Nederlandsch Museum. Jaargang 6
(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Bijdragen tot de geschiedenis der Middelnederlandsche letterkunde in Vlaanderen.Ik wil eindelijk eene reeds oude belofte vervullen, aangegaan tegenover mijnen gewezen Professor, mijnen vriend Dr. J.F.J. Heremans en de lezers van het Nederlandsch Museum, met hun eenige ontdekkingen mede te deelen, welke ik er in gelukt ben gedurende lange jaren zoekens in Staats- en stadshandvesten nopens onze middeleeuwsche schrijvers en schriften te doen. Ik schud dus het stof der oude perkamenten en papieren af, en treed uit de puinen der grauwe monumenten, om eenige steenen te meer voor het grootsche gedenkteeken onzer Middelnederlandsche Letterkunde bij te brengen, en alzoo de voortreffelijke geschiedenissen van een' Jonckbloet, een' van Vloten, een' Serrure, te trachten te volledigen. De voorraad is waarlijk niet zeer groot, vooral wanneer ik op de overigens voor andere geschiedkundige werken afgedane opzoekingen neerzie; doch het zal misschien wel eenig genoegen aan de beoefenaars der Middelnederlandsche letteren verschaffen, ettelijke levens- of schriftbijzonderheden over geliefkoosde dichters of rijmen te vernemen. Ik ben dus van zin enkele | |
[pagina 130]
| |
bijdragen te leveren over de Boekverzamelingen der middeleeuwen in Vlaanderen, voornamelijk van eenige poorters van Gent in de XIVe eeuw, om voorts belangrijke onbekende bijzonderheden uit authentieke stukken te melden over de schrijvers en schriften, die men er in kon aantreffen, als daar zijn: Willem die den Madoc (en den Reinaert) maecte, rondom 1220; Boudin de Jonghe, monnik van Ter Doest, die dit laatste in 't Latijn vertaalde, rondom 1272; Willem uten Hove, prochiepape van Aerdenborch, die in 1244 stierf; Diederic de Clerc of de Brievere van Assenede, overleden in 1291, alsook zijne bloedverwanten en afstammelingen; Segher Dieregodgf, die vóór Maerlant de historie van Troye dichtte; de groote Jacob de Coster van Maerlant, later klerk te Damme, zijne beschermers Aelbrecht, Heer van Voorne en Niclaes, Heer van Cats, zijne voortzetters, Philip uten Broeke van Damme, Lodewijc prochiepape van Sichem en Velthem en Hein van Aken van Brussel, en zijne vertalers, Jan de Bukelare en anderen; de Colpaert's van Gent en omstreken; Boudin van der Luere, de scrivere van Gent in 1382; en eindelijk de geheimzinnige Smet van Huysse met zijne Prophetïén van 1376 en 1391. Ik zal er eenige noten bijvoegen op de Feesten en Boerden, op de Glerhen en Minnestreelen der Vlaamsche gemeenten, op de leuzen, legenden en opschriften van wapens en schilden, zegels en zerken der edelen en poorters, beelden en tafelen van snijders en schilders, scrivers en scriveinen, alsook op den invloed der Middelnederlandsche romans op de zeden en namen. Mochten de volgende bladzijden eenige leemten aanvullen, en een te lang stilzwijgen van mijnentwege, hoewel door drukke ambtsbezigheden eenigszins gerechtvaardigd, mij niet geheel en gansch ten kwade doen duiden. | |
[pagina 131]
| |
I.
| |
[pagina 132]
| |
Duinen negen handschriften voor de aanzienlijke som van tachtig pond van Atrecht verkoopen.Ga naar voetnoot(1) Menigvuldige geschenken van boeken worden in de tweede helft der XIIIe eeuw aan de abdij van ter Doest gedaan: in April 1269 geeft haar David, prochiepape van Lisseweghe, in zijn testament ‘duo volumina decretalium de antigua compilatione’Ga naar voetnoot(2); in 1286 vermaakt Margeriete van Hee aan haren zoon Jan, monnik dier abdij, eenige huizen te Brugge om de boeken te koopen, die hij noodig hadGa naar voetnoot(3); en den 16den Juni 1291 wordt alweder aan dezelfde abdij eene gift van drie en twintig boeken gedaan door Gervasius, ‘professor legum’, kanunnik van Sint-Donaas te BruggeGa naar voetnoot(4). Maar de aanzienlijkste boekengift werd haar geschonken in zijne akte van laatsten wil, van 10 Juli 1300, door Nicolaas van Biervliet, den jonge, ‘junior’, die haar al zijne boeken van spraakleer, medicijnen en redekunde naliet.Ga naar voetnoot(5) Hij was zoon van eenen anderen Nicolaas van Biervliet, den oude, ‘senior’, klerk der schepenen van Brugge, die zelf in zijn testament, van Juni 1293, benevens aanzienlijke giften aan zijne zonen, waaronder eenen monnik te Sint-Andries-bij-Brugge, en aan zijne dochters, prachtige legaten van land of zilverwerk aan den schoolmeester, ‘Rectori scolarum’, van Biervliet, waar hij waarschijnlijk zijnen oorsprong had, en van andere plaatsen had achtergelaten.Ga naar voetnoot(6) Beide | |
[pagina 133]
| |
klerken, vader en zoon van denzelfden naam, bewoonden te Brugge een huis in de Hoogstraat dat zoo aanzienlijk was, dat het, verbeurd verklaard in 1302, ten geschenke gegeven wierd en tot woning diende aan den beroemden held van Brugge, den weversdeken, Pieter de ConincGa naar voetnoot(1), wiens wapenbroeder in den beruchten Sporenslag, Willem van Saeftingen, zelf leekebroeder was in dezelfde abdij van ter DoestGa naar voetnoot(2). Ook waren de boekverzamelingen der abdijen van de Duinen en ter Doest vrij aanzienlijk en droegen reeds in die vroege eeuwen hare vruchten. Weinig gestichten brachten zulk een aantal geleerde schrijvers voort: Alberik, monnik van Ter Doest, schreef in 1272, een nu verloren werk ‘de expeditione Flandrorum in Terra Sancta; Walter de Muda, in 1274, eene levensschets van den heiligen Torphim, bisschop van Noorwegen, in die abdij gestorven; Victorinus Thosanus, in 1383 tot Zwijveke bij Dendermonde overleden, had het werk van Alberik voortgezet; en de abt Willem de Smidt, die zijne boeken aan de abdij vermaakte, schreef op het einde der XIVe eeuw, eene ‘Summa theologioe scolasticoe’Ga naar voetnoot(3). In de Duinen schreef Jan Brando, gestorven in 1413, eene niet onverdienstelijke kroniek van Vlaanderen, voortgezet en uitgebreid door Adriaan de Budt, in 1488 overledenGa naar voetnoot(4), en dikwijls door onzen besten geschiedschrijver der XVIe eeuw, Jacob de Meyere benuttigd; enz. Overigens waren deze gestichten geene uitzondering | |
[pagina 134]
| |
onder de middeleeuwsche kerken of kloosters; de bibliotheek van het Klooster van Sinte Barbara te Delft telde omtrent 1450 niet min dan honderd en negen boekenGa naar voetnoot(1). En geen wonder; niet twijfelachtig is het dat, na den ‘Volkenstorm’, die de oude wereld omverrewierp en hervormde, de wetenschap eerst eene schuilplaats in de stille cellen der monniken vond; dáár wierden de oude handschriften bewaard, herschreven, soms ook uitgeschrabd om met onbeduidende gebeden de heerlijke gewrochten van vroeger eeuw te overschrijvenGa naar voetnoot(2); en men kan den schrijflust der geestelijken afmeten, als men weet, dat bij hen het algemeen gevoelen heerschte, dat elke letter op het perkament gezet eene zonde uitwischteGa naar voetnoot(3). Vele kloosters waren beroemd om hunne prachtige handschriften, en zoo ziet men onder anderen, in de XIIIe eeuw, de Abdij der zusters van Onze Lieve Vrouw van Sioen op den Eyndriesch bij Oudenaarde (in welke stad ze in 1420 wierd verplaatst) een werkhuis bezitten van schoonschrift, verlichting en boekbinderij, dat onder toepzicht stond van eenen geestelijken en twee leekebroeders van het Augustijnen-klooster van Gent, en het Scriptorium der Proosdije van Elseghem, derzelfde orde, evenaarde 't in rijkdom en roemGa naar voetnoot(4).
***
De weet- en leeszucht drong overigens zeer vroeg door van den geestelijken in den wereldlijken stand, en in de | |
[pagina 135]
| |
eerste plaats bij de vorsten en heeren. Zonder de grootsche en loffelijke plannen van Karel den Groote of Lodewijk den Vrome te melden om, niet alleen de letteren aan te moedigen, maar zelfs de wetten en liederen des volks door handschriften te doen kennen en vermenigvuldigen, noch de pogingen onzer Vlaamsche of Brabantsche vorsten om de schrijvers en zangers aan te sporen en zelven de lier te hanteeren, zullen wij ons bepalen bij het melden der gekende boekverzamelingen van een drietal Fransche en Vlaamsche heeren der XIVe eeuw: wij bezitten namelijk de uitvoerige lijst der handschriften van Raoul van Nesle in 1302, van Robrecht van Bethune in 1322, en van Godevaard van Naast in 1337. De boekenlijst van den Constabel van Frankrijk, Raoul van Clermont, Heer van Nesle, die heldhaftig stierf in den Sporenslag te Kortrijk, den 11den Juli 1302, komt vóór in den inventaris der meubelen zijner kapellen te Parijs, Biauleu en Frasnich.Ga naar voetnoot(1) De lange perkamenten rol bevat, benevens kostelijke juweelen, zooals ivoren tafereelen en beelden, niet min dan vijftien meest alle geestelijke boeken: Messets, Antiphonaire noté, Breviaire, Sautiers, Graduel, Eures, enz. Dat die boekenboedel overigens niet gansch tot den kerkdienst bestemd was, bewijzen een paar schriften van heiligen (2 petits livres de S. François et de S. Wistasse) en een boek van rechtsgebruiken (uns livres de Coustumes.) Wat ook eene hooge waarde aan deze lijst bijzet, is de prijs der boeken, welken men met dien der andere meubelen kan vergelijken. Veel belangrijker nog, omdat zij gansch wereldlijk is, | |
[pagina 136]
| |
komt ons de boekerij voor van den Vlaamschen Graaf, Robrecht van Bethune, overleden in 1322.Ga naar voetnoot(1) Zij bestaat uit een en twintig boeken, waarvan 7 godsdienstige, 3 letterkundige, 2 van rechten en 1 van geschiedenis: allen schijnen in het Fransch geschreven, ettelijke aldus vermeld als uit het Latijn vertaald; de godsdienstige zijn: Les dis commandemens Nostre Seigneur; Ruth, Tobie, Apocalypse en andere uittreksels des Bijbels; Miracle Nostre Dame in rijm; Vie de Sains et des Aposteles; Vie des Pères; Vie Sainte Estase, Lois et sermons et deus livres de sermons; de rechtsgeleerde: Somme sur Code et Digeste; Estret d'Institude et de Fief; de echt literarische: Godefroi de Bullion in twee boeken, Merlin, en Contes du Barisiel; de historische: Cronikes des contes de Flandres. Uit die lijst kennen wij den geest, die aan het Fransche hof onzer Graven van Vlaanderen uit het huis van Dampierre in het begin der XIVe eeuw, en namelijk eenige jaren na den beroemden Sporenslag en wel bij de volkgeliefdsten onder hen, regeerde. Benevens eenige brokken uit den bijbel en heiligen- of kerkvaderslegenden, vindt men er slechts stukken van Romeinsch en leenroerig recht, Fransche romans, en eene enkele geschiedenis der Graven zijne voorvaders, die dan ook waarschijnlijk zoowel in Fransche taal als in Franschen zin was opgesteld. In denzelfden trant is de boekerij samengesteld van eenen Henegouwschen landheer, Godevaard, heer van Naast, bij Zinnik, die in 1337 stierf, dat is juist in dit jaar, toen de groote burger van Gent Jacob van Artevelde zijne intrede in de politieke wereld deed, en | |
[pagina 137]
| |
twee jaren nauwelijks vóórdat hij al de vaderlandsche landheeren van Vlaanderen, Brabant en Henegouwen, in een machtig verbond met de rijke, vrijheidlievende steden dezer drie landen sloot. Rijker nog is die boekverzameling van eenen eenvoudigen landheer dan die des machtigen Graven van Vlaanderen; want zij bevat vier en twintig boeken, waarvan 9 godsdienstige werken, 8 romantische, 5 wetenschappelijke of zedenleerende, en 2 geschiedkundige. De geestelijke zijn: 1 Bible, parmi les Evangiles, 1 livre des Miracles Nostre-Dame, partie d'un Messel, 3 Sautiers, 1 Heures, 1 livre des Sept pékiés mortels en 1 livre des Paines d'infier; de romantische: 1 livre le message Carlemaigne, 1 romanch d'Aëlis et l'Empereur et du roy Ingres, 1 rommanch d'Atis et de Prophelias, 1 romanch de Sidraach, le romanch des Frans royaus, le romanch de Mainnet, 1 romanch des Aventures d'Oultremer en le Veus dou Paon; de wetenschappelijke: 1 mapomonde en romanch, le livre des philosophes, les secres Arristote, 1 livre de le surgie maistre Rogier en 1 Luchidaire en romanch; eindelijk, de geschiedkundige: Cronikes de Pappes en Cronikes de HainnauGa naar voetnoot(1). Doch wat ons deze boekenlijst als eenen kostelijken schat doet beschouwen, is de vermelding der prijzen van elk handschrift, daar wij deze met den prijs der waren en meubelen in dezelfde rekening kunnen vergelijken; zoo zien wij, dat de prijs der dieren was, in schellingen: voor het schaap 8, het varken 20, de koe 50, de merrie 60, den stier 65, den os 175, enz., terwijl de boeken, benevens vier kleine tractaten van 16 en 32 deniers, in schellingen geprezen worden: twee maal 5 ⅓, vier maal 8, één maal 13 ⅓, vier maal 16, één maal 26 ⅔, | |
[pagina 138]
| |
twee maal 32, twee maal 40, en één maal 48, 80, 100 en 110 schellingen, wat al te zamen de vrij aanzienlijke som uitmaakt van 26 pond 28 schellingenGa naar voetnoot(1). Uit die cijfers, vergeleken met den prijs van het vee en de boeken in onzen tijd, kan men afmeten, hoe kostelijk deze laatsten in de XIVe eeuw waren, iets dat geenszins zal verwonderen, als men het oog houdt op den grooten arbeid, die vóór de uitvinding der boekdrukkunst tot het vervaardigen van een handschrift noodig was.
***
Doch het wordt tijd de sombere en stille kloosters en van wierook walmende kerken, alsook het trotsche vorstelijk paleis en forsche leenheerskasteel te verlaten, om eenen nieuwsgierigen blik te werpen in de steden of poorten op dien derden stand der burgers uit vrijgemaakte boeren ontstaan. De Gilde, tot Gemeente uitgedijd, sluit zich in de wallen en muren der poort, waarover eene lucht van vrijheid, arbeid, godsvrucht en broederliefde zweeft; en daarbinnen is elke stad een staat. Laat ons eene van die kleine werelden, en wel namelijk de machtige en prachtige stad Gent, onder wetenschappelijk en letterkundig oogpunt van naderbij beschouwen. Ook hier rijzen in de middeneeuwen, doch lager dan Belfort, Schepenhuis en Hallen, de torens en tinnen van kerken en kloosters, de sterke steenen der groote burgers, de houten en leemen huizen en hutten der werkers. De gedachte, vervoerd door het handschrift, treedt ook al die woningen binnen, om al die gelijk geschapen breinen op te wekken en te ontwikkelen, en ze op dezelfde hoogte te plaatsen. Wij kunnen door eenige belangrijke | |
[pagina 139]
| |
ontdekkingen dien om zoo te zeggen knagenden worm der wetenschap zijn weelderig werk zien verrichten. Door een gelukkig toeval zijn ons - (oneindige en eenige schat) - de staten van goederen van bijna alle poorters der stad Gent sedert het midden der XIVe eeuw bewaard gebleven. Zij beginnen met het roemrijk tijdperk van Jacob van Artevelde en loopen tot op onzen tijd: zij beslaan honderden zware folianten, en behelzen voor de XIVe eeuw alleen meer dan veertig duizend aktenGa naar voetnoot(1). Die charters, voornamelijk die der Weezenboeken, beschrijven ons de goederen van elke familie: landen, leenen, huizen, renten, gereed geld, en somtijds meubelen, wapens en kleederen, en laten ons aldus toe in de geringste zoowel als in de grootste poorters-huisgezinnen te dringen. Wij kunnen ons bij den huiselijken haard nederzetten, en, eenen blik in de kamers werpende, er de leden van den stam zien leven en werken. Welnu, op die veertig duizend akten, die ik voor mijn groot werk over de Artevelden heb gelezen en geëxcerpeerd, zijn er, benevens eenige onbeduidende meldingen van ongenoemde boeken en rollen, slechts vijf, waar er van boekenboedels, met namen genoemd, wordt gewag gemaakt. Natuurlijk waren deze vijf poorters van Gent niet de eenigen die handschriften bezaten: het groot aantal boeken bij de geringste burgers zal ons integendeel bewijzen, dat ze in dien stand zeer verspreid waren; de waarschijnlijke reden waarom ze zoo zelden vermeld worden is, dat ze, | |
[pagina 140]
| |
gelijk de meubelen, in de handen der bezitters bleven, en slechts in aanmerking kwamen, als er geschil over hunnen eigendom wierd geopperd. Daarom zijn ons die boekenlijsten dubbel kostbaar; wij gaan er zoowel karakteristieke trekken over de zeden des tijds als onschatbare openbaringen voor onze Middelnederlandsche letterkundige geschiedenis in aantreffen. Die gelukkige bezitters van boeken zijn de predikheer van Gent, Jan van Coudenhove in 1349, de handschoenmaker Lodewijk de Beere in 1353, de poorter-ridder heer Willem van den Pitte in 1365, de chirurgijn meester Symoen Elyaes in 1375, en de poorter Jan Wasselins in 1388.
***
Laat ons eerst de enge en stille cel binnentreden van den kloostermonnik Jan van Coudenhove. Hij behoorde tot eenen der aanzienlijkste poortersstammen van Gent, die de vaderlandsche zijde der Clauwaerts had gekozen. Van zijne bloedverwanten waren Jan 12de schepen der Keure in 1322, Jacob 9de van Gedeele in 1324, en Pieter 12de van Gedeele in 1340, een der vijf parochie-hoofdmannen van Gent onder Jacob van Artevelde in 1342 gekozen, weder tot 2den schepen van Gedeele in 1347 benoemdGa naar voetnoot(1), en in 1350 overleden, in welk jaar zijne vrouw in een geschil komt voor een paard van 10 pond grooten met des Opperhoofdmans aartsvijand Jan van SteenbekeGa naar voetnoot(2). Aan ‘ser Pieters zuster van Coudenhove’ werd door de Stad een geschenk van eene nap gezonden ‘doe soe huwede’Ga naar voetnoot(3), | |
[pagina 141]
| |
aan zijnen zoon ‘der Franchois eene coppe, tsire erster messe’Ga naar voetnoot(1) en aan zijne dochter ‘een trepiet ende fonteinepot, doe mense clede nonne in die Biloke’Ga naar voetnoot(2). Deze priester Frans was schepenenklerk van Gedeele in 1344, onder borg (van 200 pond grooten) van Pieter, Jan, Ghisel en Pauwels van CoudenhoveGa naar voetnoot(3), en kwam nog voor in eene verdeeling van versterfte ten jare 1355, met verscheidene leden van denzelfden stam en naamGa naar voetnoot(4), onder anderen Ghiselbrecht, schepen van Gedeele in 1363, 1367 en 1369Ga naar voetnoot(5). Menigvuldige andere leden dezer familie worden tot op het einde der XIVe eeuw vermeld.Ga naar voetnoot(6). In welken graad onze monnik tot die personen vermaagschapt was, is ons niet gebleken: hij was waarschijnlijk ook zoon des Gentschen hoofdmans Pieter: na dezes dood in 1349 komt zijne moeder, de Vrouwe van Coudenhove, in geschil met de Jacopinen of Predikheeren nopens de boeken, die hij had achtergelaten. Die boeken zijn ten getale van vier en twintig, alle in 't Latijn, en van geestelij ken aard; benevens dien boekenschat behelsde de onaanzienlijke cel van den monnik slechts eenige onbeduidende kleedingstukken: twee broeken, twee borstkleederen, twee paar kleederen, een riemleder, twee messen, twee paar wanten, een paar lingense, een hoofdkleed; en dan tot dienst van tafel en bed: twee paar lijnen lakens, achttien stukken ammelakens en dwalen, een priael en twee stukskens lijnwaad. Men ziet, dat voor zoo rijk en welgeboren eenen kloosterling de levensbehoeften karig | |
[pagina 142]
| |
en gemeen waren. Doch lezen wij de akte zelve van het geding! Zij is van 13 December 1349: de taal is sedert niet zoo zeer veranderd dat zij den tegenwoordigen lezer moet afschrikken: ‘Kenlijc sij allen &ca, dat alse van den contente, ghescille, debatte ende ghedinghe dat was tusschen den goeden lieden van den Jacopinen van Ghend ane deene side, ende der Vrouwen van Coudenhoven an dandere side, commende en sprutende alse van diverse manieren van bouken die der Jan van Coudenhoven sier moeder vors. ghelaten soude hebben ende die de Jacopine der Vrouwen eisschende waren, welke boeke hier naer volghen in latine in der manieren dat se de Jacopine hieschen, dats te wetene: Summam Johannis sive Raymundi xvj scuta, Biblam xiiij scuta, Summam de Casibus iij florenos, Postillam magistri Thome anglici super ij pfrii viij scuta, Textus naturalis sex flor. vel ‘iiij ½ scuta, Scriptum metaphysice beati Thome super xiiij libros ij scuta vel ij flor., Scriptum physicorum super diversos libros naturalis beati Thome iij scuta, Scriptum Egidii supra libros de generatione unum scutum vel unum flor., Textus de anima posteriorum et priorum unum scutum vel flor., Questiones beati Thome de terminatione unum flor., Novam logicam ij flor. vel xxviij gro., jam hanc eam, Scriptum beati Thome super de anima et posteriorum unum scutum vel unum flor., jam hoc ipsum, Scriptum Egidii super libros elencorum xij gro., Tria commenta domini Alberti super veterem logicam, Item super libros posteriorum, Item super libros elencorum et topicorum iij scuta, Scriptum Petri de Sancto Amore cum notabilibus domini Alberti unum flor. vel xij gro., Questiones domini Durandi supra veterem logicam xij gro. vel x, Questiones Britorum super | |
[pagina 143]
| |
veterem logicam & sex prov. x vel viij gro., Scriptum Egidii supra libros de anima ij flor.; Item ij brouke, ij burstcleedere, ij paer liinlakene, xviij sticken ammelakene ende dwale, een priael, ij stickelkine lijnwaeds, ij messe, ij paer wanten, i paer lingense, i hoeftcleet, i riemleder, ij paer cleedere, iij sargen; cetera misi in camera versus ad cautelam et in cella; van welken saken Scepenen van der Kuere in de stede van Ghend, her Gillis Rijnvisch ende sine ghesellen, na eisch, na andworde, na tale, na wedertale, en na al dats voer hem quam, ende na de costbedinghe die de Jacopine der Vrouwen daden: so wijsden Scepenen vors. de Vrouwe vorghen. ledech ende quite van den vors. eessche mids dat si ghereet was haer eet te doene, en dat de Jacopine haer verlieten van den eede. Dit was ghedaen int scependoem Gillis vors. up den xiijn dach in december Ànno Dni mocccoxlixo.’Ga naar voetnoot(1). Die boekenschat, welken de Vrouw van Coudenhove door het afleggen van den eed voor de wereldlijke macht aan de hebzucht der geestelijken mocht onttrekken, bestond dus, benevens den Bijbel, uit het grootste getal der werken van de zoogezegde Scholastieken der XIIIe eeuw, Aalbrecht den GrooteGa naar voetnoot(2), Joannes BelethusGa naar voetnoot(3) of Raimond van PeniafortGa naar voetnoot(4), Egidius RomanusGa naar voetnoot(5), Petrus de sancto | |
[pagina 144]
| |
AmoreGa naar voetnoot(1), DurandusGa naar voetnoot(2), en voornamelijk van den beroemden Thomas van AquinoGa naar voetnoot(3), de Doctor Angelicus et Universalis, die reeds in 1286 door zijne ordebroeders, de Predikheeren, tot eersten leeraar hunner orde verheven, in 1323 heilig werd verklaardGa naar voetnoot(4). Zoo groot was later zijn opgang dat, op het concilie van Trente, waar zijne Summa naast de Vulgata op het altaar lag, hij door Paus Pius IV tot vijfden kerkleeraar verklaard werd (1530), en dat onlangs de tegenwoordige Paus Leo XIII in zijne Encycliek van den 4den Augustus 1879, hem ‘den prins en meester van alle scholastieken, de zon, die de aarde door de stralen zijner deugden verwarmde en ze door den glans zijner leering vervulde’ - | |
[pagina 145]
| |
tot een voorbeeld in volle negentiende eeuw aanwees ter herstelling der christelijke wijsbegeerte in de katholieke scholenGa naar voetnoot(1). Zonder te onderzoeken, of de Wijsbegeerte ‘zich nooit, om kostbare vruchten te dragen, van den weg in de oudheid door den achtbaren stoet der heilige Vaderen gebaand, mag afwenden,’ zonder ‘de Rede met het Geloof te willen versmelten’, in dezer voege wel te verstaan ‘dat de eerste de getrouwe en onderdanige dienares des anderen moet wezen’ en er alzoo ‘het sterkste bolwerk moet van maken’ - moet men openlijk bekennen, dat de predikheer der XIVe eeuw met een twintigtal handschriften van dien aard wel op de hoogte der wetenschap van zijnen tijd was, en partij kon nemen in den strijd tusschen Realisten en Nominalisten, gelijk een zijner stadgenooten, de Doctor Solemnis Hendrik Goethals of van Gent, die de leering van den Doctor Angelicus in 't openbaar bestreedGa naar voetnoot(2). Doch wat ons alhier meer belang inboezemt, is de hooge waarde dezer handschriften, waarvan het meeste deel van 1 tot 2 en 3 schilden (scuta) of guldens (floreni) wordt geprezen, terwijl de andere tot 4 ½, 8, 14 en 16 oploopen, aanzienlijke sommen, daar wij zoo even zagen, dat het paard van eenen der vijf parochiehoofdmannen van Gent slechts 10 schilden gold.Ga naar voetnoot(3).
***
Verlaten wij nu de klerken, en treden wij in der leeken | |
[pagina 146]
| |
wereld. Hier zullen wij geene hoogdravende wijsgeerige bespiegelingen meer vinden, maar practische burgerkennis. Jan de Beere was een eenvoudig handschoenmaker van Gent in het midden der XIVe eeuw; hij bewoonde met zijne vrouw, Mergriete van Wachtbeke, en zijn eenig kind, Lodewijcxkin de Beere, een nederig huisje in de Veldstraat, ‘tusschen der Meerminnen an deen sijde ende der Duven an dandere,’ waaruit een jaarlijksche landcijns ging van 3 pond 7 schellingen 6 deniers parisis. Zijne vrouw stierf in 1353, en de gemeenschappelijke goederen bestonden slechts uit eene som van 7 pond grooten en voormeld huis. Een maag van moeders zijde, der Jan van Wachtbeke, priester, werd deelvoogd van het kind benoemdGa naar voetnoot(1), en bracht voor Schepenen van Gedeele zijnen staat van goederen, bestaande in de helft van gemelde goederen, die de vader onder hem hield onder borgtocht van twee leertouwers, Pieter Coolman en Jan van Oosterzeele, en met last zijn kind te onderhouden en te doen onderwijzen en zelfs een jaarlijksch speelgeld van 4 schellingen grooten te betalen. Doch er was een kostbaarder schat, die aan 't kind toebehoorde; het waren vijf Vlaamsche boeken, waarvan wij de namen en lotgevallen gaan nasporen. Doch de akte, die al deze bijzonderheden doet kennen, is te belangrijk dan dat wij ze hier in haar geheel niet zouden overschrijven; zij is van den 3den Maart 1353 (o. s): ‘Kenlic sij &ca, dat dit es tgoed dat toebehoerd Lodewike, Jans sBeeren sAnsscoenmakers kind alsoe verre alst hem verstorven es van der doot van Mergrieten van Wachtebeke siere moeder was, dwelke goed upbrochte der Jan van Wachtbeke, alse vocht | |
[pagina 147]
| |
van den vors. kinde: Int eerste, so beboerd den vors. kinde toe, iij lib. x s. gro. tor., in gbereeden ghelde, dats te wetene in sGraven scilden over xxiiij gro., ende in scilden over xxij gro., ende in andre munten int avenand; ende dit vors. ghelt so heeft onder hem Jan de Beere skints vader vors., versekert up hem ende up al tsijne; ende het sijn borghen over hem, ende elc over al, Pieter Coelman de ledertauwere, ende Jan van Oesterzele de ledertauwere. Voert so behoerd den vors. kinde toe, deen heelft van eenen huus dat wilen was Jans Neckers staende in de Velstrate, met allen den ghelaghen diere toebehooren van voeren tote bachten, teenen poertkine utegaende ter steghen bachten Jans van Stoepenberghe, ende uten desen ghelen huus gaet iij lib. vij s. vj d. par. tsiaers erfelike te lantcheinse. Ende met den vors. iij lib. x s. gro. tor., ende metter baten die commen sal van den vors. huus, so hevet skinds vader vors. ghelooft tvors. kind te houdene van ate, dranke, cleedren, causen, scoen, ende van al dies hem behouven, tamelic naer sijnen staet, ende doent scolen gaen tote dat can lesen ende scriven, ende dan leeren hem sijn sellefs ambacht; ende houden thuus te ghere wel ende soffisantelic, van dake ende van weeghen, ende ghelden den lantcheins diere jaerlix huute gaet, al onghemindert skinds goede vors. Ende de vocht vors. verliet skinds vader sinen eet ende settet hem in sijne conscienche dat hij den kinde recht ghedeel ghedaen adde. Ende boven der vors. haunessen, so sal Jan de Beere jaerlix gheven iiij s. gro. tor. tsiaers den vors. kinde, ende die sal hij onder hem bliven houdende in meeringhen van skinds goede sonder pencioen der of te ghevene. Item, so behoerd den vors. kinde toe: eenen bouc die men het (sic) Bestiaris, eenen Lucidaris, eenen Martin, | |
[pagina 148]
| |
een diechs (sic) van den Landheren ende de Ewangelien in vlaems. Ende hier up so scalt quite de vocht, in den name van den kinde, skinds vader van al dat den kinde verstorven mochte zijn van der doot van siere moeder, ende kende hem van skinds vader van al tal nyets uteghesteken wel vereffent, verdeelt, ghemoed ende ghenouch ghedaen. Actum den derden dach in maerte.’Ga naar voetnoot(1). Zoo bezat die nederige ambachtsman, uit eene der geringste der vier en vijftig neringen van Gent, die handschoenmaker geborgd door leertouwers, ten minste vijf boeken, van welke wij de hooge waarde en omvang kennen, en waaronder één godsdienstig: het Evangelie, één wetenschappelijk: de Bestiaris, één didactisch: Lucidaris, en twee echt literarische: de Martin en van den Landheeren. Die eenvoudige werkman schijnt, wel is waar, van wetenschap te houden; want hij belooft zijn kind, niet alleen zijn ambacht te leeren, maar ook school te doen gaan; doch deze verbintenis lag zeker in den gewonen regel en werd vereischt, en bewijst alleen voor de loffelijke inrichting der Nederlandsche en namelijk der Gentsche gemeente. En inderdaad, reeds in de beroemde charter van 1192 hadden de Gentsche poorters zich de vrijheid van onderwijs aangematigd en gewaarborgdGa naar voetnoot(2). Overigens vindt men in veel akten die verplichting van de kinderen school te doen gaanGa naar voetnoot(3) of te huis te doen onder- | |
[pagina 149]
| |
wijzenGa naar voetnoot(1), en men kent verscheidene leeke schoolmeesters in de XIVe eeuwGa naar voetnoot(2). Van eenen anderen kant, schijnen de boeken van de zijde der moeder te komen, in wier familie wij reeds eenen priester aantroffen; doch wij zullen straks zien, dat van dien kant de geest er verre van was het verspreiden der wetenschap in de hand te werken. Wat waren nu deze boeken? zij zijn wel bekend! Men weet, welken strijd Jacob van Maerlant, de hervormer der Nederlandsche letterkunde, een der stichters van het Nederlandsch volks- en geestesleven, moest aangaan, als hij het grootsche ontwerp op zich nam, alle menschelijke wetenschappen in de taal des volks te bewerken, en aan de menigte in plaats der belachelijke aventuren der ridderromans eene ernstige lectuur te verschaffen. Niet alleen de menschelijke, maar ook de godsdienstige kundigheden, aarzelde hij niet het volk voor oogen te leggen; vandaar zijne vertaling van den Bijbel in 1271Ga naar voetnoot(3), die hem zooveel onaangenaamheden op den hals trok dat hij de Costerie, die hij te Maerlantbij-Briele bezat, schijnt verloren te hebbenGa naar voetnoot(4), en dat | |
[pagina 150]
| |
men vier à vijf eeuwen later nog sprak van den ban, waarmede hij door Rome was bedreigd gewordenGa naar voetnoot(1). Of er onder den naam van de Ewangelien in vlaems hier spraak is van een deel van 't rijmwerk of van de prozavertaling, die er op volgdeGa naar voetnoot(2), ofwel van het Sint Jans Evangelie door eenen van zijne navolgers, Augustijnkin van Dordrecht in de XIVe eeuw gedichtGa naar voetnoot(3), valt moeielijk te beslissen. Aan Maerlant kwam toch de eer toe, den Bijbel, dien wij in meest alle boekerijen zullen aantreffen, den Vlaamschen volke dietsch gemaakt te hebben. Het tweede groot werk was de BestiarisGa naar voetnoot(4). Was het de berijming van her Willem uten Hove, een priester van goeden love van Aerdenborch, rond 1246 gestorvenGa naar voetnoot(5), en dat alleen over de dieren schijnt gehandeld te hebben, of de meer omvattende beschrijving door Maerlant van alle bloemen der naturen, die hij rondom 1275 had ‘ghemaect’ omdat de eerste ‘er in was ontraect’Ga naar voetnoot(6), en dat handelde over menschen, dieren, vogelen, visschen, steenen, enz.? dit ook is raadselachtig, doch doet ter zake der volksverlichting niets; ook dit boek zullen wij in andere bibliotheken terugvinden. De Martin, waarvan dan wordt gesproken, is de Wapen | |
[pagina 151]
| |
Martijn van MaerlantGa naar voetnoot(1), waar hij alle vragen van burgerlijken, maatschappelijken en goddelijken aard aanraakt, en waar hij zich soms ten hoogsten top van practischen zin en dichterlijken gloed verheft. De Lucidaris is het didactisch gedicht van eenen onbekenden dichter, dat stellig vertaald werd uit het Latijn van den bisschop Anselm van KantelbergGa naar voetnoot(2). Eindelijk het dietsch van den Landheeren kennen wij slechts bij nameGa naar voetnoot(3). Welke waren nu de lotgevallen van het kind en van zijne boeken? Terwijl de vader zijn ambacht voortdreef, en er in gelukte, zoodanig dat hij in 1358 te Antwerpen drie lakenen voor 58 guldens kochtGa naar voetnoot(4), wordt hem de natuurlijke voogdij zijns kinds onttrokken; bij akte van 4 Mei 1359 wordt hij kwijtgescholden door den voogd, der Jan van Wachtbeke, den priester, en door den toeziener der voogdij, Jan van Oosterzele. Had de vader zijne plichten niet gekweten, of waren de boeken of het gebruik daarvan de twistappel tusschen vader en voogden geworden? Toch altijd is het, dat men in de akte deze zonderlinge voorwaarde aantreft: dat de vijf boeken zullen moeten nedergelegd worden ‘onder den her Janne van Woelputte’. Nu, deze was vierde Schepen van Gedeele in dit jaarGa naar voetnoot(5), en aldus een der oppervoogden der weezen; | |
[pagina 152]
| |
en de onttrekking van die bronnen van wetenschap gebeurt juist in de jaren, toen het kind het minste het onderwijs kon missen! - Men oordeele uit de termen der akte zelve: ‘Kenlic sij &c. dat der Jan van Wachtbeke, priester, voocht van Lodewycxkine Jans sBeeren shanscoemakers kinde, ende Jan van Oesterzele, de ledertauwere, alse toezienre van der vochdien, sijn commen vor scepenen ende hebben quite ghescolden Janne den Beere svors. kinds vader, ende Pieter Coolmanne den ledertauwere, ende Janne van Oesterzele den leder tauwere, sine borghen, van iij lib. x s. gro. torn., die hi verzekert hadde int schependom ser Symoens van RavenscoteGa naar voetnoot(1) ende ziere ghezellen, toebehorende Lodewijxkine vors., ende van den jaerlijxken pensioene daer ute sprutende, ende voert van den huus in de Velstrate ende van al dien dat daer an cleven mach, ende oec van eenen bouke die heet Bestiaris en i Lucidaris, eenen Martijn, eenen dietsche van den Lantheeren en den Ewangelien in vlaemsch, mids dat Jan de Beere vors. de zelve bouke gheloofde te legghene onder den her Janne van Woelputte; ende kende hem in den name van den vors. kinde, van Janne den Beerre vors., van den vors. goede van al tal niet ute ghesteken wel betaelt, vermoed ende al ghenouch ghedaen. Actum den vierden dach in meyhe’Ga naar voetnoot(2). Wat raadsel schuilt er onder deze wegsteking van 't licht? Onder de boeken was er een Ewangelie in vlaemsch! Men denke op de vervolgingen tegen Jacob van Maerlant; welnu, de voogd was een priester, en van eene priesters- | |
[pagina 153]
| |
familieGa naar voetnoot(1); de toeziende voogd was van eene familie vol priesters: een Jan van Oesterzeele, die in 1363 overleed, was kosterGa naar voetnoot(2), en MeesterGa naar voetnoot(3) Jan van Oesterzeele, priester, die in 1355 zijne moeder verloorGa naar voetnoot(4) en in 1365 te Parijs ter schole lagGa naar voetnoot(5), was heer in loye van Camerike, wanneer hij in 1390 zijn testament maakteGa naar voetnoot(6). Geen wonder dus dat zulke vrome mannen aan het arme werkmanskind eenige boeken onttrokken, waaronder er zich een bevond door de katholieke Kerk verboden! Zij verkochten overigens weinig daarna (13 Augustus 1359) het half huis, dat aan den wees toebehoorde, voor 10 pond 8 schellingen en 6 deniers grootenGa naar voetnoot(7), en plaatsten dit geld onder borgtocht bij twee Gentsche poorters, den 14den Augustus en 17den September | |
[pagina 154]
| |
daarna.Ga naar voetnoot(1) Als nu de priester Jan van Wachtebeke over het lot van boeken en kind verzekerd was, ontdeed hij zich van de voogdij, en liet in zijne plaats eenen anderen handschoenmaker, Jan Rabau, benoemen.Ga naar voetnoot(2). Doch wij zijn niet aan 't einde van de wisselvalligheden dier gevaarlijke boeken. De volgende kleine akte van 8 Mei 1361, doet bij ons den gegrondsten argwaan oprijzen: ‘Kenlic sij dat Jan de Backere, de scipman, Symoen Barael, ende Heinric de Costere sijn comen voer scepenen ende hebben verkent ende verlijt dat sij onder hem hebben, elc van hemlieden xvj s. ende viij d. grooten torn., die toebehooren Lodekine Jans Beeren kinde, de welke peneghe sij hebben verzekert elc van hemlieden tsijne up hem ende up al tsijne. Ende het sijn borghe over Janne vors. Heinric de Harst, over Symoene Jacop Donker, ende over Henrike Symoen sijn broeder, ende sij sulre of gheven jaerlijx pens. alsoe men pleeght van weesen goede. Actum ut supra. It. de vocht heeft onder hem iiij dïetsche boule.’Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 155]
| |
Men heeft wel gelezen: in plaats van vijf zijn er maar vier boeken meer! Waar is het vijfde achtergebleven, en welk was dit vijfde? Na de vorige aanmerkingen is het antwoord bijna overtollig. Ten slotte weten wij nog, dat een andere handschoenmaker, die daarna voogd van Lodewijk den Beere wierd, Jan Andries, en ook eenen priester in zijne familie hadGa naar voetnoot(1), priester Jan van Wachtbeke eindelijk van het toezicht der goederen onthief den 3den Augustus 1363Ga naar voetnoot(2), en dat weinig daarna Lodin de Beere bij toestemming zijner magen en vrienden vóór zijne volle meerderjarigheid ontvoogdGa naar voetnoot(3) en in bezit van zijne goederen werd gesteldGa naar voetnoot(4). Van den vader, of overigens van het kind, dat met de hulp zijner boeken wel iets had kunnen worden, in eene stad waar jaarlijks 26 plaatsen van schepenen, en menigvuldige van dekens, vinders, enz. openstonden, wordt er sedert geen spoor meer gevonden. Hij bezat nochtans eenig goed, en had rijke magen en vrienden: benevens de familiën van Oesterzeele en van | |
[pagina 156]
| |
Wachtebeke, vinden wij de Coolman's, zeer invloedrijke familieGa naar voetnoot(1), waaronder Willem Coolman, van der Sluus, in 1368Ga naar voetnoot(2), Pieter, schepen te Gent in 1367, -69, -71, en -77, en deken der leertouwers, in 1376, Jan, schepen in 1382, -87 en -90Ga naar voetnoot(3), Lijsbette, begijne te S. LijsbettenGa naar voetnoot(4), en Barthel Coolman, admiraal der Schelde onder Philip van Artevelde in 1382.Ga naar voetnoot(5)
***
Klimmen wij nu van den lagen werkmansstand tot aan de hooge burgerij op; verlaten wij het houten en leemen huis voor den sterken poorters-steen. De tweede akte, die van boeken gewaagt, is van 13 Augustus 1365, en betreft den rijken poorter Willem van den Pitte. Hij behoorde tot eene der oudste en edelste familien van Gent. De stam van den Putte, of volgens den Gentschen tongval van den Pitte, in 't Fransch dou Puch, in 't Latijn de Puteo, had misschien zijnen oorsprong en zijne eerste woning ten PitteGa naar voetnoot(6). Reeds in de XIIIe eeuw vindt men twee of drie leden dezes stams onder de kooplieden en erfelijke poortersGa naar voetnoot(7), en op de weinige ons overgeblevene lijsten der XXXIX schepenen van GentGa naar voetnoot(8), en in de | |
[pagina 157]
| |
XIVe, zetelen er veertien van dien naam vijf en veertig malen in de jaarlijksche schepenbankenGa naar voetnoot(1), en onder deze drie Willem'sGa naar voetnoot(2); twaalf begiftigen sedert 1249 de Sint Jans-(nu Sint Baafs)kerkGa naar voetnoot(3) en zeven den armendisch of heiligen-geestdisch van eene enkele parochieGa naar voetnoot(4). De van den Pitte's, verrijkt zoowel door den lakenhandel als door het aankoopen en bewerken van landen, moeren en polders ten platten lande en voornamelijk in het Land van Waas en in de Vier-Ambachten, waren niet alleen vermaagschapt aan de aanzienlijkste poorters familiën van Gent, gelijk die van uten Dale, de Pape, van der Couteren, enz.Ga naar voetnoot(5), maar ook aan de edelste | |
[pagina 158]
| |
stammen van den landelijken adel, als daar waren de Heeren van AxelGa naar voetnoot(1), van Antoing, Burggraaf van GentGa naar voetnoot(2), van SteelandGa naar voetnoot(3), van ZaamslagGa naar voetnoot(4), van RavenscoeteGa naar voetnoot(5), FamilleureuxGa naar voetnoot(6), enz. Zij bezaten steenen, leenen, landen, renten; hun zegel draagt sedert het begin der XIVe eeuw, eenen schild met een barre geladen met drie schelpenGa naar voetnoot(7) of drie ringen, misschien putmondenGa naar voetnoot(8). Zij stonden de hoogste leenheeren gelijk. Willem van den Pitte schaamde 't zich echter niet Lakensnidere te Gent te wezen. Hij was eerste schepen te Gent, in 1354, 1382 en 1384Ga naar voetnoot(9). Hij was getrouwd met eene vrouw uit een ander oud adellijk huis, dat van ser Thomaes, waarvan de leden zes maal onder de Gentsche schepenen der XIVe eeuw voorkomenGa naar voetnoot(10), en welks naam alleen de edele afkomst bewijstGa naar voetnoot(11). Het is ter gelegenheid van het overlijden | |
[pagina 159]
| |
van zijne vrouw, dat de volgende staat van goederen voor schepenen wordt gebracht: ‘Kenlic sij etc. dat dit es tgoed toeborende Willekine ende Merkine, Joncfr. Mergrieten kindre ser Thomaes was, die soe adde bi Willemme van den Pitte ser Willems, dat upbringhen Symon ser Thomaes ser Symoens was, als vocht, ende Henric Goethals, als toensienre, vor ons heeren scepenen. Int eerste, een leen van v mudden roghs ligghende te Crubeke, dat men hout van minen here Henric van Vlaenderen, daer Willem vorseit der kindren vader in houd deelft tsier bilevinghen. Item, v lb. groten siaers, x jaer lanch durende, waer af deerste paiment valt te Kerst avende eerst commende, twelke betaellen moet ende sculdich es Henric Goethals int houd vorseid ende Mijn vrouwe der kindren grotvrouwe. Item, iiij s. viij ende half den. gro. mourrenten, xiiij jaer lanch noch durende. Item, deelft omtrent van xcij roeden mours, welke vercocht sijn int avenant van den bunre clv lb. gro., binnen xx jaer te gheldene. Item, in ghereeden ghelde xxx lb. xviij s. ix den. gro. Item, deelft van xxij lb. viij sch. x den. gro., die men sculdich es ende even verre dat mense int ende ghecrijcht ebbe elc syn reght. Item, deelft van den Spieghel Ystoriaelle in ij bonken ghescreven. Item, een fortsier met datter in es, daer Mijn vrouwe der kindren grootvrouwe den slotel af eeft. Item, ij orcussine met perlen ende iij andere edelike. Ende al dat men van dese vorseide perceellen ontfaen sal, dat sal men uplegghen ter kindren profite vorseit. Voirt, es Willem, der kindren vader vorseit, sculdich sinen ij kindren xlvij lb. ij s. ix den. gro. van prisien die hij an hen slouch. Item, boirt toe den voor- | |
[pagina 160]
| |
seiden kindren, deelft van der herberghen van voren tote achter alsoe [die] ghestaen ende gheleghen es ghelijc dat se Jhan Scinkel besittende was, daer God de zielle af ebben moete, met al sulken cheinze alser jaerlicx huutgaet, ende met desen vorseiden xlvij lb. ij sch. ix den. groten, ende met der eelft van der herberghen vorseit, so sal (sic.) Willem vorseit beede sijn kindre ghenomen te houdene, onghemindert, also langhe alse hem ende den vrienden goed sal dinken, behouden dien, quamen onverziene coste an de herberghe te legghene, dat daer af de kindren vorseit draghen souden hare portie; ende dit eefti versekert up al tsine; borgen over hem Boudin van Ravenscoit ende Fransois van den Hole, ende elc over al. Upt welke Symon vorseit als vocht, ende Henric vorseit als toesienre van den kindren vorseit, scolden quite Willemme der kindren vadre van al, niets huutghesteken nochte ghesondert, van der versterften Joncfr. Mergrieten, der kindren moeder was vorscreven, ende kende hem in den name der kindren wel verhoyrzaet, verdeelt, vereffent, vermoet ende al ghenouch ghedaen; ende Symon vorseit ende Henric toesienre worden verlaten bij scepenen van der vochdien ende toesienrescepe ende Willem vorseit der kindren vader wert vocht ende Symon toesienre. Actum xiij JuliiGa naar voetnoot(1).’ Vergelijkt men den staat van goederen van dien rijken poorter met den voorgaan den van den armen handschoenmaker, zoo ziet men, dat deze vijf boeken bezat, en gene één enkel; wel is waar, dit was het zwaarlijvig werk de Spieghel historiael, door Jacob den Coster van Maerlant in 1273 begonnen, in 1291 door zijnen dood | |
[pagina 161]
| |
onderbroken, en weinig daarna door Philips uten Broeke, van Damme, voortgezet, en door den pastor Lodewijk van Velthem tot op den jare 1316 gebrachtGa naar voetnoot(1). Dit werk strookte dan ook meer met de zeden des edelmans. Men kan niet opmaken, of de twee boeken alleen op het werk van Maerlant of zijne vervolgers neerziet; maar het werd in alle geval gesplitst door de verdeeling tusschen vader en zoon.
***
Wij komen nu tot eenen derden poorter, die het middelpunt vormt tusschen den edelman en den werkman; 't is een geleerd burger, waarschijnlijk een chirurgijn, die in 1876 in dezelfde straat als de de Beere's woonde: Meester Symoen Eyaes. Ziehier de akte, die voor zijn kind na den dood van vader en moeder, den 5den Juli 1376, werd opgesteld. ‘Kenlic etc. dat dit is tgoed toeboirende Reinkine, meester Symoens Elyaes kind was, te goeder ghedinkenessen, hem toecommen bi der successien ende versterften van M. Symoen, sinen vader was, ende van sijre moeder, twelke Jhan Jhans zone, voght, met Claisse van den Ackere ende Jhan den Wielmakere toezienre, upbringhen vor scepenen: Int eerste, in ghereeden ghelde xij lb. xvj sch. groten, ende voird in diverssen sculden vij lb. groten tornoise xiij sch. iij den. groten, welke somme versekert eeft Jhan Jans zone met her Heinric Louve, Jhan van der Scaffelt, ende salre rente hervelike ofte te live mede coeppen | |
[pagina 162]
| |
ten profite der weezen bi den vrienden ende scepenen overvoghden, alse men die vinden mach. Item, i huns staende in de Veltstrate met allen den ghelaghen der toeborende, met x sch. vj den. groten tornoise der huutegaende diverssen lantheeren, ende ghelt in huuren ij lb. groten siaers, ende dees moet men weeren den lantseins. Item, in de prochie van Steenbeke i. stede die men heet ten poelle, behuust met i. woenhuusse, met i. scuure, met i. stalhuusse, met i. port ende met alsulken bogarden ende cateillen alser up staen, ende met xiiij bunren herven onder land ende mersch der toeboirende, lettel min ofte meer, int welke vorseide goed, ligghende in de vorseide prochie, Kateline Clais Maes wijf houd tharer bilevinghen vj dachmael van Clais weghe was vorseid, ende ghelt jaerlicx al soet nu staet verpacht Iviij lb. parisis, den cheins ende den commer afghetrocken ende gheweert dire jaerlicx huutegaet. Item, es den selven Reynkine vorseid verstorven ende verscenen in de vorseide prochie van Jhan Bauwelinc xxxix roeden ende half lants ende iiij roeden ende half ende i. vierendeel roeden merschs, ende ghelt oec in huuringhen iiij groten ende x miten sjaers. Item, i coffer en iij bouke, j Barlam, j Cleennen Spieghel, ende j deel van der Biblen. Actum v julij.’ ‘Kenlic etc. dat Jan Jhans zone scalt quite Jhan den Wielmakere, voght was van Reinkine vorseid, van voghden goede ende belleede, ende kende hem etc. Ut supraGa naar voetnoot(1).’ De drie boeken van dien Meester zijn dus: een godsdienstig werk, een didactisch gedicht en eene heiligenlegende. Gelijk de Fransche vorsten en heeren, gelijk de | |
[pagina 163]
| |
Vlaamsche burgers, van welke wij hooger de boekenschatten deden kennen, bestaat het fonds der bibliotheek in den Bijbel, vermoedelijk van Jacob van Maerlant. Hierbij een kleine Spieghel, die waarschijnlijk niet de Leekenspiegel van Jan van Boendale, den Clerc van Antwerpen, in 1328Ga naar voetnoot(1), maar wel de Spieghel der sonden of Nieuwe Doctrinael, van Jan de Weert, den Clerc in surgien van YperenGa naar voetnoot(2), of de Spieghel der wijsheid, door Jan Praet van BruggeGa naar voetnoot(3), of een ander dergelijk tractaat zal geweest zijn. Wat den Barlam betreft, het kan niets anders zijn dan de legende of het mirakel van Barlaäm en Josaphat, uit het Grieksch in het Latijn, en vandaar in alle Europeïsche talen overgebracht, dat slechts in Middelnederlandsch bij fragmenten bestaat, en eerst door Philips uten Broeke in de tweede Partie des Spieghels Historiaels werd behandeldGa naar voetnoot(4). Over de familie van dien Meester, bij wien men eerder wetenschappelijke dan geestelijke boeken verwachtte, hebben wij weinig gevonden. Hij zelf had in 1360 eene ‘camere met erve buter cupen in Tonnekins steghe’ te Gent, van Cornelis den Hane gekochtGa naar voetnoot(5). Hij schijnt uit het zuiden van Vlaanderen oorspronkelijk; ten minste, een Meester Heinric Elyaes was van 1338 tot 1342, Sur- | |
[pagina 164]
| |
gien der stad GentGa naar voetnoot(1), en werd te Zottegem geborenGa naar voetnoot(2); en in dezelfde eeuw bestond er te Beveren bij Oudenaarde eene familie van dien naam, die slechts in onzen tijd is uitgestorvenGa naar voetnoot(3). Wat Reinkin betreft, die van zijne letterlievende ouders eenen naam, ontleend aan den Vlaamschen Reinaert, schijnt verkregen te hebben, wij hebben niets meer van hem ontwaard.
***
Wij naderen het einde der zoo woelige XIVde eeuw, | |
[pagina 165]
| |
zoowel de Artevelden-eeuw genoemdGa naar voetnoot(1). Na eene lange verdrukking onder Graaf Lodewijk van Male, roepen de poorters van Gent in de straten: ‘Ach! dat Jacob van Artevelde nog leefde!’Ga naar voetnoot(2) Tegen de dwingelandij, bedorvenheid en geldzucht des vorsten, tegen den trots des adels, tegen de inslorping des vreemdelings gaat de Vlaamsche burgerij den laatsten kamp strijden, helaas! in de stroomen haars bloeds, te Rozebeke, onder geleide des tweeden Artevelden gesmoord! - Het kon niet anders, of de letterkunde zou dien strijd weerspiegelen, en ziet, - als door een wonderlijk toeval, - als de sprankel des lichts, dat blikkert vóór 'tgedoofd wordt, -zal ons de laatste boekenzameling den rijksten burgerlijken oogst bijbrengen; in de handen van eenen vurigen Clauwaert zullen wij eene bloemlezing van de verdienstelijkste Vlaamsche boeken van dien tijd aantreffen; en het getal daarvan is grooter dan hetgene, dat wij in alle vorige bibliotheken van vorsten, heeren, prieters en poorters vonden. Die eenvoudige burger, Jan Wasselins, bezit in 1388 niet min dan dertig allerbelangrijkste werken. ‘Kenlic sij &ca, dat omme den twifel die es ende wesen mach van den live van Wasselkine Mase, mits dat hij so langhe buten lants gheweest heeft sonder eeneghe reckelike waerhede van hem te hoirne, ende maghe ende vriende hoir van hem wesende tgoet ghedeelt hebben, evenverre dat sijn staet van goede | |
[pagina 166]
| |
commen ter kennessen van scepenen int scependom her Jacops van Ravenscoet ende siere ghesellen int jaer lxxix ende staende in den bouc van dien jare int xxvijste blad, ghelijc dat diveerse copien ute scepenen bouke wel inhouden ende verclarenGa naar voetnoot(1), ende nu derselver weesen vors., bij alsoe dat soe noch leeft, goet toecommen ende verstorven es bij der doet van Jhanne Wasselins; so eist dat Jhan Boene als hoir wesende van den vors. weesen, bij also dat soe commen es van live ter doet, bij bijwesene van her Wouteren Inghele ende der wedewe van Juerdane den Brune, alse maghe ende vriende Wasselkins vors., upbrocht heeft den staet van goede evenverre dat hij verstorven ende toecommen es up Wasselkine bij der doet van Jhanne Wasselins vorn., ghelijc dat Jhan Boene jeghen de houderigghe ghedeelt, ghepoint heeft ende an hem ghesleghen up sinen zeker hier naer ghenomen, te dien hende, waert soe dat noch levede ende weder te lande quame, dat Wasselkin dien verreeken soude up Jhanne ofte up sinen borghe also recht ware, waeraf de staet vollecht van woirde te woirde: Kenlic sij etc., int eerste, so behoiren den vors kinde toe xvij lb. x.s. gro. torn., bij also dat noch leeft, waerof de persoene hier naer volghende mits der twifelinghen also vors. hebbent verzekert, dats te wetene: Jhan | |
[pagina 167]
| |
Alaerds viij lb. xv s. gro., ghelijc dat de copie verclaert van den jare lxxxvj, int scependom ser Boudins van Ravenscoet ende sire ghesellen, ende staende in den bouc van den selven jare folio xixGa naar voetnoot(2). Item, hevet onder hem Jhan Boene iiij lib. vij s. vj d. gro. torn., de houderigghe van Jhan Wasselins xxj schilde ende vj gro., te dien ende, eist so dat Wasselkin quam van live ter doed voer Jhan Wasseliins, dat sij hare toeb., mits dat Jhan een oer was van hem; ende es hij noch levende, so heeft soe se verzekert etc.; ende et sijn borghen over hare ende elc over al Matteeus van den Wannekine ende Jhan Dobbelere haer sone. Item, heeft Jhan Boene onder hem dander twee pond gro. verzekert, ende xj lib. gro. ij s. in ghelde, commende van der versterften van Jhanne Wasselins, in der condicien voirscreven verzekert etc., ende het sijn borghen over hem ende elc over al her Wouter Inghel, Lauwereins de Rave, Jhan de Plat ende Gillis Bueys. Item, es dit tgoed den vors. weesen toecommen, boven, den vornomden xj lib. gro., van der versterften van Jhanne Wasselins, bij also dat hij noch leeft: Int eerste, een alf vierendeel van eenen | |
[pagina 168]
| |
huns staende an de Vrindachmaerct jeghen de Langhe rnunte, ende dat men heet ten Wannekine, metten alven vierendeele van den bruallame, gaende uten gheelen huns jaerlix te lants. xj s. iij d. gro., gheldende skints alf vierendeel ter tijt van nu xiiij s. ij d. gro. Item, tvierendeel van eenen huns staende in de Struverstrate, ende gaende uten gheelen huus jaerlix te lants. diversen lantheeren ij s. gro. tsjaers, ende gheldende jaerlix tgheel huus in huerren x s. gro. Item, behoert den kinde toe eene alve camere staende in de Bodeloestrate, gaende jaerlix uten gheelen cameren x gro., gheldende de gheele camere jaerlix v.s. gro. Item, behoirt den weesen toe tvierendeel van den huus in den Quaethem ende tvierendeel van eenen huus daeran staende bachten, uten welken tween huusen jaerlix gaet te lants. diversen lantheeren vj s. gro., ende gheldende ter tijt van nu skints deel in beede de huuse iij schilde. Item, behoirt den vors. weesen toe tvierendeel van vijf cameren staende in den Paddenhouc, uten v cameren gaende jaerlix te lants. vj s. gro., ende gheldende jaerlix skinds deel ter tijt van nu in huerren iij s. gro. Item, behoren den vors. weesen toe xxij s. vj d. par. tsjaers eervelike renten ligghende binnen Dendermonde. Item, in Nevele ij s. gro. tsjaers lijfrenten. Item, behoren der vors. weesen toe, naer dlijf van der houderigghen van Jhan Wasselins, tvierendeel van den naervolghenden bouken, dats te wetene: een Bibele in vlaemsche; een bouc eet Jhans testeye, in den selven bouc den Vlaemschen Doctrinael, in den selven bouc den bouc van den Paeusen, ende int selve de groete Passye; item, de Goronike van Vlaendren ende van Brabant ende van Vrankerike, de bouc van Senica; item, een papier bouc | |
[pagina 169]
| |
tusschen berderen; item, een bouc van astronomien ende van medicinen een bouc; item, een bouc van Millibeus, int selve Pietagoras bloume; item, int selve Bestiaris; de bouc van Adame ende van Yeven; item, eenen bouc van Yeven ende van Adame, ende een bouc van de Passye; item, een bouc van medicinen in papiere, nouch een boucskin van medicinen, twee cleenere boucskine van medicinen; een Doctrinael; een Wapin Martin; een bouc van Orden, een bouc van Oegiere; item, Seghelijn (?) Isenbaert; twee previlegien, een bouckskin van medicinen, een bouc van planeten, een bouc van Reynaerde, een papierken van smenschen (?) cloestre, ende een gheestelic bouc van der Zielen; [item, een dic bouc van Alexanders parabelen ende een gheestelic boucskin van der ghuldire baghe]Ga naar voetnoot(1). Up welke verdeelinghe voirscreven Jhan Boene, over hem selven ende over de vornomde weese, bij also dat soe noch leeft, ende belofte haren te verandwoirdene alse gheel hoir wesende van Jhanne Wasselins vors., schalt quite der weduwen van Jhanne vors. mits dat soe haren heedt dede, up een pond groten onder of boven, dat soe al tgoed in ghedeele brocht adde dat den sterfhuse toeb. ofte schuldich ware toeb., ende kende hem mits dien jeghen hare wel vereffent, verdeelt ende al wel verscheeden. Actum iiij marcij.Ga naar voetnoot(2)’ Voor dien schat van boeken, die alle vakken der menschelijke kennis omvatten, - waaronder 5 godsdienstige, 9 zedekundige, 4 wetenschappelijke, 9 roman tische, 1 historisch, - waarvan de schrijvers, een Willem die | |
[pagina 170]
| |
den Madoc (en den Reinaert) maecte, een uten Hove, een Maerlant, een Boendale, een van Aken, een Weert van Yperen, een Yperman, een Loy Latewaert, en zooveel anderen waren, - vraagt men zich af, welk een vernuftig man eene boekerij zoo rijk in getal als in waarde had samengesteld! - Hij draagt echter eenen gemeenen naam; geen enkele Wasselins komt op de lijsten der schepenen of dekens van Gent in de XIVde eeuw vóórGa naar voetnoot(1). Wij weten slechts, dat zijn vermoedelijke opvolger Wasselkin Maes te dien tijde sedert zoo lang uit den lande was, dat men aan zijn bestaan zelfs twijfelde, en dat bij diens afwezigheid Jan Boene zijn erfgenaam was. Jan Wasselins was van beiden voogd geweest, van den eersten in 1379, en van den tweeden in 1383Ga naar voetnoot(2); beiden, alsook hunne bloedverwanten, de Brune en Inghel, schijnen aan familiën van schilders en beeldsnijders te behoorenGa naar voetnoot(3), waarvan veel leden tot het schepenenambt waren geraaktGa naar voetnoot(4). Hij verscheen ook in | |
[pagina 171]
| |
1383, met Pieter StullekinGa naar voetnoot(1), waarschijnlijk eén maag der vrouw van den Rewaert Frans AckermanGa naar voetnoot(2), in de verbeurdverklaring door de Gedeputeerden ter ZickelenGa naar voetnoot(3) der goederen aan eenen Jan Maes, fugitijf ende viand der stede van Ghend, verstorven. Hij leefde dus in dien woeligen tijd, niet zeer geschikt voor letterkundige of wetenschappelijke bespiegelingen. Uit den inhoud zijner boekerij leeren wij echter, aan welke kloeke bronnen de Vlaamsche burgerij te dien tijde haren dorst voor kennis kwam laven. Vooreerst ontmoeten wij nog eens den Bijbel, en ditmaal nog is hij opzettelijk in vlaemsche. Als godsdienstig bijvoegsel treffen wij twee boeken van de Passie, een groot en een klein: de passionalen waren te dien tijde zeer gemeenGa naar voetnoot(4). Het Geestelic boeksken van der Zielen is misschien het gedicht van der Zielen ende van den Lichame, een abel dincGa naar voetnoot(5), en dat der Guldinre baghe, waarschijnlijk een klein godsdienstig tractaat in den trant van Jan van Ruusbroec's HandvingherlijnGa naar voetnoot(6). Het boek van den Paeusen wijst reeds den overgang tot de didactische gedichten; want | |
[pagina 172]
| |
geen twijfel, of het is een brok uit den Leekenspieghel van BoendaleGa naar voetnoot(1). De gewrochten uit de didactische school, die Maerlant had geschapen om het Nederlandsch volk te onderrichten, hebben hier verreweg de overhand: Alexanders parabelen zijn niets anders dan Maerlant's Heimelicheid der heimelicheden of Aristoteles leer aan zijnen gewaanden discipel AlexanderGa naar voetnoot(2). Daarop volgen de voortreffelijke werken van Jan van Boendale, Jhans Teesteye van 1331-32Ga naar voetnoot(3), de Dietsche Doctrinael van 1330-45Ga naar voetnoot(4), de Mellibeus van 1342Ga naar voetnoot(5); dan, de Vlaemsche (of Nieuwe) Doctrinael van Jan de Weert van Yperen rondom 1350Ga naar voetnoot(6) en het boek van SenecaGa naar voetnoot(7), vermaarde dyaloghen van zedekundigen aard. Daarna komen de wetenschappelijke boeken: vooreerst de Bestiaris, misschien die van Willem uten Hove, of de Naturen Bloeme van Maerlant; de Pietagoras BloemeGa naar voetnoot(8) | |
[pagina 173]
| |
en eenige boeken van medicijnen, die of de werken van Yperman van 1302-29Ga naar voetnoot(1), of zelfs de Naturen Bloeme van Maerlant, waar er gesproken wordt van ‘medecine, dachcortingheGa naar voetnoot(2)’ kunnen wezen; boeken van astronomien en van planeten, wellicht de Natuurkunde van het Heelal, door Gheeraert, vermoedelijk een Gentenaar, in 't midden der XIVde eeuw gedicht, de Gracht der Mane, door Heinric van Holland, of andere rijm- en prozawerken van dien aardGa naar voetnoot(3). De romantische letterkunde heeft ook hare vertegenwoordigers bij dien practischen boekenverzamelaar: Reinaert de Vos, het type van den Vlaamschen positieven geest, misschien reeds de bewerking, die van 't midden der XIVde eeuw dagteekentGa naar voetnoot(4); Ogier van Ardennen, een der helden van den Karelskring, door Jan van BoendaleGa naar voetnoot(5); Seghelijn van Jerusalem, door Loy LatewaertGa naar voetnoot(6); het boek van Orden, dat niets anders is als de Hughe van Tabarie of Saladijn, van Hein van Aken, waar de eerste, Fransche ridder, aan den oosterschen soudaan de ridderschap schenkt, en hem de bediedenis van alle plechtigheden derzelve verklaartGa naar voetnoot(7); Ysenbaert, onbekend, maar dat ook op eenen Vlaamschen held moet zinspelenGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 174]
| |
En eindelijk het wijdberoemde Wapin Martijn, de beroemde Dyaloghen, die de neteligste vraagpunten van maatschappelijke en godsdienstige stelsels aanraken, en in hunne drie zangen alle snaren van godsgeleerdheid, wereldkunde, practischen en poëtischen zin doen trillen. Heerlijk sluit die cataloog met het enkel, doch omvattend, historisch werk Coronike van Vlaenderen, Brabant en Vrankerijke, waar de Nederlandsche burger de heldendaden zijner voorvaderen kon leeren kennen en navolgen. Dit was waarschijnlijk de Brabantsche Yeesten, door Jan van Boendale, van 1316 tot 1350 gebracht en na zijnen dood (1351) voortgezetGa naar voetnoot(1), of wel de Rijmkronijk van Vlaenderen van 963 tot 1404, waarschijnlijk te Gent gedichtGa naar voetnoot(2).
***
Wij zullen niet verder uitweiden over deze encyclopedie der XIVde eeuw, en de bijzonderheden nopens voorzeide schrijvers en schriften, met andere ontdekkingen op leven en zeden, later meedeelen. Het zij genoeg te zeggen, met den Heer C.A. Serrure bij het eerst vermelden dezer kleine bibliotheken van Gentsche poorters der XIVe eeuw, dat ‘onze Vlaamsche burgerij, zoo ijverig om de rechten der moedertaal te doen eerbiedigen, bij dit alles voor de vaderlandsche letterkunde niet onverschillig bleef’Ga naar voetnoot(3); doch, met het einde der heldeneeuw, na de verovering der burgerij door den Vorst, geholpen door adel en clergie, | |
[pagina 175]
| |
en van het vaderlandsch en Vlaamsch element door Franschen en uitheemschen invloed, veranderde de geest geheel, en het leven verdween. De geestelijkheid neemt de overhand op het gemoed der poorters, vooral in biechten en testamenten, en er wordt in de akten niet meer gewaagd dan van goede boeken, souters, brevarisen, enz.Ga naar voetnoot(1). Eenige fragmenten uit dezelve leeren ons, welken invloed de priesters op den geest der burgers oefenden, en welke middelen zij daartoe gebruiktenGa naar voetnoot(2). Immers het Vlaamsche volk, zoowel als | |
[pagina 176]
| |
zijne letterkunde, begon dan dien eeuwenlangen doodslaap, die slechts door eenige schoone droomen der kunst in de XVde en XVIIde eeuwen, en schokken van vaderlandsch en geestesleven in de XVIde en XVIIIde eeuwen werd onderbroken, - en uit welken het eindelijk door de hulp van zijne Noorderbroeders en zuidelijke buren is opgewekt en weder opgestaan.
Brugge, September 1879.
Napoleon de Pauw. |
|