie over 's Lands Staten voort te zetten, zal het niet overbodig zijn een oogenblik te vertoeven, bij eene politieke instelling der zestiende eeuw, die in het opperbestuur eene radicale hervorming teweegbracht, en in al hare kracht in zwang bleef tot op het einde der achttiende eeuw. Zij was daarenboven in verband met de inrichting der Staten, en verdient dus van naderbij gekend te worden. Wij bedoelen de instelling der drie raden van Staat, door Karel V. Het was in 1531 dat Karel V, bij de aanstelling zijner zuster Maria van Hongarije, als landvoogdes, het algemeen bestuur in de Nederlanden op nieuwe gronden vestigde: dit met het doel om de taak der prinses te vergemakkelijken, en aan zijne onderdanen de weldaden van een goed bestuur te verzekeren, zegt GachardGa naar voetnoot(1). Het bestuur werd toevertrouwd aan drie raden, te weten: den staatsraad, den geheimen raad en den raad van financiën. De staatsraad was zoo iets als de tegenwoordige ministeriën van oorlog en van buitenlandsche zaken. | |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
De geheime raad leek aan ons ministerie van justitie. Hij had in zijne bevoegdheid, de zaken betreffende de macht van den Vorst in het schenken van genade. De raad van financiën was geroepen om tusschen te komen in alles wat betrof de vorstelijke inkomsten en de uitgaven, waarin zij moesten voorzien. Deze hervorming werd nooit door de Staten ernstig aangerand. Zij was stellig een vooruitgang, en eene uitbreiding van macht voor het middenbewind; doch vergeleken met ons tegenwoordig bestuur, was het zeer onvolledig, en weinig overheerschend. Inderdaad, men ontwaart in de hervorming geen ministerie van binnenlandsche zaken of van openbare werken. Dit alles viel in de bemoeiingen der gemeenten.Ga naar voetnoot(1) Juist drie eeuwen later, in 1831, huldigde België plechtig eene Grondwet in, die ons al de vrijheden verzekert, welke door Karel V en de vorsten zijns tijds geweigerd werden, daar de Keizer ze als zoovele openbare rampen beschouwde, en wel bepaaldelijk om reden dat zij de eenheid van regeering, en die van godsdienst in den Staat verbraken. | |||||||||||||
IXDe Nederlanders waren steeds een geloovig volk: in de zestiende eeuw kon de godsdienst verschillen, maar bij allen was hij welgemeend en diepgevoeld. Die toestand is wel is waar een beginsel van macht, maar ontaardt weleens in onverdraagzaamheid. De godsdienstige on- | |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
verdraagzaamheid bracht bij het volk der zestiende eeuw de noodlottigste oneenigheid te weeg, en berokkende den val des Lands. Op het gebied van godsdienstige vrijheid was het gedrag onzer Algemeene Staten, gedurende den vaderlandschen strijd tegen Spanje, wankelend en weleens flauwhartig. Destijds vleide men zich met het denkbeeld de politieke vrijheid te kunnen bewaren, als de godsdienstige vrijheid verdrukt werd, alsof de vrijheden niet een geheel uitmaakten, dat onverdeelbaar is. Die dwaling kostte ons niet alleen de vrijheid, maar ook de onafhankelijkheid, welke onze Noorderbroeders wisten te verkrijgen, en daarij nog, als natuurlijk gevolg, onze nationale welvaart. De eenheid van Noord en Zuid ware roemrijk geweest, maar mislukte door verscheidene oorzaken, ook door die der Algemeene Staten. Het Noorden, losgerukt van het onverdraagzaam Spanje, ging vooruit en bereikte eenen hoogen bloei, terwijl het Zuiden ten gronde ging, en eeuwen lang moest verkwijnen. Hoe zijn de tijden niet veranderd! Nu staan alle eerlijke overtuigingen vrij voor de wet, gelijk voor God. Wij bezitten de vrijheid van vereeniging en die van drukpers. Iedereen kan dus vrij en vrank zijne meening uitdrukken, en ze ongedeerd, met vriend en vijand bespreken, zonder tusschenkomst en toelating der overheid. Onze Grondwet is een meesterstuk van openbaar recht, hetwelk wij verschuldigd zijn aan het gezond verstand onzer burgerij, gehoor gevende aan de wenschen en de belangen des Lands, en ook aan de lessen der geschiedenisGa naar voetnoot(1). Bij het volk der zestiende eeuw was de invloed der | |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
denkbeelden van godsdienstige onverdraagzaamheid nog overheerschend, en de beweging tot het verwekken van eenen opstand, die een nationaal karakter had, tegen het Spaansche juk, was alleen mogelijk met eenen oproep tot 's volks stoffelijke belangen. Inderdaad, het waren de fiscale maatregelen door het Staatsbestuur genomen, die de eigenlijke oorzaken zijn van den nationalen strijd tegen Philips II. De Hertog van Alva, tot landvoogd der Nederlanden aangesteld, was in 1567 te Brussel aangekomen. Van den beginne af had hij tegen financieele moeielijkheden te worstelen. De Koning weigerde nog langer de onkosten van het leger van Vlaanderen te betalen bij middel van de Spaansche schatkist. Nu moest de Hertog nieuwe geldelijke hulpbronnen verzinnen, en weldra kwam hij tot een ontwerp, waarvan de uitvoering hem, veel meer dan de doodvonnissen, den haat van het volk moest berokkenen. Het financieel plan, waartoe hij besloot, kwam hierop neder:
Hij eischte de bestendigheid dezer belastingen, ofschoon hij wel wist, dat zijn eisch strijdig was met de rechten der natie, krachtens welke de burgers niet konden belast worden zonder toestemming der Staten. De Algemeene Staten te Brussel gedagvaard, in Maart 1569, gaven het ondubbelzinnigste bewijs van inschikkelijkheid, met toe te stemmen in het heffen van | |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
de tijdelijke belasting van den honderdsten penning. Wat aangaat de bestendige invorderingen, lieten zij de krachtigste protestatiën hooren. De tegenstand was zoo algemeen, en zoo luidruchtig, dat Alva tegen wil en dank moest afzien van de inzameling in de gemeenten van den tienden penning, en zich tevreden houden met eene rent van twee millioen gulden, gedurende twee jaren te betalen, en met het heffen van eenen honderdsten penning op den grondeigendom. De stoffelijke belangen gaven zich in den tegenstand krachtiger lucht dan de denkbeeldenGa naar voetnoot(1). Twee jaren later hadden de Staten den moed, gevolmachtigden te zenden naar Madrid, daar Alva zijne gehate financieele plannen van vroeger nogmaals poogde in te voeren, ten einde den Koning hunne grieven voor oogen te leggen, en hun verzet tegen het invoeren der aangekondigde belastingen beide voor te dragen. Geheel het land stond op tegen Alva's onrechtvaardige eischen. De kooplieden verkozen hunne magazijnen te sluiten, liever dan aan de dolle verordeningen van den willekeurigen landvoogd toe te geven. Weldra verspreidde zich eene verblijdende mare onder het volk: de inneming van den Briel door de Watergeuzen, en die gewichtige gebeurtenis kondigde het laatste uur aan van Alva's dwangbestuur. | |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
X.De hardvochtige Hertog werd door Philips II teruggeroepen en in November 1574 vervangen door Requesens, eenen man van een bezadigd karakter. De nieuwe Landvoogd riep de Staten Generaal bijeen, schonk eene algemeene vergiffenis, alsook de afschaffing der door Alva opgelegde belastingen en de opheffing van den Beroerteraad; dit alles op het aandringen der Staten. Deze, aan de aloude nationale vrijheid getrouw, eischten bovendien de herstelling der oude voorrechten, maar drukten daarbij hunne getrouwheid uit aan den Koning, en hunne verkleefdheid aan den godsdienst. Dit laatste verstrekke ons tot maatstaf des vervals van het nationaal gevoel. De Staten, die het vaandel van 's Lands onafhankelijkheid en de gewetensvrijheid hadden moeten ontrollen, begonnen met hunne trouw aan Koning en godsdienst te bevestigen, als waren zij onbewust, dat Philips II de grootste schuld had aan de onheilen des vaderlands. Gelukkig zullen wij ze weldra, onder den invloed van Willem den Zwijger, meer krachtdadigheid zien toonen. Slechts op de door de Staten gestelde voorwaarden verkreeg Requesens de hulpsommen benoodigd tot het bezoldigen van zijn krijgsvolk. Het is dus niet te verwonderen, dat hij gereedelijk aan al de vragen zijne toestemming gegeven had. Vanwege de Staten van Holland en Zeeland moest de Landvoogd zich dezelfde eischen laten welgevallen, om aan geldmiddelen te geraken, ja dit wetgevend lichaam vroeg er nog in 1575 de vrijheid van godsdienst bij. Voor de eerste maal zien wij op dit tijdstip een ver- | |||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||
schil van denkwijze oprijzen tusschen de provinciën van Zuid en Noord. Het Zuiden wil getrouw blijven aan den Roomschen godsdienst, het Noorden verklaart zich ten voordeele van de hervorming. In dit verschil van gedachten, ligt de oorsprong eener toekomende scheiding. Welhaast zal zij, van den eenen kant, de stichting der Bataafsche republiek doen ontstaan; van den anderen kant, zal zij de herstelling van het Spaansche gezag in de Zuidelijke gewesten teweegbrengenGa naar voetnoot(1). Requesens overleed in 1576, en had tot opvolger Don Juan van Oostenrijk, die uit de heerschende oneenigheden partij wist te trekken. De Staten duidden gevolmachtigden aan, om met de calvinistische provinciën van Holland en Zeeland eene gemeenschappelijke werking te beramen. De Prins van Oranje gaf in deze omstandigheden, door zijne overtuigende welsprekendheid en zijne politieke verklaringen, een edel voorbeeld van verdraagzaamheid ter gunste van den Roomschen godsdienst. De Brusselsche en de Hollandsche afgevaardigden zetteden ijverig de onderhandelingen voort te Gent, en alles liet eenen beslissenden uitslag voorspellen, ware er het godsdienstig geschil niet tusschen gekomen. Langs beide kanten wenschte men de verwijdering van den vreemdeling, met dit verschil nochtans, dat de Zuidnederlanders nauwgezetter waren om geene inbreuk te maken op de rechten der Spaansche kroon. De protestantsche inwoners van 't Noorden legden juist, in weerwil van het voorbeeld, hun door den Zwijger gegeven, geen bewijs neder van verzoeningsgeest. Zij vroegen, dat de katho- | |||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||
lieke godsdienst in Holland en Zeeland - de twee provinciën, die aan het hoofd stonden van den weerstand tegen Spanje - opgeschorst wierd, met de toestemming en op het bevel zelfs der Staten. In het Zuiden bestonden dezelfde kiemen van onverdraagzaamheid. Eindelijk werd eene akte geteekend: het was de beroemde Pacificatie van Gent, ten einde de rust in het Land te doen ontstaan, en het verbond tusschen de Nederlandsche provinciën vast te stellen. Men wenschte de verdrijving der vreemde troepen, de opschorsing der vervolgingen tegen de zoogenaamde ketters en het behoud der nationale vrijheden; verder de bijeenroeping der Algemeene Staten, om orde in 's Lands zaken te brengen, en bijzonder, aangaande ‘tfaict ende exercitie van de religie’ in Holland en Zeeland. De zaak van godsdienst werd dus niet beslissend bepaald. Het was, alsof men ze had willen ontwijken bij het sluiten van het verbond. De afgevaardigden der Staten van Vlaanderen, in 1576 te Gent bijeengekomen, hadden de Spanjaards, als vijanden des Lands, vogelvrij verklaard. Door het toedoen van den Prins van Oranje kwamen in November van hetzelfde jaar, gevolmachtigden te zamen in Vlaanderens hoofdstad uit geheel Nederland, en werd door hen den 8sten November 1576, de beroemde Pacificatie van Gent, of Tractaet van den pays, op het Gentsche stadhuis vastgesteld en afgekondigd. Het is een roemrijk gedenkstuk van godsdienstige verdraagzaamheid en wederzijdsche achting. Ongelukkig had zij in Zuid-Nederland de gelukkige uitslagen niet, die hare bewerkers er van verhoopt hadden. | |||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||
XITe midden der onderhandelingen met de Noordelijke provincien tot het vaststellen van doeltreffende maatregelen, aangaande de vrijheid van godsdienst, hadden de Staten van Brabant hunne betrekkingen met den Spaanschen landvoogd niet afgebroken. Zij drongen er bij hem op aan, om toe te stemmen in de verwijdering der vreemde troepen, tot de bijeenroeping der Algemeene Staten en tot eene algemeene kwijtschelding. Don Juan stemde toe door zijn Eeuwig Edict, en lukte er in daardoor de wankelenden van den opstand los te maken, ook degenen die zich om de gewetensvrijheid weinig bekreunden. Het Eeuwig Edict scheidde ons oogenblikkelijk af van Holland en Zeeland. In Januari 1578 behaalde de landvoogd te Gembloux op het Statenleger eene beslissende zege, en de nationale legermacht was er door verpletterd. De Staten Generaal zagen zich gedwongen veiligheidshalve naar Antwerpen de wijk te nemen. De voornaamste steden van Brabant vielen in handen der Spanjaards. Katholieken en Protestanten waren met moedeloosheid geslagen, en riepen de hulp in van den vreemdeling. De eersten verkozen als hoofd den Hertog van Anjou, broeder des konings van Frankrijk; de anderen den Paltsgraaf Jan-Casimir. Men wilde kost wat kost de vereeniging van al de burgers bekomen, om het Land van de plagen eener nieuwe overheersching te bevrijden. Nogmaals was het de Prins van Oranje, die met den titel van luitenant-generaal, de beweging leidde, en die de middelen aan de hand gaf om het verbond te doen tot | |||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||
stand komen, en weder was het hoofdmiddel het bewerken eener wederzijdsche verdraagzaamheid. In Juli 1578 besloten de Algemeene Staten op zijn aandringen tot den Religievrede, het schoonste gedenkstuk van liberalisme, dat uit de zestiende eeuw tot ons is overgekomenGa naar voetnoot(1). Helaas, de begrippen van verdraagzaamheid wilden maar geenen wortel schieten, en gingen in den burgeroorlog verloren: in de Waalsche gewesten staken de Malcontenten het hoofd op, werkten de nationale beweging tegen, en legden onbevreesd, ten laste der Calvinisten al de rampen, die het Land teisterden. De Waalsche provinciën toonden zich uitsluitend, ten voordeele der katholieke beginselen, en hunne afgevaardigden in 's Lands Staten ijverden om elke poging tot vrijzinnige besluiten te verijdelen. De te Gent gepleegde buitensporigheden door de calvinistische hoofden Hembyze en Ryhove brachten niet weinig bij, om de tegenkanting der Walen ten opzichte der vrijzinnige maatregelen, zoo zeer voorgestaan in de Vlaamsche gewesten, te versterken. Vandaar eene uiteenloopende richting in de gemoederen. De Noordelijke provinciën raakten op den weg harer onafhankelijkheid; die van het Zuiden op den weg der dienstbaarheid. Onze Algemeene Staten waren onmachtig om het te beletten, en de scheiding van Noord en Zuid tegen te houdenGa naar voetnoot(2). Het duurde niet lang, of de Zuidelijke provinciën teekenden het noodlottige verdrag van Atrecht, waarbij zij haar voornemen te kennen gaven, zich met den Koning van Spanje te verzoenen, en middelerwijl zag men de | |||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||
Noordelijke gewesten de Unie van Utrecht, hunne grondwet van onafhankelijkheid, teekenen. De Unie van Utrecht was een calvinistische en nationale bond, gesloten met het doel om de katholieke en Spaansche Unie van Atrecht te bestrijden. Onderscheidene steden uit het Zuiden traden die Unie bij. Nu daagde het tijdperk op van bloei voor onze noorderburen. Hunne schepen doorkruisten alle zeeën, en brachten welvaart in het vaderland. Amsterdam werd eene der grootste handelsteden van Europa. Het Zuiden in tegendeel verviel in dien kwijnenden, ziekelijken toestand, welke de verlamming van geestes- en lichaamskrachten te gelijk deed ontstaan. De overgave van Antwerpen aan de Spanjaards was het sein geweest van den val onzes handels. De Calvinisten van het Zuiden zagen zich gedwongen de wijk naar den vreemde te nemen. | |||||||||||||
XII.Gedurende de regeering der Aartshertogen Albrecht en Isabella kwamen, wel is waar, eenige levensvonken de schoone kunsten bezielen; maar de staatkundige vrijheid bleef gefnuikt. Ja, het kwijnen van den nationalen handel eindigde met het vervallen der schoone kunsten na zich te sleepen. De Antwerpsche School kon haren luister niet behouden: na Rubens' dood verviel zij snel. Het verdrag van Munster gaf den laatsten slag aan 's Lands welvaart. In de zittijden, gehouden door de Algemeene Staten onder Albrecht en Isabella, werden de zaken met lauwheid besproken, en slechts uit een kortzichtig en locaal oogpunt beschouwd. Zij bleven in eenen lijdenden | |||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||
toestand tot op het einde der achttiende eeuw. Echter had België eene maatschappelijke hervorming noodig. De Brabantsche omwenteling borst uit tegen eenen vorst, meer vrijzinnig dan zijn volk, doch die juist niet behendig was in zijn handelen. Jozef II ondernam het den regeeringsvorm in de Oostenrijksche Nederlanden te veranderen op eigen gezag, zonder de Staten te raadplegen. Hij wilde een stelsel invoeren, overeenkomstig met den geest der eeuw en de nieuwe maatschappelijke begrippen. De philosophische gedachten, die in Frankrijk heerschten, waren naar Weenen overgegaan, en werden er aan het Hof vereerd. Hier troffen zij weinig voorstanders aan: het moet bevestigd worden, dat het volk van deze gewesten, door eene lange verdrukking met geestesverstomping geslagen, op het einde der achttiende eeuw, op de baan der beschaving ten achter stond. De plotselinge opheffing van eeuwenoude gebruiken door het toedoen van Jozef II deed misnoegen ontstaan in al de rangen der maatschappij. De keizerlijke verordeningen druischten geweldig aan tegen den gemeentelijken vrijheidszin, die, wij moeten het zeggen, zeer overdreven was. Het volk liet zich misleiden door beginselen van onverdraagzaamheid en werkte 's Vorsten goede inzichten in alles tegen. Wat armzalig einde de Brabantsche omwenteling had, is algemeen gekend. De maatschappelijke hervorming door ons vaderland op het einde der eeuw verkregen, was het werk der vreemde macht, die ons kort te voren overmeesterd had. Zij heeft ons in staat gesteld de grondwettelijke beginsels in practijk te stellen. Wij hebben dit werk, God lof, volbracht, en nu wij in bezit zijn van alle staatkundige en burgerlijke vrijheden, mogen wij eenen troostenden blik werpen op het streven en lijden onzer voorouders. | |||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||
Vergelijkt men de landen met elkander, die, evenals het onze, eene algemeene vergadering gehad hebben, dan zal deze vergelijking de leering aanbieden, dat, hoe krachtiger die vergaderingen de volkseenheid en het vaderlandsch initiatief voorgestaan en gehandhaafd hebben, hoe grooter de ontwikkeling van het begrip van nationaliteit geweest is, en hoe uitgebreider de voorspoed van het land. In Frankrijk legden de Staten Generaal nooit veel wilskracht aan den dag, tegenover hunne vorsten. Gelijk de onze werden zij feitelijk opgeschorst gedurende het grootste deel der zeventiende en achttiende eeuw. In 1789 kwamen die van Frankrijk bijeen; de onze insgelijks. Maar wat verschil in die dubbele ontwaking! De eersten riepen plechtig de rechten van den mensch uit, en huldigden de beginselen, welke de panden zijn onzer hedendaagsche beschaving. De tweeden wendden hunne blikken naar het verledene, om vermolmde instellingen en gebruiken, door Jozef II en Maria-Theresia afgeschaft, weder in te brengen en in eere te stellen. Door zulk eene betrachting teekenden onze Algemeene Staten hun doodvonnis.
L. De Rycker.
Gent, November 1879. |
|