| |
| |
| |
Simon van Montfort en de oorsprong van het Huis der Gemeenten in Engeland.
Den weledelen heer W.E. gladstone uit eerbied opgedragen.
Universal history is at bottom the history of the great men who have worked here. They were the leaders of men, these great ones; the modellers, patterns, and in a wide sense creators, of whatsoever the general mass of men contrived to do or to attain.
Carlyle.
De geschiedenis bevat zonderlinge leemten. De dagboeken der wereld toonen ons wellicht geene enkele instelling, die in grootheid het Huis der Gemeenten van Engeland te boven gaat, en die zoozeer verdient beschouwd te worden als een meesterstuk van het menschelijk staatsbeleid. Nochtans tot in deze laatste tijden kende men ternauwernood den naam des mans, die meer dan welk andere bij droeg tot die instelling, en was men schier ten eenenmaal onkundig omtrent de worstelingen, waaraan het parlementarisme zijne geboorte te danken had. Een geschiedschrijver der vorige eeuw, Thomas Carte, spreekt over Simon van Montfort; maar het is om hem voor lagen muiteling uit te schelden. Hume veroordeelt hem als eenen vermetelen samenzweerder, en noemt zijn
| |
| |
werk ‘eenen struik door eene heillooze hand geplant.’ Hallam is even onrechtvaardig. Macaulay gaat hem stilzwijgend voorbij. Evenwel is het licht opgegaan, en hoe traag ook opgedaagd, is de verheerlijking niettemin volledig geweest. De uitgave der Chronicles and Memorials of Great Britain and Ireland, ondernomen onder de bescherming van het Staatsbestuur, heeft eene reeks kostbare bewijsstukken voor de kennis der gebeurtenissen der XIIIde eeuw aan den dag gebracht, en er bestaan ten huidigen dage omtrent den Graaf van Leicester en zijne edele bemoeiingen voor de vrijheid, een aantal monographieën zoo belangrijk als knap opgesteld. Pauli, Prothero, Creighton onderscheiden zich om verschillende redenen, ofschoon de eerste buiten kijf de kroon spant. Shirley heeft in de Quarterly Review een artikel laten verschijnen, opmerkelijk door bondigheid en kunde. Vóór die schrijvers zond Blaauw zijn Barons' war in de wereld, eenen wezenlijk voortreffelijken arbeid. Naast hen, schonken geschiedvorschers als Stubbs en Green, aan de gebeurtenissen, waarvan Simon de held was, de plaats terug, die haar toekwam. Op hun spoor zullen wij pogen met breede trekken de figuur te schetsen en de daden af te schilderen van den doorluchtigen stichter van het Huis der Gemeenten in Engeland.
| |
I
Luttel tijdvakken zijn voor de geschiedenis van zoo aanzienlijk belang als de dertiende eeuw. In alle sferen waar het menschelijk genie zich beweegt, doet zich eene gelijke bedrijvigheid voor. Vreedzame omwentelingen komen tot
| |
| |
stand op het gebied der gedachte; godgeleerde en wijsgeerige bespiegelingen houden duizenden geesten onledig; de stichting der hoogescholen, de vorming van talrijke sekten, de schepping van nieuwe godsdienstorden, getuigen van de zucht naar 't ideaal, die het menschdom aandrijft. In het werkelijk leven verschijnt eene verdubbelde inspanning: handel en nijverheid breiden den kring hunner veroveringen uit; vrijesteden ontstaan overal; het leenstelsel verkwijnt, en aan den gezichteinder spoedt een machtig voertuig van den vooruitgang aan - de nationaliteiten.
Stellig is het nationaal begrip nog in de kiem; maar het zal gedijen en is reeds op het punt eenen gewissen graad van ontwikkeling door de volksvertegenwoordiging te bereiken. In Aragonië en Castilië zenden de steden afgevaardigden naar de Cortes. Frederik II stelt de Hoven-Generaal van Sicilië in. De Duitsche landdag ontvangt de zendelingen der groote steden. De Algemeene Staten zullen weldra in Frankrijk opgeroepen worden en er zich rondom Filips den Schoone scharen, om de rechten der kroon tegen Bonifacius VIII te handhaven. In Engeland wordt het Huis der Gemeenten geboren.
Hendrik III beheerschte laatstgenoemd gewest. Het stamhuis der Angevinen, waartoe hij behoorde, was nooit bij het volk geliefd geweest, en men zou zeggen, dat zijne leden beurtelings alles wilden in het werk stellen, om zich van hunne onderdanen afkeerig te maken. De gebeurtenissen der regeering van Jan-zonder-land dienden zijne opvolgers tot leer te strekken; maar de les ging verloren, en op zijne beurt ving Hendrik tegen zijn volk eenen ongelijken strijd aan.
De schielijke dood van zijnen vader had hem ten
| |
| |
troon geroepen op negenjarigen ouderdom, te midden der meest benarde omstandigheden. Het Groote Charter was ingetrokken; de partij der baronnen verplet; vreemde huurlingen waren het land meester, en Lodewijk van Frankrijk dong naar de Engelsche kroon. Van zijnen kant beweerde het Pausdom, dat de onderwerping van Janzonder-land aan den Heiligen Stoel, voor den Paus het recht van voogdij over den jeugdigen vorst medebracht, en de gezant Gualo, met de rechten van Honorius gelast, was slechts teruggeroepen om de plaats in te ruimen voor den arglistigen Pandulph.
Dank nochtans aan den regent, Graaf Pembroke, waren de eerste jaren van het nieuw bewind in betrekkelijke kalmte verloopen. De dood van Pembroke leverde het gezag over aan Pandulph. Deze verdeelde de macht, in schijn, tusschen Peter des Roches, bisschop van Winchester, en den grootrechter van Burgh, drost onder Jan-zonder-land, maar behield zich zelven de opperleiding der zaken voor. Toen zag men, voor 't eerst wellicht, een pauselijke gezant in naam zijns meesters een groot rijk beheeren, zonder dat zijne aanspraak betwist werd. Pandulph echter bezweek in 't eind onder de aanvallen van Burgh, en nu bekleedde deze den opperrang, in het werk stellende wat men een nationaal programma zou kunnen noemen, en er zich op toeleggende, dat Engeland zelf het middelpunt zijner eigene politiek zijn zou en ophouden de trawant te wezen van een continentaal stelsel. Hij verkreeg van den Paus eene bul, die den Vorst mondig verklaarde, en hield de partij, die zich rondom den bisschop van Winchester had geschaard, in bedwang, tot hij haar eindelijk overwon.
Zijne diensten werden slecht beloond. De Koning werd in 1227 te Oxford gekroond; maar weinige jaren daarna
| |
| |
gaf hij toe aan de inblazingen van den bisschop van Winchester en offerde van Burgh op.
Hendrik was evenwel niet van gaven misdeeld; hij bezat eene gewisse vaardigheid; maar zijn zwak karakter en bovenal zijne valsche staatsbegrippen zouden hem ten val sleepen. In Engeland vreemd, vatte hij den geest niet, die de opbruising van 1215 had verwekt, en waarvan het Groote Charter de schitterende betuiging was. Van eene andere zijde hadden zijne uitgestrekte bezittingen op het vasteland en zijne verwantschap met den Koning van Frankrijk - zijne schoonzuster Margaretta had Lodewijk den Heilige gehuwd - in zijn brein heerschzuchtige plannen doen ontkiemen.
Het uitzicht om koning op het vasteland te zijn en de banden des leenplichts, die hem aan Frankrijk ketenden, te verbreken, lachte hem te zeer toe dan dat hij de verwezenlijking daarvan niet zou beproeven; en het voorbeeld van het Fransch vorstenhuis, dat den wederstand der vrijheeren verbrijzelde en de opkomst van eene centraliseerende macht voorbereidde, noopte hem tot de poging om een zelfde stelsel in Engeland over te planten.
Normandië en Poitou heroveren, het land van Wallis en Schotland bemachtigen, zijnen jeugdigen zoon de kroon van Sicilië op het hoofd zetten - dat alles droomde hij en wilde hij verwezenlijken. Tegelijkertijd nam hij voor in het binnenland eene geweldige heerschappij te vestigen.
Hij werd niet gewaar, voorbarige Stuart als hij was, dat, zoo zijne begeerten groot, zijne middelen van uitvoering zwak waren. Om eenen schijn van kans tot welgelukken te hebben, behoefde hij eenen stalen wil, eene buitengewone krachtdadigheid, manschappen en geld.
Ook de omstandigheid dat hij van het Hof van Rome uitging, moest hem vooral schadelijk zijn, zoo bij zijne
| |
| |
onderzaten, als tot het voltrekken zijner plannen. De Roomsche Kerk had, tot dan toe, in Engeland in aanzien en eer gestaan, hoewel de Engelsche bisschopstand zijn recht van zelfbestuur nooit had opgegeven; maar onder de regeering van Jan-zonder-land had die vereering eene eerste afbreuk geleden. Toen begreep men, dat over levensquaestiën de belangen van Rome en die der Engelsche Kerk konden verschillen en tegenstrijdig worden. Jan had den Paus den eed van trouw gezworen en betaalde schatting. Rome was het, dat den verrader-koning had verdedigd, den edelmoedigen Aartsbisschop Langton gebanvloekt en het Groote Charter vernietigd. 't Was Rome ook, dat tijdens de minderjarigheid van Hendrik III, Engeland had beheerd bij middel van eenen wezenlijken onderkoning. 't Was Rome alweer, dat sedert dit tijdstip zich, bij middel zijner legaten, aan grove uitbuitingen plichtig maakte, vreemdelingen benoemde tot de meest belangrijke prebenden, de Engelsche geestelijkheid aanzienlijke schattingen oplegde, den 30sten, 15den, 10den en zelfs 5den penning harer goederen eischte, en haar op straf van banvloek geldleeningen afperste, die nooit teruggegeven werden. En van die vijandelijke macht stelde zich Hendrik als trouwe bondgenoot aan!
Alsof die redenen van misnoegdheid en die oorzaken van mislukken en ten onder gaan niet toereikend waren, voegde hij er nog eene andere grief bij, de gunst aan vreemde edellieden betoond. Hendrik scheen inderdaad van zijne eerste opvoeding twee grondgedachten te hebben behouden: Rome ver- en de Baronnen wantrouwen. Hij omringde zich van uitheemsche gunstelingen, en de ooms der Koningin werden alvermogend aan het Hof. Bij het overlijden van den Aartsbisschop Rich (1240) besteeg zelfs een hunner, Bonifacius van Savooie, den stoel van Kantelberg.
| |
| |
In een tijdverloop van min dan negen weken schonk de Vorst aan eenen zelfden vreemdeling het bevel over verschillende sterkten en over de haven van Dover; aan anderen kende hij jaargelden toe, bedragende vier- a vijfhonderd mark gouds.
Eindelijk, als natuurlijk gevolg van zijn gedrag, was de geldelijke toestand des Konings zeer hachelijk geworden. Zijne oorlogen tegen de Gallen en de Schotten, zijne worstelingen in Frankrijk, zijne uitgaven genoodzaakt om de aanspraak van zijnen zoon Edmond op de kroon van Sicilië te staven, hadden zijne middelen opgeslorpt.
Misnoegdheid en afkeerigheid ontstonden onder het volk en den adel. Vaak werd hem dit alles voor oogen gehouden; maar niets baatte: de ondergang des lands werd voltrokken. Ten laatste verwekten de rampvolle oorlog tegen Schotland en de algemeene ellende eene tegenkanting, die uitliep op de vergadering van den Hoogen Raad des lands, Great Council, Parliament, te Londen op 9 April 1258.
| |
II
De Hooge Raad des lands was zoo oud als het Teutoonsche ras zelf. De Verovering, wel is waar, had er eene wetgevende macht van gemaakt, die meer in naam dan metterdaad bestond; maar de vorm was gebleven, als een protest tegen de leer bij de rechtsgeleerden in zwang: ‘quod principi placuit, legis vigorem habei’.
Reeds onder Hendrik I zag men dit lichaam opnieuw eene gewichtigere plaats innemen. De Vorst ontbood den Raad op vaste tijdstippen, twee of driemaal in 't jaar. Deze bestond toen uit al wie van den Koning
| |
| |
een leen in chief had, benevens uit de aartsbisschoppen, de bisschoppen, de abten en de priors.
Weldra verscheen een deel dergenen, die geroepen waren om in den raad te zetelen, aldaar niet meer, uit hoofde van het hooge beloop der onkosten door de vertegenwoordiging veroorzaakt, en de al te groote verwijdering der vergaderplaats. Zoo was men tot eenen nieuwen regel gekomen: de Baronnen d.i. de leenhouders in chief, werden opgeroepen door afzonderlijk en persoonlijk opontbod, summons; de andere leenhouders, bij middel eener boodschap door den sheriff van ieder graafschap tot hen gericht. Eindelijk was het er toe gekomen, dat de Great Council slechts de groote baronnen en de cleresij vertegenwoordigde.
Het waren die twee standen, welke onder Jan-zonderland voor de vrijheid gestreden hadden. Zij waren het, die opnieuw de aanmatigingen der Kroon zouden wederstaan. Want dit feit verdient opmerking, dat er zich in den schoot van den adelstand wel eene partij bevond, die het Hof aankleefde, maar dat de overgroote meerderheid toch, en vooral de groote edelen der Verovering, met nationale gevoelens bezield waren.
Wat de Engelsche geestelijkheid betreft, zij was altijd trouw gebleven aan de zaak der onafhanklijkheid en hare groote vertegenwoordigers, Stephan Langton, de doorluchtige Bisschop Grosseteste, de vrome Adam Marsh, en Walter Cantilupe, zijn zoovele ware helden der vrijheid.
De bijeenkomst te Londen was onstuimig. De benauwelijke toestand van het geldwezen gaf aanleiding tot hevige twisten. Paus Alexander IV, die den Koning 135,000 mark had voorgeschoten, liet harde maningen hooren bij monde van eenen gezant, den Aartsbisschop van Messina.
| |
| |
Ook de edellieden kwamen krachtig op tegen het ergerlijk staatsbeleid van het Hof, tegen de misbruiken en afzetterijen, en de Raad ging niet uiteen dan nadat de Vorst de belofte had afgelegd eene reeks hervormingen aan te nemen, die in eene vergadering te Oxford nog hetzelfde jaar, in de maand Juni, moesten voorbereid worden.
De Baronnen sloegen onderling beraad, en Simon van Montfort stelde zich aan hun hoofd. Een vreemdeling door zijnen vader, den dweepzuchtigen onderdrukker der Albigenzen, was deze aan Engeland verknocht door zijne grootmoeder, zuster van Robrecht Beaumont, Graaf van Leicester. Bij den dood zijns broeders in 1231, had hij aan Hendrik III hulde bewezen voor het land van Leicester en was Engelschman geworden. Dra had hij zich onderscheiden door zijne uitstekende begaafdheden, was gelast geworden met belangrijke zendingen, huwde de zuster van Hendrik III, maar was van gunsteling in ongenade gevallen. Stoute ondernemende geest, ervaren staatsman, volmaakte krijger, drong Simon zich spoedig op aan de partij der Vrijheeren, en zoo het niet mag gezegd worden, dat de heerschzucht vreemd bleef aan zijn gedrag, dan toch mag men niet vergeten, dat hij immer gedurende zijne schitterende loopbaan, dit ideaal voor oogen had, de vrijheid te verwezenlijken. Zelfs onder dit opzicht had hij erge gebreken. Hij was wellicht te zeer een theoreticus, hij liet zich te zeer door de geestdrift vervoeren, en zoo hij persoonlijk mislukte, dan was het misschien omdat hij niet bedeeld was met dien geest van verdraagzaamheid, die forbearance, welke het Engelsch ras kenschetst.
De Raad vergaderde te Oxford op gestelden dag. Als eersten maatregel legde hij den Koning een vertoog voor, dat de grieven opsomde en de vragen uiteenzette.
| |
| |
De grieven hadden betrekking tot de rechtspraak en het leenstelsel; de vragen tot de uitzetting der vreemdelingen en het bevel over de koninklijke kasteelen. De edellieden eischten, dat dit bevel aan Engelschen wierd toevertrouwd. Nu bleef er het welgelukken der onderneming te bewerken.
De vergadering stelde eene Commissie van vierentwintig leden in, waarvan er twaalf door den Vorst, twaalf door de Vrijheeren moesten aangeduid worden. Tot de afgevaardigden dezer laatsten behoorden Walter Cantilupe, Bisschop van Worcester, en de Graven van Leicester, Gloucester, Hereford en Norfolk.
De Commissie kwam bijeen en vervaardigde de artikelen gekend onder den naam van Voorzieningen van Oxford, Provisions of Oxford. Een Raad van vijftien leden moest gekozen worden om den Koning in alles te leiden, een andere Raad van vier en twintig leden om zich in te laten met de gelden, die men den Koning zou ter hand stellen. Een Twaalfmanschap zou het land vertegenwoordigen en met den Raad des Konings driemaal in 't jaar in beraad gaan.
De keus der vijftien leden greep plaats. De twaalf commissarissen der koningspartij duidden twee leden der partij der Vrijheeren aan. De twaalf commissarissen der Baronnen gaven op hunne beurt twee leden der koningsgezinden op, en de vier gekozenen gingen over tot de stemming. De uitslag was dat tien partijgangers der Baronnen benoemd werden. Het overwicht der laatsten was dus gebleken. De Vrijheeren trachten insgelijks de verschillende hooge ambten in te nemen. Een laatste maatregel was hoogdringend, namelijk de vreemde gunstelingen te verwijderen. Een besluit van 22 Juni vorderde de inlevering van al de sterkten des
| |
| |
Konings door edellieden gehouden. Simon gaf het voorbeeld met al zijne bevelhebberschappen op te geven; maar de vreemdelingen weigerden. Daaruit volgde een geweldig tooneel; de vreemdelingen zochten de wijk in 't kasteel van Wolvesham; maar de Baronnen zetten hen na en dwongen hen het land te verlaten. De Provisions werden door den Vorst bekrachtigd.
De Vrijheeren bepaalden zich bij inlandsche politiek niet. Een brief werd gericht tot den Paus en een gezantschap aan den Koning van Frankrijk gestuurd. Aan den Paus beteekende men de tusschengekomene schikkingen, en tegenover den Franschen Koning, met wien Hendrik had geoorloogd, betuigde men vredelievende inzichten.
Dit waren de beruchte Voorzieningen van Oxford. Een punt verdient opmerking, datgene dat betrekking heeft tot de benoemingen der hooge ambtenaren en bijzonderlijk des Hoogen Rechters. De bemoeiingen der uitvoerende macht waren zeer uitgebreid. Op het gebied van rechtspraak was het Hendrik III gelukt het meeste deel der burgerlijke zaken van de baroniale naar de koninklijke Hoven over te brengen. Nu maakten de rechters der koninklijke Hoven wezenlijk de wet, en alzoo verviel de wetgevende macht metterdaad in de handen der rechtsgeleerden, des te meer daar de Baronnen met wet noch recht vertrouwd waren. Hoe in dien toestand voorzien? De hand leggen op de benoeming van den Hoogen Rechter, Chief Justice, vertegenwoordiger der Kroon als wetgeefster, of wel de wetgevende macht uitsluitend aan het Twaalfmanschap opdragen? Het laatste middel was niet licht toepasselijk; want gelijk wij zoo even zegden, waren de Baronnen eerder krijgslieden dan rechtsgeleerden. Men nam zijne toevlucht tot het eerste
| |
| |
middel, en de keus van het parlement van Oxford viel op Huig Bigod, welken men voor een jaar benoemde en verantwoordelijk maakte. Op dezelfde wijze handelde men voor de benoeming der schatbewaarders, der rechters en der sheriffs.
| |
III
De zegepraal was volledig, doch niet van langen duur. De Vorst, dit is klaar, onderging niet dan met ongeduld het opgelegde juk, en zag slechts rond naar eene gepaste gelegenheid om zijne verbintenissen met de voeten te treden en zijne overweldigende politiek te hervatten. Daarbij was oneenigheid in het kamp der overwinnaars geslopen. De hooghartige Simon kon niet nalaten tegen zich machtige vijandschappen te verwekken. Robert van Clare, Graaf van Gloucester, trad zekeren dag in volle vergadering als tolk der ontevredenen op. Leicester stond hem toornig te woord, en de tusschenkomst van eenige vrienden vermocht alleen te beletten, dat het krakeel in eenen bloedigen twist ontaardde. Zelfs was men het op verre na niet eens omtrent de gedragslijn, die men volgen zou. Twee richtingen verdeelden de overwinnaars: de eenen, voorstanders van het leenstelsel, achtten de zegepraal voldoende; de anderen hielden haar enkel voor het voorspel van nieuwe veroveringen. Met breede denkbeelden bezield, droomde Simon eene volledige politieke hervorming. Zijne betrekkingen met Grosseteste en Adam Marsh, zijne persoonlijke denkwijzen, alles droeg bij om aan zijne werking eene volksgezinde strekking te geven. Daar ontstond dus eene bron van moeielijkheden.
| |
| |
Buitenlandsche gebeurtenissen brachten de spanning ten hoogste. De vrede met Frankrijk was kortelings gesloten, en Simon, die de onderhandelingen had geleid, had in naam des Konings dezes aanspraken laten varen. De Koning nam de gelegenheid waar om zich naar Frankrijk te begeven, en wierf Lodewijk IX voor zijne zaak aan. Ook won hij tot zijne plannen Prins Edward, zijnen zoon, die zoo even had beloofd de Voorzieningen van Oxford te eerbiedigen. Eindelijk, door eenen sluwen maatregel, wel geschikt om zijne zachtzinnige bedoelingen in schijn kracht bij te zetten, verbood hij den invoer van huurtroepen. Terzelfder tijd vestigde hij zich te Londen en verschanste zich in den Toren.
In de lente van 1260 dacht hij zich machtig genoeg om eenen eersten slag te wagen. De Hooge Raad, niet langer de Commissie der twaalf, werd bijeengeroepen. Ook die maatregel was niet van behendigheid ontbloot en werd door menigen edelman gunstig opgenomen. Want de instelling der Commissie had hen uitgesloten van deelneming aan het oppergezag, en de Vorst schonk hun de oude voorrechten weer. Stouter wordende, beproefde Hendrik zich de benoeming der sheriffs in de graafschappen voor te behouden, en in Februari 1261 gelukte hij er in zich van de stad Londen meester te maken. Opnieuw werd de Hooge Raad samengeroepen volgens de vormen in voege vóór de Voorzieningen en hij vergaderde te Winchester.
Daar, tot aller verbazing, deed de Vorst eene pauselijke bul aflezen, die hem van zijne eeden ontbond. De trek was oud. Jan-zonder-land had hem gebruikt, maar zonder uitkomst. Zou hij aan Hendrik III gelukken? De aanrukkende toekomst zal het uitwijzen. Het onmiddellijk uitwerksel was den Vorst voorspoedig. Het gematigde
| |
| |
gedeelte der baronnenpartij, met Graaf Gloucester aan 't hoofd, maakte rechts-omkeer, en dank zij dien steun, mocht Hendrik het oppergezag hervatten, en den kanselier, den schatbewaarder en den hoogen rechter benoemen. Maar bij de vervanging der sheriffs in de graafschappen ontmoette hij eenen heftigen tegenstand. Schier overal weigerde het volk gehoorzaamheid aan de koninklijke beambten, en bleef het de sheriffs door de Vrijheeren aangesteld, herkennen.
Bij het vernemen van 's Konings handeling poogde Simon met kracht van wapenen te weerstaan. Dit sloeg hem tegen en hij stak naar Frankrijk over. Daar bereidde hij den tegenstand.
Moeielijkheden waren eenigen tijd te voren opgerezen tusschen de Gravin Eleonora, zijne vrouw, en Hendrik III; en Lodewijk IX was met wederzijdsche toestemming als scheidsrechter aangeduid geworden. Terzelfder tijd dat hij de belangen zijner vrouw voorsprak, beproefde Simon den vromen vorst tot de zaak der baronnen over te halen. Hendrik kwam insgelijks naar Parijs.
Eene koorts Overviel hem, en Simon toog in aller ijl naar Engeland, waar de dood zijns mededingers Gloucester de kracht der gematigde partij verlamd had. Hij vond dus den tijd en de gelegenheid om den verbroken band weer samen te snoeren. Weldra schaarde de adel zich rondom hem. Ook de middelklasse, die toen aan 't opkomen was, en de geestelijkheid ondersteunden hem.
De oorlog werd spoedig ondernomen. De Baronnen namen de steden Gloucester en Hereford in, trokken op Dover af, bezetten die stad, en spanden aan met Londen dat hen weldra bijtrad.
De Koning en zijne partijgangers waren nogmaals verwonnen, en de Toren van Londen was de eenige bezitting,
| |
| |
die hun overbleef. Simon verhaastte zijnen tocht en rukte op de hoofdstad aan, waar hij op 15 Juli 1263 zegevierend binnentrok. Terneergeslagen aanvaardde de Vorst opnieuw de voorwaarden van Oxford; zijne ministers werden vervangen en Leicester nam werkelijk het gezag in handen.
Er stond geschreven, dat de lessen van 't verleden tot niets dienen zouden. Oneenigheden braken andermaal los in de partij der Baronnen. De Koning en zijn zoon namen hunnen intrek op het kasteel van Windsor en verzamelden eene krijgsmacht. Een bloedige slag zou beslissen. Vergeefs beproefde men de huidige wending der gebeurtenissen af te weren; vergeefs noemde men met wederzijdsche goedkeuring Lodewijk den Heilige tot scheidsrechter; vergeefs deed deze zijne uitspraak bij middel der Mise van Amiens en gaf hij den Koning gelijk. De Baronnen gaven slechts voor een oogenblik toe. De Mise van Amiens was beraamd geworden tusschen den Paus en den Koning van Frankrijk: Engeland nam haar slechts met wantrouwen aan. De vreemde bemoeiing strekte tot niets dan tot aandrijving der hartstochten De Koning ontbood zijne getrouwen te Oxford. Zes jaren waren verloopen, sedert men daar de beruchte Voorzieningen bewerkt had, en daar zelfs waar Hendrik terneergeslagen was, zou hij zich weer oprichten. Maar er rees hier een hinderpaal op: de Hoogeschool was in vollen luister, meer dan 15000 studenten volgden er de leergangen, en de denkbeelden van vrijheid, door het onderricht der Franciskanen verspreid, waren oorzaak dat Grosseteste, Marsh en Montfort er eenen trouwen weerklank vonden. Uit Woodstock stuurde de Vorst, op 12 Maart, tot den kanselier der Hoogeschool het bevel, den studenten te gebieden de plaats te ruimen. Het was
| |
| |
deze in de armen der Baronnen werpen, zoo zij hen reeds niet op hunne zijde hadden.
Op 5 April namen de vijandelijkheden een begin, en na eenige wisselvallige gevechten stonden de twee legers eindelijk op 14 Mei, te Lewes tegenover elkaar.
De koninklijke troepen rukten aan. De Vorst had zijn leger in drie korpsen verdeeld: Hendrik III, zijn zoon Edward en Richard, Koning der Romeinen, voerden het bevel. De jeugdige prins begon den aanval en deed een deel der strijdkrachten der Baronnen terugdeinzen; maar de drift van Edward sleepte hem mede: hij zette de vluchtelingen onvoorzichtig na, en liet aan Simon's troepen den tijd om de twee afdeelingen van het koninklijk leger uiteen te drijven.
Weldra was de neerlaag volledig. Warenne, Valencië, Guy van Lusignan, Huig Bigod en driehonderd ridders gelukten er in te ontsnappen en de Fransche kust te bereiken; maar Hendrik was krijgsgevangen. Tal van edellieden werden insgelijks gevangen en onder hen de Koning der Romeinen, de Graven van Hereford en Arundel, Filips Basset en Hendrik Percy. Vijf duizend soldaten waren weerloos gemaakt. 's Anderendaags werden onderhandelingen aangeknoopt en een nieuw verdrag, de Mise van Lewes, werd gesloten. Prins Edward moest als gijzelaar blijven. De vorst was opnieuw in de macht zijner tegenstrevers. Simon was onbetwist meester.
| |
IV
De tekst der overgaaf van Lewes is ons niet toegekomen; maar men weet, dat er in bedongen werd, dat de moeielijkheden tusschen den Koning en zijne tegenstan- | |
| |
ders ontstaan, door een scheidsrechterlijk vonnis zouden worden beslist. Voorloopig, moest in het bestuur voorzien worden, en het nieuw bewind sloeg onmiddellijk de hand aan 't werk. Het bevel over kasteelen, die van de Kroon afhingen, werd dadelijk aan aanklevers der Vrijheeren overgeleverd, en op den 4den Juni 1264 verschenen Writs, die in naam des Konings guardians of the peace, bewaarders van den vrede, benoemden en vier ridders per graafschap in 't parlement samenriepen.
De vergadering kwam bijeen op den 22sten derzelfde maand, en hare eerste zorg was het benoemen eener commissie van negen leden, gelast met te waken over de uitvoering der Mise van Lewes en met het toezicht over 's Konings handelingen, totdat het land in het bezit zijner rechten zou hersteld zijn.
De nieuwe inrichting had vele schijnbare punten van gelijkenis met die na de Voorzieningen van Oxford ontstaan; zij woog op tegen de Kroon en verijdelde haar gezag. Maar in den grond was er een hemelsbreed verschil. De geest der hervormingen in 1264 was heel anders dan in 1258. De Provisions hadden een oligarchisch karakter, en daaruit sproot de oorzaak van haar mislukken en de bereidwilligheid, waarmede het volk hare omverrewerping had aanvaard. Het stelsel van 1264 daarentegen draagt den stempel van het politiek genie des Graven van Leicester. Het had eenen breeden en liberalen grondslag, en liet niet alleen den adel, maar ook de natie in hetgeen zij zuiverst en grootmoedigst had, den talrijken en alreeds machtigen middelstand, tot de beraadslagingen toe.
Ja, tot het parlement van 1265 zal Simon buiten de gewone vertegenwoordiging, twee burgers per stad of burcht oproepen. Volgens het volledig ontwerp moest
| |
| |
de lagere geestelijkheid er ook deel van maken. Deze laatste gedachte geeft bij den grooten staatsman eenen scherpen blik in de toekomst te kennen. De nationale geestelijkheid tot de gemeenschappelijke taak toelaten, was rechtstreeks de toenadering tusschen godsdienst en vrijheid bewerken; het was Engeland voor immer van Rome scheiden; het was de Kerk democratiseeren en nog meer bewerkstelligen dan hetgeen de inrichting eener Anglikaansche Kerk, drie eeuwen later, teweeg zou brengen. Men moet overigens in die gedachte van Simon van Montfort den invloed zoeken van den man, die zoo lang zijn vriend was geweest, van Robert Grosseteste, en de vrucht erkennen der volksgezinde stelsels, welke zich in de XIIIde eeuw van een aanzienlijk gedeelte van de katholieke geestelijkheid meester maakten, en waarvan de orde van den H. Franciscus van Assisen het uitvloeisel was geweest.
Opnieuw was Simon van Montfort meester in Engeland. Zijne gaven verzekerden hem het vertrouwen en de genegenheid der menigte, en hij stond eindelijk op het punt het werk van heel zijn leven te volledigen en de herinrichting van het land onder drievoudig oogpunt van godsdienst, staatkunde en geldwezen te verwezenlijken. De vreemdelingen waren gebannen, de pauselijke invloed vernietigd, de koninklijke verspillingen ten einde. Maar Leicester's stelling, sterk en onwrikbaar als zij scheen, droeg eene doodskiem in zich. Simon, een onderdaan, sleepte zijnen gevangenen Koning letterlijk met zich mede; kon een dergelijke toestand, waarin alle grondwettelijke denkbeelden onder de voeten getrapt waren, bestendig zijn?
Een nieuw onweder bedreigde. Geruchten omtrent eenen inval uit den vreemde en eenen opstand binnen
| |
| |
's lands namen toe, en schoon de Graaf het onheil zocht te bezweren door een nieuw scheidsgerecht, ging de krijg losbreken. De Paus zond zijnen legaat, Guy di Falco, om de Baronnen te vermanen en deze sloeg hen in den ban met al hunne volgelingen, voornamelijk Simon van Montfort, den Graaf van Norfolk, de stad Londen en de Cinque Ports. Het beroep bij den Paus ingeslagen en de dood van Urbaan IV schorsten, wel is waar, de uitwerksels van dien maatregel op; maar daar de legaat verboden had met Engeland handel te drijven, geraakten de zaken in eenen benepen toestand, en weldra ontstond misnoegdheid ten allen kant. Verder lichtte Koningin Eleonora troepen in Frankrijk. In Engeland ook hieven de partijgangers des Konings het hoofd op. Simon nam alle noodige maatregelen, en in naam des Konigs riep hij in parlement de aartsbisschoppen, bisschoppen, abten, priors en dekens, de edellieden en baronnen, eindelijk twee ridders per graafschap en twee burgers per stad of burcht. De vergadering kwam te Londen bijeen, in het beruchte parlement van 1265.
Men heeft de gewichtigheid dezer bijeenkomst willen geringschatten, en er slechts het logisch gevolg in zien van eenen vroegeren toestand van zaken. Dit is mogelijk. Maar wat men niet mag over het hoofd zien is, dat aan Simon de eer toekomt beseft te hebben, dat de vertegenwoordiging van alle de standen in den staat, alleen vermocht een grondwettelijk parlement daar te stellen. Ziedaar zijne onbetwistbare verdienste.
De taak van het parlement was uiterst moeilijk. De Mise van Lewes moest bekrachtigd en de toestand des Konings geregeld worden. Ook duurde de zittijd van den 20sten Januari tot in het midden van Maart. Men kent
| |
| |
er geenszins de verhandelingen van; men weet nochtans, dat de Vorst zwoer te handhaven hetgeen gedaan was, en dat hij en zijn zoon zich verbonden geene betrekkingen te onderhouden met de gebannen vreemdelingen. Koning, Kroonprins, drie bisschoppen en de meier van Londen onderteekenden.
| |
V.
De slotramp naderde. Oneenigheden ontstonden in de partij der overwinnaars, en Prins Edward ontvluchtte Hereford, waar hij op zijn woord gevangene was. Graaf Gloucester, zoon van den voormaligen mededinger van Simon, kon niet dulden op den tweeden rang te staan; noodzakelijk werd hij het middelpunt der tegenpartij, het hoofd der misnoegden. Simon riep dadelijk al de krachten des lands op, en bereidde zich tot den strijd tegen den koninklijken Prins, dien Gloucester reeds had vervoegd, onder belofte dat niets zou gewijzigd worden aan de oude instellingen, en dat de vreemdelingen evenals nu van alle ambten zouden verstoken blijven. Andere edellieden hadden het voorbeeld van Gloucester gevolgd. Bristol, en meer steden, het graafschap Chester hadden zich rondom den Prins geschaard. Ook voltooide Simon zijne voorbereidsels in alle haast. Zijn plan was Prins Edward in Worcester te omsingelen. De onbehendigheid zijns zoons deed alles mislukken.
Op den 28sten Juni had Leicester aan dezen bevolen hem met de strijdmachten te vervoegen, waarover hij beschikte, en eene lichting te doen. Den 16den Juli hield de jonge van Montfort zich, in zijnen overmoed, onledig met de verwoesting van Winchester, en bevond zich
| |
| |
in de laatste dagen der maand op het kasteel zijns vaders te Kenilworth. Hij had weinige troepen onder zijn bevel; wat nog meerder hinderde, was het verzuim der meest alledaagsche voorzorgen. De soldaten namen hunnen intrek in het dorp, in stede van binnen het kasteel te legeren. Edward zag in, dat het er hem om te doen was de samentreffing der vijandelijke machten te voorkomen. Van Worcester uit rukte hij in ijlmarschen naar Kenilworth op, en overviel op den 1sten Augustus den vijand. Het was eer eene slachting dan een slag. De meeste Baronnen werden in het bed om hals gebracht. Anderen vonden geen behoud dan in eene onteerende vlucht. De jonge Montfort vermocht te nauwernood op het kasteel eene schuilplaats te vinden. Maar Edward verloor geenen tijd: hij bracht zijne gevangenen en zijnen buit naar Gloucester en toog op Simon van Montfort af.
Deze had Hereford op den 2den Augustus verlaten en was eenige mijlen bezuiden Worcester de Severn overgestoken. Vandaar trok hij naar Evesham, waar de monniken der abdij hem ontvingen. In den morgen van den 4den Augustus bereidde hij zich om naar Kenilworth op te rukken. Dien morgen had de bisschop van Worcester de mis gelezen. Plotseling zag men een legerkorps naderen, voorafgegaan door de banieren van Montfort. ‘Het is mijn zoon!’, riep Simon vol vreugde, ‘maar gaat zien’. De schildwacht beklom den toren der abdij en bespeurde achter de Montfortsche standaards de Luipaards van den koninklijken Prins. Dezes laag was volkomen gelukt. Graaf Simon vatte in eenen oogwenk welk gevaar hem bedreigde. Hij besteeg eene kleine helling en zag 's Prinsen banieren wapperen en in de verte de troepen der Graven Gloucester en Mortimer,
| |
| |
die zijne flank en zijne achterhoede bedreigden. Een breede waterloop maakte den verdedigers der vrijheid allen aftocht onmogelijk. Simon bewonderde de krijgskunde zijner tegenstrevers. Het was niet langer die onstuimigheid, welke het jaar te voren het verlies van den slag van Lewes kostte. ‘Bij St Jacob!’ riep hij uit, ‘zij maken knappe vorderingen; dat hebben zij niet allen uit zich zelven: zij hebben het mij afgeleerd. Bevelen wij onze zielen aan God; want onze lichamen zijn in de macht des vijands.’ Hij wendde zich tot de volgelingen, die hem in deze lange worsteling hadden bijgestaan, en bezwoer hen te vluchten en zich te besparen voor betere dagen. Allen weigerden hem te verlaten. Zijn zoon Hendrik smeekte hem, dat hij beproeven zou te ontkomen; hij wilde niet. ‘Ik ben in den oorlog grijs geworden, en mijn leven loopt ten einde. Er is iets in mijn bloed, dat mij zegt, dat mijne voorvaderen nooit het slagveld ontweken’.
De vijand naderde meer en meer, en de kring van ijzer sloot zich dichter en dichter toe. De ridders schaarden zich rondom hun opperhoofd, en daar werd een reuzenstrijd gestreden. Herhaalde malen moesten de koninklijke troepen achteruitdeinzen voor dien muur van mannen en paarden. Allengskens werd het getal der getrouwen van Montfort kleiner en kleiner. De moedigsten vielen aan zijne zijde. Zijn zoon Hendrik werd doodelijk getroffen, zijne magen, zijne vrienden, Pieter van Montfort, Huig van Spenser, Ralph Basset bezweken. Hij alleen stond nog recht, alsof geen slag hem treffen kon. Zijn paard werd onder hem gedood. Hij vocht te voet, hieuw en stak. Men riep hem zich over te geven. ‘Never will I surrender to dogs and perjurers, but to God alone,’ was zijn antwoord. Hij werd eindelijk getroffen en stortte
| |
| |
neer om niet meer op te staan. Het gevecht of liever het bloedbad had slechts drie uren geduurd. De hemel was overtrokken, een onweer was uitgeborsten, de donder had geknald, aardschokken hadden zich doen gevoelen, en het was te midden der opgeruide natuurkrachten dat de held der Engelsche vrijheden viel.
De Koning was te midden der Baronnen en kwam bijna door de eigene handen zijner partijgangers om. Zijn neergelaten vizier liet niet toe hem te erkennen, en tevergeefs riep hij zijnen naam: het rumoer overdekte zijne stem. Een houw sloeg zijn vizier af. ‘Ik ben Hendrik van Winchester’ riep hij. Men geleidde hem bij zijnen zoon.
De lijken der gesneuvelden werden in de abdij te Evesham begraven. De koninklijke Prins woonde de begrafenis bij van zijnen voormaligen vriend, van het petekind zijns vaders, den jongen Hendrik van Montfort. Maar de vijanden van den Graaf van Leicester koelden hunne wraak aan zijn lijk: men sneed het handen en voeten af, en het verminkte hoofd werd aan de vrouw van Rogier Mortimer te Wigmore gezonden. Eenige deelen van het lichaam werden naar verschillende steden gestuurd. De romp werd door de monniken der Evesham-abdij eerbiedig begraven onder het hoogaltaar hunner kerk. De liefde des volks wreekte den grooten man. Voor de zwakken en de verdrukten was Simon geen muiteling, geen vuig gebanvloekte, maar een roemrijk martelaar, en in hun eenvoudig geloof riepen zij hem aan als eenen gelukzalige, en schreven hem wonderen en mirakelen toe. Een kerkdienst werd te zijner eere ingesteld.
| |
| |
Salve Simon Montis Fortis,
Duras poenas passus mortis,
Protector gentis Angliae,
Sis pro nobis intercessor,
Zoo luidt eene der hem toegezongen hymnen.
| |
VI.
De terugwerking was geweldig. Hendrik III vergaderde te Winchester een parlement, dat onder de koninklijke drukking al de akten van het bewind sedert den slag van Lewes vernietigde, de goederen der edellieden, welke te Evesham in de rangen der opstandelingen gestreden hadden, verbeurd verklaarde, en den buit aan de partijgangers des Konings ronddeelde. Londen werd van zijne voorrechten beroofd, de meier en de aanzienlijkste burgers in gijzeling geworpen en de stad veroordeeld tot eene boet van twintig duizend mark. De tegenstand was schier onbeduidend, behoudens in de Oinque ports, waar de jongere zoon van Simon de worsteling voortzette, op het kasteel van Kenilworth, waar dertienhonderd soldaten eene schuilplaats gezocht hadden, en in het Oosten. De dapperheid van den koninklijken Prins kreeg de bovenhand op den oproergeest, en in 1267 heerschte er vrede in Engeland. Hendrik III hield de heerschappij niet lang: hij stierf in 1272, den jeugdigen overwinnaar van Evesham voor troonopvolger nalatende. Deze was op de kruisvaart; maar tegenstrijdig met het gebruik, werd de eed van trouw in zijne afwezigheid afgelegd.
| |
| |
Weinige vorsten waren den troon zoo waardig als Edward I. Zijne goede inborst, zijn moed, zijne zeldzame begaafdheden als staatsman, de ondervinding gedurende jarenlange worstelingen opgedaan, alles had hem voorbereid tot den hoogen rang hem door de geboorte beschoren. Ook is er in de Engelsche geschiedenis geene regeering beter en edeler vervuld dan de zijne. Omringd door rechtsgeleerden evenals zijne groote tijdgenooten Lodewijk IX, Alfons de Wijze en Frederik II, legde hij zich toe op de hervorming van 's lands wetten.
In al de takken van 't bestuur voerde hij gelukkige wijzigingen in. Nationale raden werden bijeengeroepen in 1275, 1283, 1290, 1294 en 1295. Eindelijk, dank aan de pogingen van Rogier Bigod van Norfolk en van Humfried Bohun van Hereford, dank ook aan de wijsheid des Konings ontving het Engelsche Parlement eene laatste en beslissende bekrachtiging. De vroegere charters werden bevestigd door eene in 1297 vergunde keur, uit Gent gedagteekend, en voortaan zagen de Commons van Engeland hare rechten erkend.
Stellig kwamen er nog sombere dagen voor de Engelsche vrijheid; maar immer vond het edele land mannen van genoegzamen moed, om ten koste van hun leven de onafhankelijkheid der natie te verdedigen. Dat is zelfs de karaktertrek der Engelsche geschiedenis. Sedert de XIIIde eeuw en tot nu toe, is alles in die geschiedenis samenhangend en aaneengeschakeld. Bestendigheid en vooruitgang is wat het ras onderscheidt. Niets schooners kennen wij dan die lange onafgebrokene reeks van groote karakters, krachtvolle geesten. Allen brengen hunnen steen bij tot het gebouw, allen doen hun volk eenen stap vooruitzetten in de baan des vooruitgangs. Iedere eeuw heeft zijne worstelaars, nu
| |
| |
krijgers, dan weer staatslieden, die hunne rust, hun leven offeren, of meer nog hunne nagedachtenis ten prooi laten aan laster en haat. Wat nog merkwaardiger is, niets wordt er tevergeefs gepoogd, sedert de eerste grondvesting der Bngelsche grondwet, tot aan de voltrekking van het gevaarte.
Ongetwijfeld bestaan van dit alles menigvuldige oorzaken. Het zou zelfs gewaagd zijn te beweren al die oorzaken op te sporen en te verklaren. Zonder eenigszins die verouderde leer te willen aannemen, welke in de ontwikkeling der menschenzaken de besturende hand eener Voorzienigheid ziet, kan men nochtans niet betwisten, dat er in de geschiedenis een geheimzinnig en tot nog toe ondoordringbaar element ligt. Hoe het ook zij, dit mag niet vergeten worden, dat aan den mensch de verdienste en de schuld toekomt van wat op aarde gebeurt. Onze vrijheid is geen ijdel woord, en wie haar loochenen wil, is, onzes dunkens, waanzinnig. Daarom past het recht te laten wedervaren aan wie het menschdom het best vertegenwoordigd heeft, aan wie het meest van den mensch in zich had. Wij hebben bij den aanvang dezer bladzijden den naam van eenen der scherpzinnigste denkers onzes tijds ingeroepen, van Thomas Carlyle. Volgens hem verbeeldt de held en vat hij in zich samen de gansche beschaving van den tijd, die hem zag geboren worden. ‘Al wat wij in de wereld tot stand zien,’ zegt hij, ‘is eigenlijk het stoffelijk, het uiterlijk gevolg, de verwezenlijking en vleeschwording der denkbeelden, die de groote mannen hebben bezield’. Dit stelsel te verre drijven ware gevaarlijk; maar eene groote waarheid ligt er in opgesloten. Die waarheid hebben wij willen toepassen. De man, dien wij gekozen hebben, werd langen tijd miskend. Zijne gedachtenis werd uitgewischt.
| |
| |
Heden nog zoekt men vruchteloos den gedenksteen aan zijnen roem opgericht. En nochtans, wie mag er op bogen slechts ten deele een werk te hebben opgevat, zoo bewonderenswaardig, zoo grootsch als dat van Simon van Montfort. Hij heeft voor zijn aangenomen volk de staatkundige vrijheid voorgedroomd; te midden van een leentijdvak noodigde hij den middelstand om samen te werken met de geestelijkheid en den adel tot de grootheid des vaderlands. Zijn droombeeld kreeg een wezen, zijne gedachten werden toegepast, en thans getuigt het Huis der Gemeenten van Engeland, ten top zijner macht, wezenlijke gezagvoerder over het vrijste land der aarde, van het scherpe vooruitzicht, van het politiek genie des dapperen worstelaars der XIIIde eeuw.
Ernest Nys.
|
|