Nederlandsch Museum. Jaargang 6(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 238] [p. 238] I. Kinderstemmen. Wat bloemenkleur niet kan vertolken, Noch lentewind, noch voglenzang, Noch 't zacht geruisch van harpenklank, Noch 't rein azuur der hemelwolken; Wat nooit de zoetste dichtermonden In boeiend, rijke muzentaal, Noch avondschemer, zonnestraal In kleurenpracht verbeelden konden; Dat zijn de kleine kinderstemmen, Die zingend vrij in moeders huis, Als in een lucht van liefde zwemmen; Ons mijmren doen aan 't lang verleden; Ons murmlen stil, als brongeruisch, Het lied der Toekomst: droom van 't Heden..... [pagina 239] [p. 239] II. Waar eindigt dan ons leven? Waar eindigt dan, waar eindigt dan ons leven?.. Ik vraag het mij vol twijfel af; Wanneer de graver vult ons graf Is alles dan gedaan en niets gebleven?.... Ik weet het niet, en wie toch zal 't me zeggen! 't Geheim wordt eeuwig diep bewaard. Het raadsel wordt mij eens verklaard, Wanneer 'k me, vroeg of laat, zal nederleggen. Om 't even!.... Komt, mijn blonde, lieve kindren, Wanneer ik U aan 't harte sluit, Dan kan dat naar gedacht mijn heil niet hindren. Ik werk, ik min!... En troostvol klinkt me tegen: ‘Wanneer uw laatste klokslag luidt, Dan leeft, in vleesch en bloed, uw liefdezegen!...’ Th. Coopman. Brussel, 1879. Vorige Volgende