Nederlandsch Museum. Jaargang 6
(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hoofdgebrek van ons Middelbaar Onderwijs.V.Oneerbiedig genoeg, noemde ik hooger het overalen-bij-elke-gelegenheid-weerklinkende voorschrift: ‘Ga van het bekende naar het onbekende,’ eenen regel in de lucht. Hiermee bedoelde ik echter niet, dat die regel in zich zelven niet deugen zou, maar enkel dat hij, aldus zonder verdere paedagogische verklaring geuit, niet meer is dan eene bloote machtspreuk, waaraan de onderwijzer, zooals ik zei, geenen stevigen houvast vindt, en bij wiens toepassing hij zich ten slotte gedwongen ziet, in het weifellicht van eigen oordeel of ondervinding voort te sukkelen. Want wat is, inderdaad, dat onbekende, waarheen de regel verwijst? Dat is heel de omvang der menschelijke kennis, gansch de uitgestrektheid van het wetenschappelijk heelal! Doch naar welk punt van die matelooze ruimte men zijne schreden te richten heeft, dat zegt de regel niet! - 't Is even snugger, alsof men tot eenen reiziger, die den weg vraagt, zeggen zou: ‘Ga maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de plaats, waar ge zijt, tot de plaats, waar ge niet zijt, Mijnheer!’ - Na eene dergelijke aanduiding staat de arme man voor gansch de uitgestrektheid der aarde; nu kan hij op eene der vier windstreken aftrekken: den regel onderhoudt hij in alle geval. Niet veel verder komt men met de formule: ‘klim langzamerhand van het gemakkelijkere naar het moeielijkere op;’ want wàt is gemakkelijker, en wàt moeielijker? Dat verschilt voor iederen mensch, aangezien het gemakkelijke of moeielijke niet afhangt van de stof zelve, maar van de voorvorming desgenen, die ze leeren wil.Ga naar voetnoot(1) Benecke formuleerde de volgende psychologische wet: ‘Het gelijke trekt zich wederzijds aan in onze ziel.’ En hiermee komt er aan het omdolen in het eindeloos onbekende, aan het rondtasten in den blinde, ook een einde: het onbekende, dat onmiddellijk op het reeds gekende volgen moet, is datgene, wat het meest aan dit reeds gekende gelijkt. Met dien regel als leiddraad in de hand, weet zelfs de middelmatigste onderwijzer, als hij zijne stof maar meester is, hoe hij ze zijnen leerlingen hoeft toe te dienen. Hij zoekt namelijk, eerst en vooral, welke elementen, gelijkende aan de stof, die hij hun wil mededeelen, reeds in hunnen geest aanwezig zijn; daaraan knoopt hij de te onderwijzen zaken achtereenvolgens, in logische orde, naar de maat hunner grootste gelijkheid, vast; en zoo schrijdt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij nu wezentlijk, met normaal geregelden voetstap, van 't bekende naar 't onbekende, van 't gemakkelijker naar 't moeielijker voort; en zulks met des te meer helderheid en vastheid, naarmate hij een grooter aantal elementen, gelijkende aan die, welke hij stichten wil, in den geest zijner leerlingen ontdekt. Naar deze en andere niet min gewichtige zielswetten, werd reeds, zooals ik hooger aanmerkte, het onderwijs der hoofdvakken in vele onzer lagere scholen ingericht. Hoe deze wetten op ons Middelbaar Onderwijs, in zijn geheel, zouden kunnen en moeten toegepast worden, wil ik hier niet onderzoeken; dit zou mij te verre leiden, en, wat meer is, ik acht mij daartoe niet bevoegd. Enkel verlang ik, met eenige wenken, aan te duiden, hoe het Taalonderwijs, vooral in de Middelbare Gestichten onzer Vlaamsche provinciën, door het niet-toepassen dezer paedagogische wetten, lijdt, terwijl het, daarentegen, naar deze wetten hervormd en geregeld, vrij wat degelijker vruchten zou afwerpen, dan het tot den dag van heden heeft gedaan. Vreemde talen aanleeren is, op zich zelve genomen, voor de ontwikkeling des verstands van weinig of geen gewicht. Wie in staat is een voorwerp met vijftig verschillige namen te noemen, en ieder dezer namen met onderscheidene letterteekens af te beelden, dien is daardoor dit voorwerp zelf geen haar beter bekend. Integendeel, hij zal waarschijnlijk, door de veelvuldige voorstellingen van namen en teekens, min of meer van de volmaaktere voorstelling der zaak zelve afgetrokken worden. Te meer, daar de aaneigening der vreemde spraakelementen vele moeielijkheden met zich voert, zoo is, op dien grond althans, het onderwijs in vreemde talen niet aan te bevelen. De aanbeveling daarvan kan slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op andere gronden berusten, en wel voornamelijk, op de aanwinst van de stof zelve, van den gedachtenschat, tot welken de kennis dier talen ons den toegang ontsluit.Ga naar voetnoot(1) Nu, voor ons, Belgen, mag het aanleeren van vreemde talen, niet om die laatste reden alleen, maar nog om vele andere, een punt van 't hoogste belang genoemd worden. Vooreerst, het lapje gronds, dat wij bewonen, - hoe onbeduidend ook op de waereldkaart, - is, onder 't opzicht der taal, nog in twee, ja in drie deelen gesplitst. De taal van 't eene deel door die van 't andere willen vervangen, zooals men tot heden toe poogt te doen, is, gelijk ik meen bewezen te hebben, een echte zielenmoord op dit onderdrukte gedeelte gepleegd, en kan niet dan noodlottig tot den ondergang van het geheele leiden. Wij hebben dus tot plicht, zooveel het in onze macht staat, elkanders talen aan te leeren, om, gelijk ik insgelijks zei, onze verbroedering, onze nationale samensmelting op duurzame wijze tot stand te brengen en in de toekomst te bevestigen. - Voeg hier nu in de tweede plaats bij, dat niets meer ons land verhindert aan zijne wezentlijke roeping in Europa te beantwoorden, dan die voorkeur, in alles en voor alles, aan de eene taal boven de andere gegeven. Wel te recht zegt de Heer Tempels:Ga naar voetnoot(2) ‘Nous avons assez souffert d'une éducation exclusivement française: notre génie propre en a été assez comprimé; nous y avons recueilli assez d'étroitesse de vues et de pauvreté littéraire, pour rendre apparent que nous avons besoin, plus qu'aucun autre peuple, de généraliser nos études, d'ouvrir des horizons et, connaissant les autres, de retrouver notre personnalité...... Une langue n'est pas seulement une langue; elle est aussi le véhicule | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d'une série d'idées, d'aspirations, de préjugés propres au peuple qui parle la langue. C'est pour cela que nous, Belges, livrés á la merci du français, nous avons accepté l'idée, l'aspiration et le préjugé français. Or, le préjugé français n'est logique ni avec notre intérêt ni avec notre nature. Il devait nous donner le contre-sens et la stérilité....... Une langue est un moule. La langue d'un peuple se développe avec sa pensée, comme le péricarpe avec la graine. Un peuple qui a pour système de ne pas sortir de son moule, perd ce qu'il aurait pu apprendre des autres. Il a, au moins, son originalité. Mais un peuple qui s'est logé dans un coin du moule d'un autre, celui-la perd tout. C'est le cas de plusieurs peuples d'Europe; c'est le nôtre.’ Wat is nu die roeping, waarvan ik straks gewaagde, en welke wij, Belgen, in Europa te vervullen hebben? - Te zijn wat de natuur ons maakte: de scheidingslijn en tevens het verbindingspunt tusschen de drie groote beschavingen, die de waereld overheerschen. En onze beide talen geven ons de sleutels, die ons den toegang tot de schatkamers dier beschavingen wijd en breed openzetten, als 't ware van zelf in de hand. Wij hebben maar te willen, en ons landeken wordt het brandpunt, waarin al het licht, dat in Duitschland, Frankrijk en Engeland opgaat, te zamenvloeit en versmelt. En dan, in de derde plaats, de belangen onzes handels en onzer nijverheid, hoe leggen die ons niet, telker ure en dagelijks meer en meer, de verplichting op, in de talen onzer machtige naburen geene vreemdelingen te blijven! Dus, de samenstelling van ons land zelve, de eischen onzer geestelijke beschaving en ontwikkeling, onze stoffelijke welvaart en bloei, ja zelfs ons bestaan als volk, - alles maakt ons het aanleeren van talen tot eene zware, maar dringende, onvermijdelijke noodzakelijkheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegenover eene zoo algemeene en luidsprekende behoefte, zou men meenen, dat in geen land ter waereld het taalonderwijs rationeeler en degelijker dan in het onze ingericht zou moeten wezen. Vóor al het overige moest hier gezorgd zijn, dat er in dit vak binnen den kortsten tijd mogelijk de meeste vooruitgang mogelijk wierde gemaakt. Te meer, daar wij naast de deur het voorbeeld hebben van een broedervolk, even onaanzienlijk als wij, en dat, onder den drang derzelfde omstandigheden, in denzelfden toestand als wij verkeert. Men had maar even om te zien naar Noord-Nederland, waar sinds onheuglijke tijden, iedereen, die maar eene tamelijke burgerlijke opleiding genoten heeft, buiten zijne eigene moedertaal, ook nog behoorlijk Engelsch, Duitsch en Fransch verstaat, leest en schrijft. Met af te kijken, hoe men het daar aan boord legt om tot dien uitslag te komen, en, onder lichte wijzigingen, na te volgen wat daar wordt voorgedaan, was de zaak geklonken. Maar, zooals de Heer Tempels het reeds aanmerkte, om en rond zien ligt hier in de zeden niet. Men staart maar immer en altijd naar éene zijde, naar Frankrijk. Wat daar gedacht, geschreven, gesproken of geriesraasd wordt, - alle ooren staan er hier voor open, alle gazetten zijn er mee gemoeid, alle gesprekken vloeien er van over; wat, daarentegen, vlak naast ons, Oost-, Noord- of Westwaarts geschiedt, het moge nog zoo goed en navolgenswaerdig wezen, 't is, althans voor de meesten onzer, net of 't in China gebeurd ware. - Ja, onder administratief oogpunt, leven wij ons eigen leven en hebben we ons eigen bestuur; maar zedelijk en geestelijk zijn we een Fransch wingewest, waarvan de hoofdstad niet Brussel heet, maar Parijs. Hët taalonderwijs is hier dan ook, - ik spreek hoofdzakelijk van onze Vlaamsche gewesten, - derwijze inge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richt, alsof men 't er opzettelijk hadde naar aangelegd, het zoo onpaedagogisch en onvruchtbaar mogelijk te maken. De groote oorzaak is hier wederom: zonde tegen de natuurwet, krenking van de allernoodzakelijkste methoderegels, en inzonderheid van dien hierboven, volgens Benecke, geformuleerd. Laat ons dit met enkele voorbeelden staven, en trachten wij te zien, hoe deze misgrepen, onder toepassing der psychologische methoderegels, kunnen worden hersteld. Het valt niet in mijn bestek te onderzoeken in hoeverre de studie van het Grieksch dient te worden afgeschaft, of ingekort, of naar het laatste jaar verschoven. Dit vraagpunt staat in ons land sinds lang aan de dagorde, en bevoegder mannen dan ik houden zich bezig met de oplossing er van te zoeken. Over het Latijn zal ik mij enkele aanmerkingen veroorloven. De Heer Wagener in zijne reeds aangehaalde Redevoering, en de Heer van der Kinderen in zijn Verslag, stellen beiden voor, om met het onderwijs dier taal slechts in 't derde studiejaar aan vang te maken. Ik deel volkomen in hunne denkwijze. ‘Nichts ist verderblicher für die wahre geistige Bildung, als das Zu-vielerlei,’ zegt Benecke (D. 2. bl. 234); en, zoo ergens, dan stellig ten onzent, waar van eerst af zoo veel vreemds moet geleerd worden, is het vielerlei alleen reeds een betreurenswaerdig, maar onvermijdelijk kwaad genoeg. Laat ons dit niet verzwaren met er het noodlottige zu (de tè zouden wij Vlamingen zeggen) nog bij te voegen; wat stellig het geval is, wanneer men iets zoo vreeselijk moeielijk als het Latijn, van eerst af bij al 't overige den beginnelingen op de schouders legt. Doch eene tweede reden, - en deze brengt ons geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en gansch tot ons onderwerp, de methode, terug, - moet ons aansporen om de studie van 't Latijn tot later te verschuiven. De paedagogische gang, namelijk, naar de mate der grootste gelijkheid zou, bijaldien men tot die verschuiving overging, veel beter en met oneindig meer vrucht kunnen worden gevolgd. Inderdaad, de leerling, tot het derde of vierde studiejaar gevorderd, heeft reeds in het Fransch, Nederlandsch en Hoogduitsch eene voorvorming genoten, die bij 't aanleeren van 't Latijn op wonderbare wijze te stade kan komen. Het Fransch namelijk is 1o in 't grootste gedeelte zijner woorden, 2o in vele zijner werkwoordelijke buigingen en uitgangen, en 3o in een groot aantal zijner voor- en achtervoegsels, het reeds in den geest bestaande element, waaraan een goed deel der Latijnsche woorden, uitgangen, voor- en achtervoegsels, als gelijkende elementen, onmiddellijk kunnen aangesloten worden. Men zou de studie van 't Latijn dus best kunnen aanvangen op eene stof, hoofdzakelijk uit die gelijkende elementen samengesteld. - Wel geschiedt thans, zooals ieder bij zich zelven ondervonden heeft, die versmelting of assimilatie van het gelijkende in de twee talen eenigszins van zelf; doch, wanneer zulks met methodische orde bewerkt werd, zou het voorzeker onberekenbaar sneller geschieden, en degelijker resultaten op leveren. Daarbij, aan zulk eene stof, die den leerling grootendeels als reeds bekend voorkomt, kan de zoo lastige studie van verbuiging, overeenkomst en beheersching, met meer vrucht dan het tegenwoordig gebeurt, verbonden worden. De beteekenis van ieder woord zou in de meeste gevallen reeds gekend, de zin begrepen of ten minste geraden zijn, en de aandacht, door het zoeken daarnaar niet meer afgetrokken, kon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich meer uitsluitend op de zoo veelvuldige en moeielijke vormen vestigen, wat een onschatbaar voordeel zou opleveren. Na dezen gang volgens de grootste gelijkheid, dient de kennismaking te volgen met het ongelijke, dit is, met die elementen van 't Latijn, welke den leerling gansch vreemd zijn, en waarvan hij niets gelijksoortigs in den voorraad zijner reeds verworvene taalkennis ontdekt. Hier geldt de tweede psychologische wet: Ongelijke voorstellingen kleven in de ziel aan elkander, naarmate zij naast elkander in bewustheid staan. Het komt er hier dus op aan de ongelijke voorstellingen, dit is, het gansch vreemde der aan te leeren taal, zoo dikwijls in bewustheid te brengen, tot het aan het gelijkbeduidende in de gekende taal vastkleeft, tot het eene het andere zonder moeite in den geest opwekt, en het vreemde dus blijvend eigendom is geworden. - Het herhaaldelijk en genoegzaam in bewustheid brengen is hier dus hoofdzaak, en ook hierin zou een meer geregelde en vaste gang moeten worden gevolgd. Er wordt te veel geleerd om te vergeten, te veel geslodderd bij het taalonderwijs in onze middelbare gestichten. Reeds hooger wees ik op dat gebrek, toen ik zei, dat onze geest hoofdzakelijk zijn voedsel naar de wijze der herkauwende dieren opneemt. Al wat gezien wordt, vooral het bepaald vreemde, moet, zooals ik aanmerkte, nogmaals en nogmaals, onder gewijzigde gedaanten, herzien, in bewustheid gebracht worden. En dat herhalen mag niet aan het toeval zijn overgelaten, maar moet geregeld en methodisch geschieden. Ook in zijne reeds verworvene spraakkundige kennis vindt de leerling, wanneer de studie van 't Latijn eerst later wordt aangevat, eene onwaardeerbare voorvorming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trouwens, hij zou reeds tamelijk grondig met de Nederlandsche, Hoogduitsche en Fransche spraakleeren zijn vertrouwd; en de algemeene taalwetten, benevens eene menigte bijzonderheden, zouden, als gelijke elementen, tot grondslag zijner spraakkundige studie der oude taal kunnen verstrekken. Doch, zagen wij zooeven, dat de Fransche taal de beste stof oplevert om als gelijkend element bij de aanvankelijke studie van 't Latijn te worden aangewend, dan is zulks voor de Fransche spraakleer hoegenaamd niet het geval. Deze spraakleer is wel het gebrekkigste tuig, dat men daartoe zou kunnen uitkiezen. Inderdaad, zij hangt niet dan van kleine bijzonderheden, willekeurigheden en uitzonderingen aaneen, en mist het grootste gedeelte van wat als basis en steun aan de Latijnsche spraakleer zou kunnen ondergeschoven worden. Zulks is zoo waar, dat men in Frankrijk zelf de noodzakelijkheid begint te gevoelen ook de Germaansche spraakleer bij het aanleeren der oude talen, als grondslag te benuttigen. Aldus wordt in de École Monge, die de Heer Tempels ‘het volmaaktste toonbeeld’ noemt ‘van het huidige middelbaar onderwijs in Frankrijk,’ de Hoogduitsche taal bijna op denzelfden voet als het Fransch, door alle klassen heen, verplichtend onderwezen, en, natuurlijk, bij het aanleeren van oude talen, ook als middel van vergelijking en opheldering gebruikt. Wie Hoogduitsche spraakleer zegt, zegt Nederlandsche; want in den grond zijn beide éen. De diensten, door gene bewezen, kunnen insgelijks door deze worden verstrekt. Het is dus de Nederlandsche spraakleer, welke - ten minste in onze Vlaamsche provinciën - als uitgangs- en vergelijkingspunt voor het onderwijs in de Latijnsche zou moeten dienen. Eenige van de voordeelen, welke zij boven de Fransche daartoe oplevert, zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o Al hare regelen zijn algemeen, en uitzonderingen zijn haar zoo goed als onbekend. 2o Zij bezit een zeer eenvoudig (wat des te beter is), maar volledig stelsel van verbuiging der naam-, voornaamen bijvoeglijke woorden, en derhalve al wat daarmee gepaard gaat, zooals: naamvalsbeheersching, drievoudige overeenkomst, enz. 3o Zij kent drie geslachten, gelijk het Latijn en 't Grieksch, en, evenals in deze talen, deels op de beteekenis, deels op de vorming des woords gegrond. 4o Het Latijn drukt de bepalingen van wijze uit bij middel van den ablatief, het Grieksch van den genitief: onze taal vormt de meeste harer bijwoorden bij middel van denzelfden laatstgenoemden naamval. 5o De woorden onzer taal zijn rhythmisch geklemtoond, en op deze schoone afwisseling van lengte en kortheid berust de vorm harer poëzie; zoodat deze niet alleen als toonbeeld bij het bestudeeren van de poëtische gewrochten der Germaansche zustertalen, maar ook als voorvorming en grondslag voor de dichtvormen der oude talen dienen kan, waarvan schier al de versmaten ook in 't Nederlandsch aangewend werden. Ziedaar al dingen, welke als hoofdzaak in de spraakleer der oude talen staan aangeschreven, en waarvoor het Fransch niets gelijksoortigs ter voorvorming biedt. - Maar, daarenboven, bezit onze taal, 6o als een alles overtreffend voordeel, hare woordvorming, zoo eenvoudig en toch zoo volledig, dat geene andere onder de talen, die wij leeren, haar onder dit opzicht op zijde streeft. Ja, zij mag zich verheugen in het onwaardeerbaar voorrecht eene nog altijd in-zich-zelf-levende en voortscheppende taal te zijn. Zij heeft vooreerst hare stammen in hare sterke werkwoorden. Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze maakt zij, door klankverwisseling, naamwoorden, hoedanigheidswoorden en andere werkwoorden; voorts vormt zij hare afleidingen met voor- en achtervoegsels; en, ten laatste, hare samenstellingen, met verbinding van geheele woorden tot éen. - Aldus kan ieder woord, dat er in voorkomt, hoe ingewikkeld ook, naar vaste en onwrikbare regelen, tot op zijnen naakten stam ontleed en verklaard worden. En wie deze zoo eenvoudige, en toch tot in het eindeloos rijke, bewerktuiging kent van onze taal, die verkrijgt daardoor het helderst inzicht in het ontstaan en den groei, in het innerlijk organisme, niet enkel van het Grieksch en Latijn, maar van al de verwante talen; want allen zijn, naar dezelfde wetten, uit den alouden Arischen oorstam ontstaan en gegroeid. En zeggen, dat men in ons land, bij 't onderwijs van andere talen, zulk een element als ons Nederlandsch, bot en blind laat links liggen, om zich uitsluitend te bedienen van het Fransch, - een innerlijk dood en van buitenaf samengespoeld mengsel van allerlei vreemde bestanddeelen, bij welks studie er van geene woordvorming sprake is of zijn kan, ten ware men voorafgaandelijk Latijn, Grieksch, Duitsch, Keltisch, enz. geleerd hebbe! Daar wij ons nu toch met woordvorming en taalverwantschap bezig houden, wilde ik, aleer van dit onderwerp af te stappen, nog op een enkel punt de aandacht vestigen. Ik vraag mij zelven namelijk dikwijls af: waarom wijst men onze jongelieden, bij al de talen, die zij leeren moeten, zelden of nooit op de verwantschap, welke tusschen die allen bestaat? - Zonder eenen volledigen leergang van vergelijkende taalstudie aan al 't overige toe te voegen, ware het toch zoo nuttig en tevens zoo aangenaam, indien hun nu en dan eens een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kijkje gegund werd in die wonderwaereld, welke het geleerde Duitschland, met Grimm aan 't hoofd, ons ontsloot; al was 't maar, dat men hun bij voorbeeld, om te beginnen, de wet der klankverschuivingGa naar voetnoot(1) aan de hand deed, en hier en daar in hare toepassing liet gadeslaan. Dit zou hunne begrippen over taalkunde niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig uitbreiden en verhelderen, terwijl iedere blik, in die geheimenissen der taalverwantschap geworpen (ik weet zulks bij ondervinding) een gansch bijzonder genoegen verschaffen zou. - Overigens, al breidde men deze oefeningen veel verder uit, dit ware nog geen nieuw vak aan al de reeds voorgeschrevene vakken toegevoegd; het ware slechts het aantoonen van een nieuw historisch verband tusschen dit alles, eene loutere opfrissching en versterking van het reeds gekende, - niets meer. Gaan wij thans over tot het Fransch. Deze taal, zoo als ik hooger zei, werd overal, ook in onze Vlaamsche gewesten, tot voertuig van gansch het onderwijs, tot moedertaal uitgeroepen. En toch, ondanks dit alles, ondanks het leeuwenaandeel, dat haar bovendien bij de verdeeling der lesuren op het programma werd ingeruimd, komt men tot den ongeloofelijken uitslag, dat, op de tien jongelingen, die hunne middelbare studiën voltrokken hebben, er amper vijf gevonden worden, bekwaam om eenen ordentelijken brief in die taal op te stellen! Nu, bij de methode, die voor 't onderwijs van 't Fransch in onze Vlaamsche gewesten wordt aangewend (of laat mij liever zeggen: bij de volslagen miskenning der eenig goede methode) verwondert mij dat geen zier. Men kan dien gang zelfs niet noemen: een voortschrijden van het bekende naar het onbepaalde onbekende; neen, 't is langs den weg van 't onbekende dat men naar 't onbekende zoekt: men tracht X op te lossen bij middel van X! Zie hier hoe men te werk gaat: Er worden 1o Fransche stukken gelezen, uitgelegd en gedeeltelijk van buiten geleerd; 2o oefeningen op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spraakleer, en 3o opstellen ter uitdrukking van eigen gedachten gemaakt. Op het 1o zou niets af te wijzen vallen, indien men daarbij in 't oog hield, wat hoofdzakelijk in 't oog dient gehouden te worden, namelijk, den uit te leggen tekst zoo grondig mogelijk en langs den kortsten weg mogelijk te leeren verstaan. Waar men met Vlaamsche jongens te doen heeft, is natuurlijk die kortste weg: naast het onbekende Fransch het bekende Nederlandsch in bewustheid te stellen; maar dat kan, dat mag niet! - Het kan niet, omdat de leeraar dikwijls een Waal is, die 't natuurlijk wat belacht zich het hoofd te breken met het aanleeren van een jargon, zoo weinig in tel bij de hoogere kringen; het mag niet, omdat er misschien tusschen den hoop der leerlingen ergens een Waaltje of Fransquiljonskind zit, ten aanzien van welke, even natuurlijk, het belang der groote meerderheid moet opgeofferd worden. Dus, zooals ik 't reeds in mijne Redevoering zegde: ‘Alles in 't Fransch! X door X opgelost! - En de leeraar legt uit, verklaart, dicteert, stapelt nota's op nota's, omschrijvingen boven omschrijvingen. En de groote hoop der jongens verstaan uitleggingen, verklaringen en omschrijvingen dikwijls nog minder dan den tekst zelf; doch ze pennen en kribbelen er maar op aan, klinkt het niet zoo botst het! - Niets grappiger dan soms zoo 'n cahier van nota's en uitleggingen. Lest viel er me bij toeval een in de hand. Ik sloeg het juist open op een gedeelte, waar de leeraar zijn volksken had willen aan 't verstand brengen, wat verschil er bestaat tusschen foi, fois en foie. Met te zeggen foi beteekent geloof, fois = keer en foie = lever, ware 't ding geklonken geweest. De Vlaming, die deze drie gelijkluidende woorden niet verstond, hadde er eens en vooral een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helder begrip van gekregen; de Waal, die ze wèl verstond, hadde er in passant een kladdeken Vlaamsch bij opgedaan, wat toch ook nooit kwaad kan; maar, - kort, eenvoudig, natuurlijk zijn - ge weet, dat mag niet. Dus, er diende uitgelegd, gedicteerd. Bij de twee eerste woorden stond dan ook eene soort van tamelijk abstracte omschrijving; bij 't derde was 't bondiger: - foie: viscère du corps humain, was er waarschijnlijk opgegeven; maar de jongen, bij wien er dat viscère waarschijnlijk niet goed binnen wilde, had flink weg geschreven: visière met 'nen duchtigen tikkel op de i. Wat denkbeeld hij zich nu maakte van dit lichaamsdeel, en of hij overtuigd was ievers in zijn lijf eene klep gelijk aan zijne klak om te dragen, zulks weet ik niet! Maar, wat ik wèl weet, is, dat bij zoo'n onpaedagogisch, tegennatuurlijk onderwijs, de beste koppen onvermijdelijk stomp en bot worden; dat de leerlingen zich aan dat half of verkeerd verstaan allengs gewennen, en er in mismoed of walg het hoofd bij nederleggen; dat er, voor heel hunne volgende studiën, voor gansch hun leven misschien, over al hun weten en denken gelijk een sluier, een nevel van onvastheid en Onzekerheid hangen blijft; - wat ik wèl weet, is, dat de ergste gebreken, zooals: gewoonte van ondadige lijdelijkheid bij het luisteren, onnadenkendheid en slordigheid bij het zelf-werken, voor het grootste gedeelte hunnen oorsprong in dergelijke lessen nemen.’ Wil men nog door een ander feit bewezen zien, hoe onbegrijpelijk verre dit half of verkeerd verstaan zich uitstrekt, zie hier! - het is niet min sappig, maar ook niet min treurig dan 't voorgaande: Algemeen bekend, ofschoon door de meesten louter voor een verzonnen grapje gehouden, is het vertelseltje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dien leerling, welke den Latijnschen zin: Caesar petivit Galliam summâ diligentiâ, vertaalde: César partit pour la Gaule sur l'impériale de la diligence. - Doch, zoudt ge gelooven, dat aan ons Athenaeum dit vertelseltje, bij herhaling, tot wezentlijke en waarachtige historie wordt gemaakt? - Ik heb namelijk de gewoonte, bij 't geven mijner Nederlandsche lessen, veel te doen vertalen, en kies daartoe meestal de stof, die bij de leergangen van andere talen heeft gediend. Zoo komt ook soms Télémague aan de beurt. Nu, in het 2e Boek staat de zinsnede: Vulcain monte en diligence vers l'Olympe, en regelmatig word ik getracteerd op deze overzetting: Vulcanus klimt (sommigen zeggen: rijdt) met den postwagen naar den Olympus! Als varianten op den postwagen, krijg ik ook wel: postkoets, snelwagen, diligentie. Van sneltrein of tram is er tot nog toe geene sprake; maar dat kan komen, mits den vooruitgang onzer eeuw. - En 't zijn geene beginnelingen, 't zijn er geen twee of drie uit den hoop, die me dat bokje schieten; in eene 4e Professioneele van 30 leerlingen hebben er 20 aldus vertaald! - En zoo krijg ik dagelijks het schreeuwende bewijs, dat onze leerlingen, hoe ook van Fransch en Fransche lessen overladen en doorzult, toch een goed deel er van òf maar ten halve, òf gansch verkeerd begrepen. De Oefeningen op de Fransche spraakleer, waar zij worden mee bezig gehouden, bestaan hoofdzakelijk in: Analyses maken en conjugeeren, twee dingen, die uitsluitelijk voor het mondelingsch onderwijs dienden bespaard te blijven, en waarvan het eerste zich nooit verder zou mogen uitstrekken, dan om de reeds verworven spraakkundige begrippen te controleeren en voor 't geheugen levendig te houden. Voorts worden hun nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden opgegeven, waarvan zij afleidingen en samenstellingen te zoeken hebben, die, nota bene: meestal nooit in hunne hersenpan aanwezig waren; - of wel, het zijn heele zinnen, waar een cursief woord in staat, op hetwelk een regel moet worden toegepast, en dat dus bijna uitsluitelijk hunne aandacht trekt, zonder dat zij zich om het overige van den zin bekreunen. Alles vervelend, en, in de meeste gevallen, geestverstompend werk, dat ja, bij 't bestudeeren van eigen taal soms van eenig nut wezen kan, maar bij het leeren van geheel of gedeeltelijk vreemde talen, voor het stelsel van gepaste vertalingsoefeningen onder alle opzichten moet onderdoen. En dit is licht te begrijpen. De arbeid der vertaling vestigt niet alleen de aandacht op dit of dat afzonderlijk punt; hij geeft heele zinnen, en dus volledige gedachten met al hunne bestanddeelen en fijnste verbindingen te verwerken en over te brengen; hij roept bestendig de aandacht op iedere gelijkenis en ook op ieder verschil, dat de twee talen aanbieden; hij neemt al de vermogens der ziel: geheugen, oordeel, inbeelding, gevoel, smaak, gedurig en gelijktijdig in aanspraak, en hij is de natuurlijkste en beste voorbereiding, die men kan uitdenken, om tot de zuivere uitdrukking van eigen gedachten in eene andere taal over te gaan. Verwonderlijke zaak! In Frankrijk zelf, bij dit volk, hetwelk zich tot heden toe, meer dan ieder ander, wars toonde om de talen zijner naburen aan te leeren, gevoelt men de noodzakelijkheid om het stelsel van de overzetting bij het aanleeren der moedertaal in ruime mate te benuttigen. Bij de zoo hoog geprezen École Monge bezigt men daartoe noch min noch meer dan het Hoogduitsch. In het Programma namelijk dezer school, lezen wij: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Les cours des quatre premières années de la division élémentaire comprennent l'étude exclusivement pratique de la langue française et de la langue allemande enseignées simultanément, les premières notions théoriques étant rejetées à la cinquième année. ‘Nous avons pensé que l'enseignement de la langue maternelle devait, pour être fructueux, s'appuyer dès le début, sur un continuel exercice de traduction. ‘L'enfant est naturellement conduit par cet exercice à l'examen spontané des rapports entre les différentes parties du discours et à la recherche des formes diverses qu'une même idée peut recevoir; ainsi il passe en revue naturellement tous les détails de l'analyse grammaticale et de l'analyse logique, qu'il n'éprouvera ensuite aucune difficulté à étudier théoriquement.’ En in ons landje, dat èn door de verscheidenheid zijner rassen, èn door zijne geographische ligging, van de natuur zelve, als met opzet, tot het land der vertalingen schijnt voorbestemd te zijn, blijft men voor dergelijke wenken, door Frankrijk zelve gegeven, moedwillig en hardnekkig blind en doof! De gang, dien men zou moeten volgen, wordt door Benecke's voorschrift, dat niets anders dan het voorschrift der natuur zelve is, zoo eenvoudig mogelijk aangewezen: De ongelijke voorstellingen (Nederlandsch en Fransch) moeten naast elkander in bewustheid gesteld worden, tot ze aan elkander kleven in de ziel. Dus: bestendig heen en weer gaan van de eene tot de andere taal. Meer bepaaldelijk zou dit, naar mijn bescheiden oordeel, volgender wijze kunnen geschieden: 1o De regels der Fransche spraakleer, met al wat er bij behoort, inprenten bij middel van welgekozen en methodisch geordende thema's van 't Nederlandsch in 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransch. - Daarbij vertalingen op de eigenaardigheden van beide talen, zooals: spreekwoorden, flandricismen, gallicismen, enz. 2o De stukken, ter leesoefening, of tot stof van taalen letterkundige verklaring uitgekozen, in 't Nederlandsch (meestal mondelings) overbrengen. 3o Thema's van 't Nederlandsch in 't Fransch, samengesteld uit de gewijzigde en behoorlijk terugkeerende stof der reeds gelezen of uitgelegde Fransche stukken. - Deze oefeningen, welke vooral ten doel hebben: niets van hetgeen gezien werd te laten verloren gaan, en alles zoo veel mogelijk tot blijvend en bruikbaar eigendom te maken, zijn oneindig doelmatiger dan het van-buitenleeren. Trouwens, van-bniten-leeren is bij de meesten niet anders dan een werktuigelijk in 't geheugen prenten van rijen of reeksen (zooals Benecke 't noemt), waarbij de overige zielsvermogens: verbeelding, gevoel, en bovenal overwegend verstand, geheel of gedeeltelijk ondadig blijven, en die dus geene genoegzame sporen in de ziel laten, om tot werkelijke aanwinst en bruikbare stof te gedijen. - Sprekende over 't Latijn, wees ik reeds op het nut van dergelijke thema's, ter herkauwing van reeds verorberde taalstof, ingericht. Bij alle vreemde talen zouden die moeten te stade komen.Ga naar voetnoot(1) De hoofdzaak zou hier maar zijn, in de eerste plaats vaste leesboeken te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, uit de beste en doelmatigste literaire stof saamgelezen, en, in de tweede, het opstellen dergelijker thema's van staatswege aan te moedigen, ten einde den leeraren zoo veel mogelijk den lastigen arbeid te besparen van ze op eigen hand te moeten vervaerdigen. 4o Voor meergevorderden, vertaling van puikstukken, ter oefening van stijl en smaak. 5o Vertaling van teksten bij andere vakken, zooals geschiedenis, natuurwetenschap, enz. gebruikt. Ieder ziet gereedelijk in, wat al voordeelen, buiten de bloot taalkundige, dergelijke oefeningen nog moeten opleveren. De kwaal der overlading, namelijk, ware er aanmerkelijk door gelenigd; elk afzonderlijk vak, aldus tot vertalingsstof uitgekozen, zou er op zich zelve door versterkt en vergemakkelijkt worden, en het gezamentlijk onderwijs, thans zoo uiteenloopend en verbrokkeld, inniger verbonden en geconcentreerd. En, zoo er aan iets behoefte is in ons Middelbaar Onderwijs, dan is 't voorzeker aan een nauwer ineen grijpen en samen werken, aan concentratie der zoo veelvuldige en onderscheidene stof. Doch, bij al dit vertalen, moet nu nog, om ten volle aan de eischen der goede methode te beantwoorden, het volgende wel in acht genomen worden: De leerling, die vertaalt, vindt natuurlijk niet altoos de juist passende uitdrukking, en zondigt hier eens tegen de spraakleer, daar tegen den aard der taal, ginds tegen wat anders. - Nu, de uitdrukking, die hij in zijn werk neerschrijft, 't zij goed of slecht, prent zich in zijnen geest naar de mate der moeite, welke hij heeft aangewend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om ze te zoeken. Het verkeerde moet dus niet enkel vluchtig verbeterd, maar weggewischt worden; en zulks kan niet geschieden dan door eene inspanning, sterker dan de eerste, die de verkeerde uitdrukking deed ontstaan. Het middel, om dit doel te bereiken, is eenvoudig: elke vertaling moet verbeterd, en de gansch zuivere tekst (zoo mogelijk in 't net geschreven) bestudeerd worden, tot de leerling bekwaam zij hem, met den oorspronkelijken tekst onder 't oog, vlotweg en in gansch zijne zuiverheid uit het geheugen weer te geven. Van zelf spreekt het, dat het hoogstnuttig zijn zal, dien zelfden tekst, onder gewijzigden vorm te laten terugkeeren, en aldus immer meer tot stevig eigendom te doen beklijven. Aldus zou Fransche taal en spraakleer, ten minste in de eerste helft der studiejaren, moeten onderwezen worden; en niemand zal, denk ik, betwisten, dat deze methode, op onze Vlaamsche jeugd toegepast, oneindig degelijker vruchten zou opleveren, dan het tegennatuurlijk stelsel, hier te kwader ure ingevoerd en met zulke hardnekkige vooringenomenheid in zwang gehouden. Eene vraag, die zich onmiddellijk hier aansluit, al behoort ze eigentlijk meer tot het lager dan tot het middelbaar onderwijs, is deze: Wanneer dient er met het onderwijs van het Fransch te worden aangevangen? Kort en bondig durf ik antwoorden: Niet eerder, dan wanneer zulks, zonder gevaar voor de gezonde verstandsontwikkeling, en volgens de eenig rationeele methode kan geschieden; namelijk, als het kind zijne moedertaal behoorlijk leest en schrijft, en de gronden harer spraakkunst eenigszins machtig is; in éen woord, wanneer het vreemde onbekende, volgens Benecke's voorschrift, aan het eigen gekende kan vastgeknoopt worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En met het Fransch spreken? -Voorzeker ligt het buiten kijf, dat al wat redelijkerwijze doenbaar is, dient te worden aangewend, om de leerlingen hierin de hoogst mogelijke vaerdigheid en keurigheid te leeren verkrijgen. Doch een voorwendsel om de ontvlaamsching in de hand te werken, en bijgevolg de verstandelijke verzwakking, die daarmede in onze Vlaamsche gewesten ontstond, te helpen uitbreiden en bestendigen, dat mag het niet wezen. Want niets droeg meer bij om dien noodlottigen toestand in 't leven te roepen, niets helpt hem zoo zeer verergeren, als de kwalijk begrepen zucht om het Fransch praten bij onze jonkheid te bespoedigen. 't Is helaas! mode geworden, onze Vlaamsche kinderen, van in de wieg afaan, tot Franschmannekens om te scheppen. Papa en maman spreken hunne kleuters niet meer aan dan in 't Fransch; het Vlaamsch is aan de kindermeid overgelaten; dat eischt de goede toon. Of, kan er nog eene Waalsche of Fransche bonne bijkomen, zoo is de toon nog beter; en na de Fransche eene Duitsche, na deze eene Engelsche, dat is het nec-plus-ultra van alle tonen. Wat voor arenden er uit die wandelende taalencyclopediekens opwassen, daar weten wij van te spreken, die ze later op den hals krijgen, om er verstandige en geleerde koppen van te fatsoeneeren. Van 't lagere menschenras en de geestelijke castraten, waar ik hooger op duidde, vindt men onvermijdelijk de prachtigste exemplaren onder 't volkje, dat eene dergelijke opvoeding ontving.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik weet het wel, voor oppervlakkige beschouwers is niets zoo verbazend als de snelheid, waarmede sommige personen, maar bovenal kinderen, enkel op het gehoor af, vreemde talen leeren spreken. Men hoeft ze daartoe maar in eene omgeving te plaatsen, waar ze niet anders hooren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en spoedig praten ze mee, of ze zijn leven niet anders gedaan hadden. Loop hier te Antwerpen de dokken maar eens om: overal zult ge kramers- en allerlei ander volkje aantreffen, dat, al kan 't waarschijnlijk zijnen eigen naam niet zetten, toch Engelsche, Duitsche, Fransche, Italiaansche en Spaansche matrozen te woord staat, in ieders moederlijke taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar praten alleen is alles niet! Het Fransch in zijne schrijvers kunnen genieten en het zelf goed schrijven, dat is bovenal de zaak. Nu, alle deskundigen zullen met mij bevestigen, dat alwie eene taal bloot op het gehoor af leerde, veel meer moeite heeft om ze zuiver te leeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven, dan wie ze zich met oor, en oog en pen te gelijk trachtte eigen te maken. De aanwinst, die het vervroegd leeren spreken oplevert, is dus niet dan louter schijn, en wordt later met des te meer inspanning en moeite bij 't zuiver leeren schrijven geboet. Het is dus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd genoeg, zoo het leeren spreken slechts met het onderwijs in de taal zelve aanvang neemt. De gang schijnt dan enkel wat trager, maar is het in wezentlijkheid niet, aangezien hij des te vaster wordt, en hooren, lezen en schrijven bestendig elkander steun en sterkte aanbrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook voor de keurigheid der uitspraak hoeft men niet beducht te zijn. In den ouderdom, waarop men daarmee beginnen zou, bezitten de geluidsorganen (keel, tong en lippen) nog meer dan de vereischte lenigheid om zich te zetten naar klank en toon der Fransche taal. 't Is maar zake van eerst af op de netheid der uitspraak te letten, voornamelijk bij die geluiden van het Fransch, welke eenen Vlaamschen mond niet zijn ingeboren, zooals: de neusklanken, de j, g, ch en gu, de sisklank der t in den uitgang tion, het vervangen van sommige klinkers door eene toonlooze e, b.v. sincereté voor sincérité, het verloopen sommiger vokalen in Vlaamsche dialektklanken: bontei voor bonté, enz. enz. - Draagt men daarbij dan nog zorg de stof van leesles, vertalingen, ja soms van andere onder wij svakken tot onderwerp van afgewisselde en naar de kracht der leerlingen berekende spreekoefeningen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken, dan zal het spreken, met het onderwijs der taal zelve, harmonisch en met vasten en vluggen tred vooruitgaan, en zullen de echt Vlaamsche leerlingen alras degenen, die in 't Fransch werden grootgebracht, onder 't opzicht van vaerdigheid en keurigheid op zijde streven. In de derde plaats, zegden wij, worden onze leerlingen in het maken van Fransche opstellen geoefend. Benecke bewees ons daar straks, dat het uitdrukken van eigen gedachten in eene vreemde taal, voor de ontwikkeling des verstands, louter schade en verlies oplevert. Hoe deze onwederlegbare waarheid te onzent wordt uit het oog verloren en miskend, hoeft niet te worden aan getoond. Van de eerste studiejaren afaan, en zoo overvloedig mogelijk, worden onze Vlaamsche jongens in 't maken van Fransche opstellen zoogezegd geoefend. Welke schrale en betreurenswaerdige resultaten deze geestverkrachting oplevert, werd hooger ten overvloede bewezen. Ook bij eigen ondervinding weet ik daarvan mee te spreken. Gedurende mijne lange dienstjaren, zijn mij honderden leerlingen, in de hoogere klassen, door de hand gegaan; en in volle geweten kan ik getuigen, dat er, onder die allen, slechts bij uitzondering nu en dan éen zich opdeed, daar of omtrent bekwaam om aan zijne opstellen die overweging en die inspanning des geestes te wijden, welke door dit slag van werk in de eerste plaats wordt vereischt. De opgegeven stof moge nog zoo aanlokkelijk en rijk zijn, ze vallen er aan, zonder er zich behoorlijk van doordrongen te hebben, zonder op schikking, verhouding of uitbreiding der deelen te hebben nagedacht; ze schrijven maar op den wilden bof daarheen; en dat afkletsen is hun zoodanig in merg en been vergroeid, dat ze u met ongeloovige of spottende oogen aankijken, wanneer ge hun poogt aan 't verstand te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brengen wat eenen kolossalen arbeid van wikken en wegen, uitbreiden en inkrimpen, doorhalen en veranderen het eenvoudigste opstel, om wezentlijk goed te mogen heeten, vereischt. En 't is, och armen! hunne eigen schuld niet, zoo ze dat niet begrijpen! De kostbare en teedere gaven, die bij 't vinden en uitwerken van eigen gedachten in hunne volle, gezamentlijke kracht moeten te stade komen, werden reeds van in de lagere klassen in die arme geesten verlamd en verstompt; de dwangarbeid van te moeten uitgeven wat ze niet in zich hadden, van te moeten schrijven in eene taal, die ze niet genoegzaam machtig waren; dat bestendig en uitsluitend zoeken naar woorden en phrasen, in stee van naar gedachten, heeft hen op den duur voor werkelijk denken onbekwaam gemaakt. En vandaar al die arbeiden, gekenmerkt, zooals ik hooger zei, door volslagen gebrek aan alle oorspronkelijkheid, armoede aan zakelijke kennis, alledaagschheid en kleurloosheid van stijl; vandaar, dat onze jongens opgroeien tot leeghoofdige phrasenmakers en wawelaars, en dat er in ons landje zooveel gewaweld, en och! zoo bitter weinig zelfstandig of oorspronkelijk wordt gedacht. Dus, geene opstellen in het Fransch, ten minste geene, waar vinding, schikking, of, in éen woord gezeid, kunstarbeid bij te pas komt, vooraleer de leerlingen zich in die taal volkomen thuis en op hun gemak gevoelen; en dit zal in den regel wel niet dan in de helft der studiejaren het geval zijn. Goed ingerichte leesoefeningen en vertalingen van verschillenden aard, in den zin als vroeger werd aangeduid, moeten den grond daartoe leggen en als voorvorming verstrekken. En, op dien voet te werk gaande, zal men aldra bemerken, dat onze Vlaamsche jongelingen, aan 't einde hunner studiën gekomen, beter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransch zullen kennen en schrijven dan thans, en, zonder hunne kostbaarste geestvermogens er bij in te schieten, tot meer eigenaardig denkende koppen zullen opgroeien. Niet alleen theoretisch ben ik hiervan overtuigd; maar aan zeer menigvuldige bijzondere gevallen heb ik dat bij eigene ondervinding kunnen waarnemen. Veel ware er nog te zeggen over den mangel aan methode bij het leeren opstellen en het letterkundig onderwijs in het algemeen. Want, al wordt door niemand ontkend, dat deze dingen wel de hoofdzaak bij de vorming onzer jeugd uitmaken, toch is er geen ander studievak, geloof ik, waarin zoo zeer als hier op den blinden tast en zonder deugdelijken leiddraad wordt te werk gegaan. Doch de bespreking van dit alles zou mij te verre leiden. Ik bespaar dat wellicht voor eene andere gelegenheid, en spoed mij liever naar het einde mijner opgenomen taak, met het onderwijs der Germaansche talen nog even in beschouwing te nemen. Hier echter is de krenking der methode zoo stuitend, de zonde tegen de natuur zoo wraakroepend, dat wij, God dank! kort kunnen zijn. Het gelijke trekt zich wederzijds aan in onze ziel, zoo luidt het psychologisch voorschrift. - Nu, Hoogduitsch en Nederlandsch zijn in den grond gelijk. De woordenschat der éene taal is voor de 9/10 gedeelten ook die der andere. De Nederlandsche spraakleer is in al hare grondregels en in de meeste harer bijzonderheden eenzelvig met de Hoogduitsche. Men hoeft dus al die gelijkheden maar even naast elkander in bewustheid te stellen, en oogenblikkelijk smelten zij, elkaar versterkende, ineen: wat verworven kennis was voor de eene taal, wordt vast en onvervreemdbaar eigendom voor de andere. Dit geschiedt voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlamingen, die hunne taal kennen, wel eenigszins van zelf, dit geef ik gaerne toe. Maar hierbij komt nu iets anders, dat het bestendig in-bewustheid-stellen van Hoogduitsch neven Nederlandsch, en het aanleeren der eene taal bij middel van de andere, als onvermijdelijke noodzakelijkheid oplegt. Beide zijn in den grond éen, zeiden wij. Maar naast die eenheid of innerlijke gelijkheid, bestaat er eene uiterlijke verscheidenheid, een groot dialektverschil, dat zich in ontelbare kleine bijzonderheden, schier bij ieder woord en bij elken spraakkundigen vorm, voordoet. Wel berust al dit verschil op vaste regels, - zooals de hooger vermelde wet der klankverschuiving, - die men den leerlingen als leiddraad in de hand kan geven; maar met afgetrokken regels komt men niet verre. Duizendvoudig aanschouwen, vergelijken en onderscheiden, vooral waar het zulke kleine bijzonderheden geldt, kan alleen tot vaste en bruikbare kennis leiden. Anders geschiedt er, altijd naar de psychologische wet, het volgende: De grootere gelijkheden trekken de kleinere onopgemerkte ongelijkheden met zich, de versmelting grijpt plaats in den geest, en de kleinere ongelijkheden geraken derwijze onderling verward, dat de eene bestendig voor de andere wordt genomen. Men denke hier slechts aan de verbuiging van naam- en bijvoeglijke woorden in de beide zustertalen: nu eens biedt het Hoogduitsch den uitgang en waar het Nederlandsch e vertoont, of omgekeerd; of wel het eene vertoont e waar 't andere geenen uitgang heeft, en zoo nog ettelijke andere verschillen. Nu, waar die zoo geringe en toch zoo gewichtige bijzonderheden niet bestendig naast elkander in bewustheid gesteld, niet haarfijn onderscheiden en uiteen gehouden worden, daar vloeien ze dooreen of geraken verward; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de leerling - wij ondervinden het, helaas! bij het huidige stelsel niet dan te veel, - verbuigt op zijn Hoogduitsch als hij Nederlandsch, en op zijn Nederlandsch als hij Hoogduitsch te schrijven heeft. En, wat hier van de verbuigingen gezegd wordt, geldt voor heel de taal! Een Vlaming kan dus niet goed Hoogduitsch leeren, dan bij middel van bestendige en nauwkeurig onderscheidende vergelijking met zijne eigene taal. De gang, hierbij te volgen, zou natuurlijk moeten bestaan uit vertalingsoefeningen: 1o Op het volstrekt gelijke; 2o Op hetgeen voor het grootste deel gelijk, en in de bijzonderheden ongelijk is, met veelvoudigen en afwisselenden terugkeer en vestiging der aandacht op dit laatste; 3o Op het volstrekt ongelijke. Het Engelsch is voor de ⅞ gedeelten zijner woorden van Saksischen oorsprong, en dus, behoudens dialektverschil, in die deelen aan onze taal gelijk. Voor het aanleeren van dit gelijkend element, zou dezelfde gang als bij het Hoogduitsch moeten worden gevolgd. En aan de Athenaeën en Colleges onzer Vlaamsche gewesten worden deze beide zustertalen uitsluitend in en door het Fransch onderwezen!.... Ik bevond mij eens in 't buitenland op eene vergadering van taal- en onderwijskundigen, en vertelde hun dat zulks ten onzent aldus geschiedt. Eerst bezagen ze mij ongeloovig, en meenden dat ik hun, uit kortswijl, wat op de mouw speten wilde. Toen ik hun echter verzekerde, dat ik louter waarheid sprak, ging er een geschater op zonder einde. Een hunner, - hij stond sinds meer dan eene halve eeuw, tusschen Duitschlands en zelfs Vlaanderens dichters en taalgeleerden in de eerste rij aange- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schreven, - klopte mij op den schouder en lachte met zijne zware basstem: ‘Nu begrijp ik waarom de Fransozen uwen landgenooten dat vleiende Belge comme une oie soms door den neus wrijven! Aan Vlamingen Duitsch en Engelsch leeren in 't Fransch! Langs Marseille omtrekken, om de reis van Antwerpen naar Keulen of Londen te maken! Dat zal eenmaal 't nageslacht als een staaltje van Belgische snuggerheid aanhalen, zoo gelijk gij thans te uwent aan uwe kinderen het voorval van Keizer Karel met den pot van Ooien vertelt!’ Dit compliment van den grooten Duitscher aan ons Belgisch onderwijsstelsel was alles behalve in den honig gedraaid. Maar, wat viel er tegen in te dienen? Ik zweeg dan ook maar stil, en dacht bij me zelven: ‘'k Wou dat ik dit vertelseltje van mijn leven nog hooren mocht, man!’ Nu wij toch van Germaansche talen spreken, zij 't mij vergund hier nog enkele woorden aan toe te voegen over onze eigene taal en hare hoogere waerde. Zoo even zeiden wij, dat zij èn in haren woordenschat, èn in hare spraakleer in den grond éen is met het Hoogduitsch. Zulks wordt door niemand ontkend; maar wat men wel eens hoort beweren, is, dat zij niets anders dan eene soort van verloopen of verrekeld Hoogduitsch zoude zijn. - Echter is dit eene grove dwaling; want, verre van uit den Opperduitschen vorm gesproten of verbasterd te zijn, staat het Nederduitsch eenen heelen graad dichter bij de oorspronkelijke Arische stammoeder der Europeesche talen, aangezien het, zooals de wet der klankverschuiving het ons leert, op denzelfden trap stand hield, waarop het Gotisch en Angelsaksisch zich bevonden, terwijl het Hoogduitsch daarentegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene sport lager op de ladder van het consonantismus versprong. Zijn woordenschat is even rijk, ja, in sommige gevallen rijker, en het klinkt, van beschaafde lippen, minder hard en stroef. Zijne spraakleer is even bondig en vast; enkel zijn stelsel van verbuiging en beheersching is niet zoo ingewikkeld, wat soms, gelijk b.v. bij 't onderwijs, eerder een voor- dan een nadeel heeten mag. Kortom, geen lof kan aan het Hoogduitsch worden toegezwaaid, of het Nederlandsch mag er insgelijks aanspraak op maken. Beide zijn, - wij zagen 't vroeger reeds, - in gelijke mate in-zich-zelf-levende en voortscheppende talen. Wel te recht mag de Vries dan van onze taal getuigen: ‘Onverbasterd bleef zij aan hare afkomst getrouw in oorspronkelijke frischheid, en nog bloeit haar innerlijk leven in het bewustzijn des volks, nog klopt het met geregelden polsslag in iederen klemtoon. Alle hulpmiddelen en sieraden staan haar in overvloed ten dienste. Onuitputtelijk in hare woordvorming, is zij rijk en verscheiden in beelden, overdrachtelijke spreekwijzen en schilderachtige uitdrukkingen. Krachtig is zij en gespierd, maar ook zacht en zoetvloeiend, en altijd welluidend; buigzaam en lenig, maar altijd helder, juist en nauwkeurig.’ Ook kan de invloed, welken zulk eene taal oefent op de verstandelijke ontwikkeling van het volk, dat ze spreekt, hare voortreffelijkheid als kunstvorm der gedachte, en bovenal hare wonderbare geschiktheid om tot voertuig van wetenschap en kennis te verstrekken, nimmer hoog genoeg worden gewaardeerd. De Fransche taal, daarentegen, hoezeer ook tot den hoogsten graad van volmaaktheid, waarvoor zij vatbaar is, opgevoerd, is en blijft voor het volk, dat er zich in uitdrukt, innerlijk onvruchtbaar en dood. - De een- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voudigste Vlaamsche boer ziet helder tot in de binnenste kern van ieder woord, hoe ingewikkeld ook, dat hem over de lippen komt of zijne ooren treft; voor eenen Franschman daarentegen, hoe geleerd ook, - als hij niet al de verschillige talen, waaruit de zijne is samengevloeid, grondig kent, - zijn de meeste woorden zijner moederspraak ijle, nietsbeduidende klanken, waaraan het gebruik hem, ja, eene zekere beteekenis leerde hechten, maar die hem innerlijk allen even duister zijn. Zoo denkt de Vlaming bij 't woord ongehoorzaamheid dadelijk aan hooren, bij welsprekendheid aan wel en spreken, bij menscheneter aan mensch en eten; doch wat weet de Franschman bij désobéissance van 't Latijnsche audire, bij éloguence van logni, bij anthropophage van 't Grieksche άνθρωπoς en φάγω; wat denkt hij zelfs bij blanc, hamac en bivac aan ons Vlaamsche blinken, hangmat en bijwacht, waar deze zijn van ontleend? Voeg daarbij nu nog die ontelbare reeksen van uitdrukkingen, waarin hetzelfde begrip ligt opgesloten, en die de Vlaming dan ook logisch, door alle wijzigingen en schakeeringen heen, met hetzelfde woord beduidt, terwijl de Franschman verplicht is voor ieder eene andere benaming te gebruiken. Bij voorbeeld: ingang (entrée), uitgang (sortie), doorgang (passage), toegang (accès), opgang (lever), ondergang (coucher), afgang (déclin), voortgang (progrès), omgang (circuit), en zoo voorts, in honderden andere gevallen: aanloop, inloop, uitloop; aanvoer, invoer, uitvoer, doorvoer; enz. enz. - Lebrocquy zegt derhalve, in zijne Analogies linguistiques, met volle recht: ‘En flamand, on le voit, toujours même analogie, toujours même facilité d'étendre, de nuancer la signification d'un mot donné; en français, au contraire, nul lien; un décousu continuel; une idée ne se nuance qu'avec le | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
secours d'une foule de mots tirés de familles étrangères les unes aux autres.’ Taal is gedachte, en gedachte is taal, zeiden en bewezen wij hooger. De helderheid van verstand, de kracht van logiek eens volks staat dan ook in innig verband, in volstrekte verhouding met de helderheid en de logiek zijner taal. Dit verklaart tevens een verschijnsel, hetwelk algemeen als waarheid wordt erkend: de volkeren van het Romaansche ras worden veelal van oppervlakkigheid, lichtzinnigheid en mangel aan logiek beschuldigd; die van het Germaansche, daarentegen, om hun gezond oordeel, hunne beradenheid en diepte van denkkracht geroemd. Mijne onwrikbare overtuiging is, dat dit grondig onderscheid alleen en uitsluitend aan den invloed der talen dient toegeschreven te worden. Insgelijks de voortreffelijkheid als kunstvorm der Germaansche talen, en dus ook der onze, boven het Fransch, ligt buiten kijf. Geene gedachte hoe nieuw, geen begrip hoe vreemd, geene schakeering hoe fijn, of uit den zelflevenden en scheppenden schoot onzer taal springt een woord te voorschijn, dat ze uitdrukt of afbeeldt, en zulks vaak met zooveel net- en aanschouwelijkheid, dat zelfs een kind het verstaat. Waar het Fransch, integendeel, eenig nieuw begrip heeft weer te geven, daar komt gewoonlijk een Latijnsch of Grieksch monstertje voor den dag, dat met eenen langen omhaal van woorden dient te worden uitgelegd, en waar niet zelden de vakgeleerden en uitverkorenen zelven zich bijster op kijken. - En dan, wat eene armoede in 't Fransch aan levendig afbeeldende woorden! Met honderden bezitten wij er, die bewegingen, natuurgeluiden en wat dies meer zij, als 't ware schilderen voor het oor, en welke het Fransch volstrekt onbekwaam is, zelfs in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verste verte, weer te geven. Zoo kunnen wij, niet alleen de poëzie der levende talen, maar ook die der Ouden, ja zelfs der Oostersche volkeren, met versmaat en al, omscheppen in onze taal. Kom daar eens om in 't Fransch! - Ik zal nooit vergeten, hoe ik eens eenen onzer puikste Franco-Belgische dichters hiermee heb in 't nauw gezet. Wij hadden namelijk, - volgens gewoonte, - gekibbeld over de betrekkelijke waerde van Vlaamsch en Fransch. ‘Nu,’ zei ik eindelijk, om den twist kort te maken, ‘laat ons als koene penridders de zaak beslechten met eenen heuschen kamp!... Wat acht gij het moeielijkste van al uwe dichterlijke voortbrengsels?’ Hij stak mij een stuk onder den neus. Ik nam het mee, en bracht het hem eenige dagen later terug, met huid en haar, vers voor vers, en op vele plaatsen woord voor woord in 't Neerlandsch omgedicht. ‘Thans aan uwe beurt!’ glimlachte ik, en duwde hem een mijner poëtische kinderen in de hand. Daags daarop echter kwam hij mijne kamer binnengestormd: ‘De duivel hale u en uwe verzen!’ riep hij, terwijl hij mijn stuk op tafel smeet; ‘daar zijn heele strofen in, waar ik geen enkel woord in 't Fransch voor vinden kan! 'k Geef me gewonnen, là!’ Doch niet enkel als tolk van het schoone is het Fransch arm; zelfs tot de uitdrukking der meest alledaagsche menschelijke handelingen strekt soms die armoede zich uit. Verbeeld u eens! het heeft den stam sta in eene menigte afleidingen behouden, zooals: stable, stabilité, constater, é(s)tat, é(s)tablir etc.; maar 't woord zelf liet het vallen, en drukt ons staan met eene heele omschrijving uit. Zoo kan het insgelijks niet dan in twee woorden zeggen: zitten, liggen, wandelen, rijden, varen, vechten, stompen, stampen en wat weet ik al meer! Dat laatste wordt: donner des coups de pied!... En, à propos daarvan, zie eens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvoor dat arme woordje coup al niet moet dienen! Ons degensteek is: coup d'épée, sabelhouw: coup de sabre, lansstoot: coup de lance, kanonschot: coup de canon, geweerknal: coup de fusil, penseeltoets: coup de pinceau, boogstreek: coup d'archet, hak of houw: coup de hache, teerling worp: coup de dé, pik: coup de bec, krauw: coup d'ongle, hap: coup de dent, haal: coup de filet, knip: coup de ciseaux, groet: coup de chapeau, beroerte: coup de sang, windbui: coup de vent, proefstuk: coup d'essai, meesterstuk: coup de maître, staatsaanslag: coup d'état, tweeloop: fusil à deux coups, stampzee: coup de mer, stout bestaan: coup hardi, wanhopige daad: coup de désespoir, reis, maal, keer: coup, eenen teug of slok drinken: boire un coup, enz. enz. Dit nu nog maar uit een zakwoordenboekje gekipt; waar zou 't heengaan, als we er het Dictionnaire de l'Académie over nasloegen? En met hoevele andere woorden staat het even armzalig geschapen? Wel waar is dus het woord van ik weet niet meer welken taalgeleerde: ‘De Duitscher kan uitdrukken wat hij wil; de Franschman moet zeggen wat hij kan.’ - Bekennen wij echter openhartig, dat hij dit kunnen verre gebracht, en met een alleszins gebrekkig werktuig op het gebied der letterkunde wonderen heeft verricht. Doch, wat erger is dan de ongenoegzaamheid der Fransche taal, om als vorm van het schoone te worden aangewend, is, dat zij zich den weg tot geene enkele wetenschap ontsluiten kan, dan langs eenen doolhof van de meest barbaarsche Grieksche en Latijnsche bewoordingen, waarvan de minste, eer ze eenigszins verstaanbaar worden, met eindelooze bepalingen en omschijvingen dienen te worden verklaard. - Wordt eene wetenschap, daarentegen, in 't Nederlandsch aangeleerd, daar is iedere kunstterm, zelfs voor den eenvoudigsten volksman | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duidelijk en doorzichtig, en bevat meestal in zich zelven, zonder nadere omschrijving, de bepaling van wat hij beteekent. Om zich daarvan te overtuigen, stelle men de kunsttermen van welk vak ook maar in 't Fransch en Nederlandsch naast elkander, en make de vergelijking. Bij voorbeeld: concave: holrond, convexe: bolrond, perpendiculaire-. loodrecht, parallèle: gelijkloopend, divergent: uiteenloopend, chorégraphie: landbeschrijving, hydrographie: waterbeschrijving, géométrie: meetkunst, chronomètre: tijdmeter, quadrilatère: vierhoek, pentagone: vijfhoek, polygone: veelhoek, dynamique: krachtleer, en zoovoorts met alle wetenschappelijke benamingen. Ziehier nog een staaltje, aan de kruidkunde ontleend, welke in 't Fransch bij duizenden zulke barbaarsche namen oplevert. Het geldt de beschrijving der witte maluwe, eene zeer gemeene plant: ‘Le calice est monosépale, les anthères sont uniformes et uniloculaires, le pistil se compose de plusieurs carpelles souvent verticillées, les fruits forment une capsule pluriloculaire, qui s'ouvre en autant de valves qu'il y a de loges monospermes ou polyspermes, les graines sont généralement sans endosperme, avec les cotylédons foliacés.’ Dat kremerslatijn luidt in 't Vlaamsch, verstaanbaar voor heeren en boeren: ‘De kelk is eenbladerig, de stofbuidels (of beurzen) zijn eenvormig en eenvakkig, de stofweg bestaat uit verscheidene dekblaadjes, dikwijls ringvormig, de vruchten hebben een veelvakkig zaadhuisje, dat zich in zoovele bolsters opent, als er éen- of meerzadige vakjes zijn; het zaad is gewoonlijk zonder kiemhulsel, met bladenge zaadlobben. Aanmerkingen zijn hier overbodig. Alleenlijk eene vraag: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kan in een land, waar de wetenschap zulk eene taal spreekt, het volk ooit eenigermate der wetenschap deelachtig worden? En waar moet het in onzen tijd en in de toekomst heen met volken, voor welke de wetenschap ontoegankelijk is gemaakt? ................... Wie eenen schat bezit, weet hem gewoonlijk zelf het best te waardeeren. Ten onzent echter niet aldus! Het Voorloopig Bestuur, uit de omwenteling van 't jaar 30 gesproten, vond, in een oogenblik van opgewondenheid en overdreven wederwerking goed, voor den volke af te kondigen, dat onze taal geene taal en is. - En, als later gansche karrevrachten van smeekschriften en betoogen, bij de Wetgevende Kamers, de herstelling van het geschonden taalrecht des Vlaamschen volks kwamen afvorderen, dan werden deze telkens, en vaak met souvereine minachting, ter zijde geschoven en in de scheurmand geschud. De adellijke Koningsdochter, wie 't bloed heurer aloude Arische stammoeder nog onverbasterd en vol levendige frischheid in iedere ader en elk vezeltje klopt en tintelt, was bastaard verklaard, en, als eene echte Asschepoester, naar beneden bij de dienstboden en 't gemeene straatgepeupel verwezen. Zij, in heur volle recht hersteld, en als wettige dochter weder in den kring van 't Belgisch huisgezin opgenomen, zou ons volk toelaten aan de spits der beschaving, nevens de beste onder Europa's volkeren op te wandelen; maar men verkiest Asschepoester te laten waar zij is, en ons Vlaamsch volk pijnlijk achter aan den staart te laten voortsukkelen. Dwaasheid! zullen velen zeggen; misdaad! roepen wij. Misdaad, die gelijk alle kwaad, hare reeds merkbare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolgen van verzwakking en ontaarding met zich voert. Wel werd er, wij bekennen het met dankbare vreugde, door het stemmen der wetten op het taalgebruik bij de Gerechtshoven en in Bestuurlijke Zaken, een eerste stap op de baan der rechtsherstelling gezet. Maar wanneer zal men nu ook op het gebied van 't onderwijs eens gemeend en voor goed tot inkeer komen, en aan de taal der meerderheid volle recht laten wedervaren? God geve dat het spoedig zij, en dat wij, met al degenen, wien 's volks gezonde verstandsontwikkeling en beschaving ter harte gaat, deze hervorming als degelijk en volledig mogen begroeten! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI.Zoo heb ik dan, naar mijn beste vermogen, aangetoond, waarin het hoofdgebrek van ons middelbaar onderwijs gelegen is, en gaandeweg op de middelen gewezen, die tot herstelling van het kwaad zouden kunnen aangewend worden. Ik kon dus met den zoo even uitgedrukten wensch besluiten, en mijne taak als afgedaan aanzien. Doch mijn wensch zou dan groot gevaar loopen te blijven hetgeen hij sedert zoo vele jaren is: een louter vrome wensch, en niets meer. - Wat zijner vervulling in den weg staat, is een taai en koppig iets; 't is, als ik het zoo zeggen mag, eene soort van duivels-drievuldigheid, waartegen smeekgebed en vertoog tot nog toe onmachtig bleken, en die men best onder hare eigen Fransche namen noemt: Parti pris, Routine en Mode. Menigen duivel, op wien bezwering noch wijwater pakkens vond, zag men in onzen tijd uitvliegen en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rook verdwijnen voor eenen vranken, onbevangen blik: laten wij tegen de ongelukstrits, die ons in den weg zit, hetzelfde behoedmiddel nog eens beproeven! Eens lukt het al, zegt het spreekwoord..... ‘Ge zijt kostelijk, gijlie mannen der Vlaamsche beweging, met uwe pretentie tot vervlaamsching en overhoopsmijting van heel ons onderwijs! Gesteld, het Staatsbestuur wilde aan uwe wenschen toegeven, dan ware 't kans dat het volk, uw eigen Vlaamsch volk zich daar tegen verzette; want dit wil Fransch, verstaat ge? niets dan Fransch!’ Dat werpt men ons tegen. Dat zal meer dan éen wellicht, bij 't lezen dezer bladen, heimelijk bij zich zelven, of luidop hebben gezegd. En die zoo spreken, hebben, van hun standpunt gezien, gelijk ook! Öns volk, of liever een gedeelte van ons volk, wil Fransch, Fransch boven al. - Fransch is in zijne oogen alleen comme il faut. Wie Fransch spreekt, verkrijgt daardoor een zeker 'k weet niet wat, een air van voornaamheid, waar 't lager gepeupel met ontzag naar opziet; maar Vlaamsch maakt u zijns gelijke, dat 's gemeen. Iemand uit de gegoede klasse spreekt dat maar, als hij er volstrekt niet buiten kan, en dan nog zoo gebrekkig mogelijk, liefst met Fransche termen doorspokt en met een beetje Fransch accent geraaibraakt. Wie tot de hoogste klasse behoort, die houdt zich of hij er zelfs geen woord van verstond; Vlaamsch kennen is voor dezen iets onbehoorlijks, eene soort van schande, - gelijk, in vroegere eeuwen, lezen en schrijven kunnen voor edelen en grooten schande was. Zoo is de toestand. Parti pris riep hem in 't leven, Routine hielp hem bestendigen, en Mode breidt hem uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En die toestand is doodeenvoudig logiek. Hij is het resultaat van iets, waar het volk, in zijne schuldige afdwaling, eigentlijk zelf rechtstreeks geene schuld aan heeft. - Inderdaad, het hooger Bestuur, gelijk wij zoo even zagen, sloot onze taal feitelijk van het administratieve leven uit. Waar het eene plaats, hoe hoog of hoe laag, vergeven wil; waar het een bekwaamheidsdiploma, van welken aard ook, heeft uit te reiken, daar eischt het, getrouw aan zijn voorgaande, vóor en boven alles, kennis van het Fransch. Het Nederlandsch is daar van geenen tel, of wordt hoogstens soms, als onbeduidend toemaatje, nevens, of liever, achter Hoogduitsch en Engelsch op den hoop toe in rekening genomen. - Het eerste en onvermijdelijk gevolg daarvan is, dat een huisvader, die een kind te plaatsen of te diplomeeren heeft, er aan houdt, en (al mocht er hem het hart van bloeden) er aan houden moet, dit kind vóor en boven alles Fransch te zien leeren; dat de student, die al vroeg beseft, hoe Fransch tot alles, en Vlaamsch tot niemedalle leidt, luiert of zich met wat anders bezighoudt, gedurende de een of twee uurkens in de week dat hem Nederlandsche les gegeven wordt; en dat de massa, voelende hoe de taal der meerderheid van hoogerhand misacht en verstooten wordt, van lieverlede mee in die minachting deelt, of ten minste er lijdelijk en laf bij toeziet, in de overtuiging dat het niet anders of beter zou kunnen wezen. Doch veronderstellen wij nu eens, dat het anders ware. Veronderstellen wij, dat het Staatsbestuur, - inziende hoe de wederwerking van 't jaar 30 te verre ging en jegens de meerderheid van 's lands bevolking, de Vlamingen, eene al te langdurige onrechtvaerdigheid bekrachtigde, - morgen een besluit afkondigde, waarbij bepaald | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd, dat, tot het bekomen van deze of gene plaats, van dit of dat diploma, voortaan de kennis van beide landstalen op gelijken voet zal worden vereischt: dàn zou onze taal wel spoedig en als van zelf haar volle recht erlangen in het onderwijs; dan zouden de gegoede klassen, thans over den platten tongval, dien ze op straat en bij de dienstboden spreken leerden, beschaamd, haar van lieverlede met al de bevalligheid en kracht, waarvoor zij vatbaar is, in de beschaafdere kringen binnen voeren; dan zou de verstootene Asschepoester, uit de kelderkeuken weder toegelatea in huiskamer en salon, daar ras heure adellijke afkomst en onvergelijkelijke schoonheid erkend en gehuldigd zien; dan zou de minachting van heden weldra in volle waardeering, hoogschatting en bewondering zijn verkeerd. Vraagt men zich nu nog af: in hoeverre moet de bestaande toestand, en in hoeverre degene, dien wij wenschen in dezes plaats te zien, den lande voor- of nadeel aanbrengen, - zoo kan het antwoord hierop niet twijfelachtig wezen. De huidige staat van zaken biedt alleenlijk dit schijnbaar voordeel, dat hij het administratieve werk, voor de beambten wel te verstaan, eenvoudiger en gemakkelijker maakt, en dat hij den Walen, wier taal de eenig officieele is, het voorrecht gunt, met minder kosten en moeite dan de Vlamingen, op openbare posten en betrekkingen aanspraak te maken. Doch, op zulke wijze het recht der bestuurden aan het gemak der bestuurders opofferen, en het eene gedeelte der natie boven het andere begunstigen, - dat is enkel het onrecht omkleeden met kracht van wet; dat kan niet anders dan immer aangroeiend misnoegen en dieper in wortelenden wrok stichten tusschen de beide rassen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaruit ons land is samengesteld; dat mag niet een schijnbaar voordeel, maar in den vollen zin des woords een nadeel genoemd worden. Ja maar, zullen sommigen zeggen, dit onrecht is enkel tijdelijk. Er moet een oogenblik komen, dat de verfransching algemeen zal wezen; en dan zal 't Belgisch volk ook, werkelijk éen, derzelfde beschaving deelachtig worden. Ik weet niet, of het der moeite waerd is, zulke nuchtere droomers uit hunnen waan op te wekken, met hun aan te toonen, hoe de wezentlijkheid hunne dwaze hoop beschaamt. Eene taal sterft niet, zoolang het volk zelf, dat ze spreekt, niet werd uitgedelgd. Dat leert de geschiedenis, en dat getuigt nog het Baskisch en het Gallisch, die, van alle zijden door overweldigende vijanden ingesloten of bestookt, toch sinds onheuglijke eeuwen voort blijven bestaan; dit getuigt het Czechisch, dat op vele plaatsen van Bohemen zelfs grond wint tegen zijnen nochtans zoo machtigen tegenstrever, het Hoogduitsch; dit getuigt in Zuid-Frankrijk het Provençaalsch, 'twelk nog onlangs in de heerlijke zangen van eenen Jasmin en Mistral zooveel frissche levenskracht liet blijken; dit getuigt ten Noorden van 'tzelfde land, ons eigen Vlaamsch, dat, ondanks centralisatie en verdrukking, in meer dan 200 gemeenten der arrondissementen van Sint-Omaars (Pas-de-Calais), Duinkerke en Hazebroek de volkstaal is gebleven; dit getuigt bovenal in ons eigen land onze eigene moedertaal, door den lijdelijken maar taaien wederstand, dien zij der verfransching biedt. - Het officieel Verslag over het gebruik der Vlaamsche taal in zake van bestuur, ten jare 1878 namens de middensectie bij de kamer der Volksvertegenwoordigers ingediend, komt ons dit in cijfers bewijzen. Wij lezen daarin: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Le recensement officiel du 31 décembre 1866 donne la répartition suivante:
‘Les tableaux statistiques de 1866 montrent que les 308,361 Belges, parlant le français et le flamand, habitent les pays flamands et sont pour la plupart des Flamands. Il en est de même de la grande majorité de ceux qui parlent les trois langues française, flamande et allemande. ‘Les 1,625 Belges parlant flamand et allemand, habitent en majorité aussi les provinces flamandes et la partie flamande et basse-allemande de l'arrondissement de Verviers. ‘Les 35,356 Belges parlant allemand et les 20,448, parlant le français et l'allemand, résident, pour la plupart, dans les arrondissements d'Arlon, de Bastogne et de Verviers; ce sont des populations d'origine allemande dans le Luxembourg, d'origine basse-allemande ou thioise dans les environs de Verviers. ‘Les habitants de race et de langue flamandes sont donc en grande majorité en Belgique. ‘En 1876 les opérations du recensement n'ont pas porté sur la répartition des habitants de la Belgique, d'après la langue qu'ils emploient. ‘Il faut donc forcément se contenter de chiffres approximatifs, de supputations faites sur la base de la répartition de 1866. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Le recensement de 1876 donne une augmentation de 508,362 habitants qui sont à répartir proportionnellement. ‘En calculant de la sorte, il y a eu, en 1876, en Belgique, environ:
‘Ainsi, il devait se trouver en Belgique, en 1876, environ 3,007,930 Flamands, dont 2,661,680 ne comprenant pas la langue française, qui est pourtant la seule langue officielle de l'administration centrale!’ Hoevele eeuwen er aldus nog verloopen moeten, eer de hersenschimmige hoop onzer Franschlievende droomers vervuld zal worden, dit laten wij hen zelven berekenen. Doch, al is 't waar, dat eene taal niet wordt uitgeroeid dan met het volk zelf, even waar blijft het, dat verwaarloozing en miskenning der taal de heillooste gevolgen na zich sleepen. - In den loop van dit opstel heb ik, ten overvloede naar ik meen, bewezen, hoe de verfransching bij de hoogere en middenklassen onzer Vlaamsche bevolking oppervlakkigheid, middelmatigheid en onmacht des geestes, of, in éen woord gezeid, ontaarding sticht. Voor de lagere klasse, die de groote massa des volks uitmaakt, al bleef deze tot nog toe zelve van haren rechtstreekschen invloed bevrijd, zijn hare onrechtstreek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche gevolgen nog betreurenswaerdiger te heeten. In mijne meergemelde Redevoering zei ik dienaangaande: ‘Het is u bekend, Mijne Heeren, wat de jongste wetenschap aangaande het ontwikkelingsproces van alle leven onderwijst. Hoe men ook over de leer, door Darwin verkondigd, in hare bijzondere toepassingen denken moge, éene der grondstellingen, door hem vooruitgezet, moet ontegenzeglijk door ieder, 'tzij voor- of tegenstander, worden beaamd; en deze stelling is: Al wat leeft op onze aarde, strijdt om zijn bestaan. In dien strijd wordt het zwakkere of min goed bewerktuigde gedoemd tot verkwijnen en uitsterven, terwijl het sterkere of beter georganiseerde er door gehard en gelouterd wordt, en tot hooger stijgende zelfvolmaking gedijt. ‘Zóo gaat het in de planten waereld, zóo in het dierenrijk, en zóo ook tusschen ons, menschen, hoogste en edelste organismen hier op aarde. Maar die strijd van man tegen man, van volk tegen volk, wordt gelukkiglijk niet enkel op stoffelijk, maar ook op zedelijk, en vooral op verstandelijk gebied gestreden; en, wie naar lijf, en gemoed, en verstand de sterkste is, dien behoort, als hij wil, het ruimste aandeel in 't bezit der aarde. ‘Dit leert de wetenschap, en heel de geschiedenis des menschdoms bevestigt deze leer. ‘Op straffe van verval, is dus ieder volk, evenals ieder bijzonderling, gehouden te zorgen, dat elke kracht, waarmee de natuur hem heeft toegerust, zoo volledig mogelijk ontwikkeld worde. En, daar de mensch vooral door zijne geestelijke vermogens boven al de andere hem omringende wezens verheven is, zoo rust ook op hem de verplichting, in de eerste plaats voor de normale, harmonische, algeheele ontwikkeling dezer vermogens bezorgd te zijn. Want, waar het zedelijke en verstandelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwaarloosd wordt, daar komt ook al spoedig in het stoffelijke stilstand, verkwijning en verval. ‘Vragen wij nu ons zelven af, in hoe verre er voor ons volk, en inzonderheid voor ons Vlaamsch volk aan deze eischen van de wet des vooruitgangs wordt voldaan, dan zouden wij wel moedwillig blind moeten wezen om niet te erkennen, dat de toestand, waarin dit volk verkeert, onder dat opzicht oneindig veel te wenschen overlaat. ‘Ja, als men nagaat wat er uit die ontvlaamsching der bovenste klassen voor de lagere, voor de zooveel talrijker massa van landbouwers en ambachtslieden voortspruit, - dan kan men niet zonder angstige beving des harten de toekomst te gemoet zien, welke voor ons Vlaamsche volk is weggelegd. ‘Ik zeide zoo even: normale, harmonische, algeheele ontwikkeling der geestelijke vermogens, schrijft de natuurwet voor. Dus moeten ook de onderste lagen onzer maatschappij, in de maat hunner behoeften, hun aandeel hebben in den zonneschijn der beschaving. Doch van waar zal die zonneschijn, - licht voor den geest en warmte voor het hart, - van waar zal hij over de lagere massa's uitstralen, zoo niet van de daartoe door de samenleving aangestelde, bevoorrechte hoogere klassen? Voor die is het plicht, heilige, onvervreemdbare plicht te zorgen, dat de gloed, dien zij zoo ruimschoots genieten, ook nederdale op al wie zich lager bevindt. ‘En - gebeurt zulks bij ons? Draagt de hoogere klasse, zooals het hare plicht is, den zielelast van de beschaving der lagere? Tusschen de duizenden, die uitgestudeerd heeten, voor wie de schatkamers der kennis op elk gebied tot in hunne geheimste hoekjes ontsloten werden, - hoevelen zijn er te onzent bekwaam om van al die schatten een genietbaar dropje, eene kruimel te laten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vallen op den armen hoop, die beneden staat, en schreeuwt van honger des geestes en van dorst des gemoeds? ‘Ja! velen heb ik er, en dikwijls ontmoet, brandende van liefde tot het volk, niet beter wenschende dan met volle handen uit te strooien wat ze met lang werken, en denken, en zoeken hadden vergaard; maar helaas! de verstandelijke toegang tot hun volk was hun afgesneden; de taal, waarin zij geleerd hadden hunne denkbeelden te omkleeden, was niet de taal die 't volk verstaat! En ze stonden daar, onbekwaam om goed te stichten, en de machteloosheid vervloekende, waartoe de domme inrichting van ons onderwijs hen had gedoemd! - Ik heb er zoo gezien, Mijne Heeren, - en er zetelen er misschien van onder u! - die, bij een plechtig oogenblik, waar 't er op aankwam, een hartig, krachtig woord tot de menigte te spreken, gloeiende van overtuiging vooruitstormden, en - plotselings stil bleven en bedachten: ik kan de taal des volks niet genoegzaam om uit te drukken wat ik wil en voel! - en zwijgend huiswaarts keerden, tranen schreiende van spijt en razernij. ‘Mijne Heeren! slaat de oogen op de landen, die ons omringen, vooral op die van Germaanschen stam zijn gelijk wij! Jaar-in jaar-uit braakt er de drukpers eenen stroom van boeken, vruchten van de beste koppen en de edelste harten, óm en vóor het volk geschreven; ziet onder andere Holland, even onbeduidend op de waereldkaart als wij: in eenvoudige dorpen, vindt ge er den boekhandel beter en vollediger dan hier in onze stad van Antwerpen ingericht! En, als ge daar dan bestadigd hebt, hoe onverpoosd het dagblad, het vlugschrift, en vooral het boek licht van boven naar beneden over allen uitspreidt en gloren doet, - komt dan terug en bezoekt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons Vlaanderen. Wat vindt ge daar, zelfs in steden?... Voor een bedompt vensterken, tusschen paternosters en offerkaersen, hier en daar een kerkboek, en dat 's al!... ‘Mijne Heeren! een man, dien gij allen hoogacht, een der hoofdleiders van de vrijzinnige partij in onze stad, - Edouard Pecher, heeft onlangs bij eene plechtige gelegenheid gezegd: “Niet anders dan in de Vlaamsche taal kan men het licht verspreiden in het Vlaamsche land!” Dat woord, uit den mond van dien man, zegt genoeg, zegt alles! Ja, licht moet er stroomen over 't Vlaamsche land!... Maar, opdat het er stroomen kunne, is het de eerste en hoogste plicht van degenen van wie dit licht moet uitgaan, van hoogere klas en burgerstand, te zorgen dat ze niet langer onbekwaam gemaakt worden het woord des volks te spreken en te schrijven in zijne zuivere, onverdorvene, volle kracht! - Thans heeft de verfransching tusschen de hoogere en lagere klassen als eene wolk van duisternis geschoven. Eene wolk, boven welke gebrek aan oorspronkelijke geesteskracht, karakterloosheid, miskenning van het eigene, napraterij en naäperij van al wat vreemd is, benevens ijdele verwaandheid en dom gezwets den boventoon kraaien; -en onder welke onwetendheid, bij- en wangeloof, verdierlijking, verbastering en ellende van allen aard voortwoekeren, en altijd dieper inkankeren.... Welnu, die wolk moet weg! Licht over 't Vlaamsche land! In het Vlaamsch en door het Vlaamsch, licht overal!’ Vatten wij nu nog ten slotte in eenige stellingen te zamen wat er, naar aanleiding van het verhandelde in deze bladen, op het gebied van het Middelbaar Onderwijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en elders, ter wering van het kwade en ter verwezentlijking van het goede, zou moeten worden gedaan. Deze stellingen zijn: 1o Invoering eener betere onderwijsmethode, op de zielkunde gegrond. Volledige toepassing van hare regelen op alle leervakken, welke naar deze regelen geordend en onderwezen zouden worden. 2o Nauwkeurige berekening van den tijd, die vereischt wordt, om de noodzakelijk geoordeelde vakken, naar de voorschriften dier methode, grondig te onderwijzen. 3o Terzijdestelling van alle voorwendsels of vreemde beweegredenen, die op de volledige toepassing der goede methode of op de degelijkheid der studiën inbreuk zouden maken; zooals daar zijn: vooroordeelen der ouders, zucht om den studietijd in te korten, of om aan het onderwijs eene al te bepaalde of uitsluitende richting te geven, vrees voor mededinging, enz., enz. - Menschen voor het leven vormen en tot alle denken en weten voorbereiden; vaderlanders opkweeken, die aan al hunne medebroeders, wat taal zij ook mogen spreken, nuttig kunnen zijn: dat, en dat alleen, mag het doel zijn van het Middelbaar Onderwijs. 4o Inrichting en hervorming op Vlaamschen voet van alle gestichten, die zich in de gewesten bevinden, waar het Vlaamsch de taal is van de meerderheid der bevolking. - Natuurlijk kan deze hervorming niet plotselings volledig tot stand worden gebracht. Maar met een beetje goeden wil, zou men van onderaan kunnen beginnen, om zoo trapsgewijze op te klimmen, tot de leuze ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ haar volle recht bekomen heeft. 5o Strenge toepassing en handhaving der wetten op het gebruik der Vlaamsche taal bij de Gerechtshoven, en in Zake van Bestuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6o Vordering van de kennis der Vlaamsche taal van alle personen, die verlangen een ambt te bekleeden in de Vlaamsche gewesten, of wier ambt hen met deze gewesten in betrekking stelt; en zulks in dezelfde mate als de Fransche taal van degenen, die een ambt in de Waalsche gewesten bekleeden, wordt vereischt. 7o Vordering van de kennis der beide landstalen voor het toekennen van diploma's of bekwaamheidsgetuigschriften, tot het bekomen van welke eenig taalexamen moet worden afgelegd. Ziedaar de verbeteringen en hervormingen, die wij in ons Onderwijs en hetgeen daarmee in onmiddellijk verband staat, wenschen te zien bewerkstelligen. Nog eens: moge dit spoedig gebeuren! Vlaanderens verstandelijke ontwikkeling, - het geestelijk zijn of niet-zijn van de meerderheid des Belgischen volks hangt er van af.
Jan van Beers. |
|