| |
| |
| |
De bacteriën en de besmettelijke ziekten.
De laatste ontdekkingen in de plantenphysiologie hebben reeds aanzienlijke toepassingen in de gezondheidsleer gevonden. Wij bedoelen hier de besmettelijke ziekten, die niet alleen bij menschen en dieren, maar ook bij planten voorkomen. Zoo hebben wij de pest, de cholera, den typhus, de gele koorts, de pokken, het roodvonk, de mazelen, en de tusschenpoozende koortsen, die bij het menschelijk geslacht worden aangetroffen, en zoo hebben wij bij de dieren het miltvuur en de besmettelijke longziekte van het rundvee, en bij de planten de druivenziekte, de aardappelziekte, enz.
Wat den mensch in het bijzonder aangaat, zoo weet bijna iedereen, dat een cholera- of een poklijder zijne ziekte aan andere menschen, kranken of gezonden, kan overbrengen, en dat eene gegevene smetziekte altijd denzelfden ziekelijken toestand zal veroorzaken. Zoo ook weet schier iedereen, dat lieden, die éénmaal van eene smetziekte zijn aangedaan geweest, voor eenen zekeren tijd, soms voor altijd, van deze ziekte bevrijd blijven.
Wanneer men op deze ziekten nadenkt, dan rijst nog
| |
| |
de vraag op, of al deze ziekten het vermogen hebben om zich op dezelfde schaal uit te breiden, en dan wederom leert ons de ervaring, dat de eene infectieziekte zich met veel meer snelheid dan de andere ontwikkelt, dat de eene veel meer gevaar oplevert dan de andere. De oplossing er van wordt gegeven door de verdeeling, welke deze ziekten op wetenschappelijk gebied hebben ondergaan. Zoo onderscheidt men besmettelijke ziekten, waarvan het ontstaan verklaard wordt door smetstoffen, die door eenen lijder aan dezelfde ziekte voorgebracht wordt, als b.v. mazelen, roodvonk, kinderpokken, diphtherie. - Andere besmettelijke ziekten ontstaan zonder voorafgaande ziektegeval, en hare smetstof wordt buiten het menschelijk of dierlijk lichaam gevormd. Deze smetstof komt dikwijls uit den bodem. De tusschenpoozende koortsen of polderkoortsen rangschikken zich hier. Er is eene derde soort van besmettelijke ziekten - typhus, cholera, gele koorts - waarvan het ontstaan is te wijten aan de samenwerking van twee afzonderlijke stoffen, de eene uit den bodem, de andere uit een ziek menschelijk lichaam afkomstig.
Wie zich met gezondheidsleer onledig houdt, moet naar middelen omzien, die het ontstaan dezer ziekten kunnen te keer gaan, en de werking dezer smetstoffen, zooveel mogelijk kunnen vernietigen.
Heden is geheel deze studie tot het gebied der plantenphysiologie gebracht, en de smetstoffen, waarvan hierboven spraak was, schijnen niet anders dan levende plantenwezens te zijn. Men is algemeen overtuigd, dat deze microscopische wezens, die wij voortaan Bacteriën zullen noemen, bij het ontstaan der besmettelijke ziekten de hoofdrol vervullen. Dit rechtstreeks bewijzen is tot nu toe onmogelijk, maar de beweegredenen, die
| |
| |
hiertoe opgegeven worden, doen aan de hechtheid der theorie gelooven.
Is het niet bewezen, dat de besmettelijke ziekten bij de planten door de werking van parasietplanten of zwammen ontstaan? Het microscoop heeft dit ten duidelijkste voor de aardappel- en voor de druivenziekte aangetoond. Men heeft ook vastgesteld, dat de lintworm niet van den eenen mensch tot den anderen overgaat, en dat daartoe de tusschenkomst van dieren, en wel vooral het varken, onontbeerlijk is. Deze voorbeelden zouden wij oneindig in de beide levende rijken der natuur kunnen vermenigvuldigen.
Men zal er niet lang aan twijfelen, dat de smetstoffen zich kunnen vermeerderen, wanneer men als voorbeeld geeft, dat een enkele lijder aan kinkhoest, of mazelen, of typhus, enz. rechtstreeks of onrechtstreeks een oneindig aantal andere lieden met dezelfde ziekte kan besmetten. De levende wezens alleen hebben de eigenschap om onder gunstige voorwaarden zich zoo spoedig te ontwikkelen en te vermenigvuldigen, en in het menschelijk lichaam te treden; doch er verloopt een zekere tijd, eer de smetstof hare werking vertoont, d.i. eer de eerste ziekteteekenen te voorschijn komen. Dit wordt uitgelegd daardoor, dat de microscopische wezens eerst in onvoldoende aantal in het lichaam opgenomen worden, en slechts, wanneer zij zich genoegzaam vermenigvuldigd hebben, kan er een wezenlijke invloed op het lichaam waargenomen worden.
Andere zwammen, als b.v. de schimmels, die men op het beschimmeld brood en de beschimmelde vruchten ontmoet, en de gistzwammen, wier werking de suikerige vloeistoffen (mout, druivensap) in alcoholische vloeistof (bier, wijn) overbrengt, kunnen onze levensmiddelen,
| |
| |
dierlijke en plantaardige, wel onsmakelijk maken, doch zich in het levend menschelijk organisme niet ontwikkelen, en dienvolgens geene voorname smetstoffen teweegbrengen. Onze eetwaren, als vleesch, bier, melk, gekookte groenten, wanneer zij gedurende eenigen tijd aan de lucht zijn blootgesteld geworden, worden gedeeltelijk ontleed, en bij hun microscopisch onderzoek ontmoet men eene oneindige hoeveelheid kleine, roode lichaampjes, waaraan men geenen bijzonderen bouw kan onderscheiden; doch het zijn levende wezens, daar zij zich in de vloeistof bewegen en ook vermeerderen kunnen. Deze plantjes zijn ook Bacteriën.
Het ontstaan dezer Bacteriën is geen gevolg der ontleding, zooals men het vroeger beweerde; maar deze in de lucht zwevende plantjes worden op de ontbindbare plantaardige en dierlijke producten neergezet, en slechts dan vermenigvuldigen deze wezens zich en doen de ontleding ontstaan. Men heeft berekend, dat de grootste Bacterie eenen diameter van 1/2000 millimeter telt, dat in drogen toestand er dertig billioen Bacteriën noodig zijn om één gram uit te maken.
Hare vermenigvuldiging is even snel: bij eene temperatuur van 37 centigraden, d.i. die van het menschelijk lichaam, wordt haar getal zoodanig vermeerderd dat eene enkele Bacterie na vier en twintig uren verscheidene billioen nakomelingen kan voorgebracht hebben. Voegen wij daarbij, dat Bacteriën dikwijls in den mensch worden gevonden en zoo mag men er uit besluiten, dat de besmettelijke ziekten door deze wezens worden veroorzaakt.
De Bacteriën voeden zich met dezelfde stoffen, waarmede het levende lichaam onderhouden wordt. Naarmate zij zich dus vermenigvuldigen, zal er een strijd tot stand komen tusschen deze lichaampjes en het menschelijk
| |
| |
lichaam, waarin zij zich bevinden, en deze strijd om het leven, dien men onder alle levende wezens vaststelt, heeft voor gevolg, wanneer de Bacteriën de overhand bekomen, ziekteteekenen te doen ontstaan. Blijven de voornaamste deelen van het lichaam overwinnend in den strijd, dan worden de Bacteriën onschadelijk gemaakt. Zoo verklaart men, hoe zekere lieden voor besmetting onvatbaar zijn: niet zelden ontmoet men zelfs zwakke of ziekelijke menschen, die van deze ziekten volkomen vrij blijven, en dit doet onderstellen, dat de toestand, waarin het lichaam verkeert op het oogenblik dat het aan de Bacteriën onderworpen wordt, eenen grooten invloed op den uitslag van den strijd zal oefenen.
Is het oogenblik gekomen, dat de Bacteriën overwinnend in den strijd zijn, dan kunnen deze zwammen overwinnaars blijven, en den dood van het aangetaste lichaam voor gevolg hebben. Krijgen de Bacteriën de nederlaag, en weerstaan de voornaamste deelen van het lichaam aan den strijd, dan komt de zieke tot gezondheid terug; de genezing brengt alsdan in de meeste gevallen zulke veranderingen in de lichaamsdeelen teweeg dat deze laatste gehard uit de worsteling zijn gekomen, en vervolgens het lichaam onvatbaar voor dezelfde ziekte maken. Dezelfde verklaring kan nog ingeroepen worden als bewijs, waarom lieden, die eene besmettelijke ziekte hebben doorworsteld, en nemen wij hier eenvoudig de vaccinatie als voorbeeld aan, voor eenen korteren of langeren tijd onvatbaar voor de pokken blijven.
Men gelooft algemeen, dat Bacteriën eenvoudig langs de longen in het lichaam dringen: men laat de ongeschondene huid buiten rekening. Maag en darmen werden nochtans lang beschouwd als bij voorkeur smetstoffen voor het bloed opnemend; herinneren wij
| |
| |
hiertoe wat men al van het gebruik van slecht drinkwater verhaald heeft. Wij betwisten niet, dat water zeer dikwijls besmettende Bacteriën inhoudt; doch tot hiertoe heeft men nog geene afdoende bewijzen geleverd, dat het gebruik van onzuiver drinkwater werkelijk besmettelijke ziekten heeft teweeggebracht. Daarentegen hebben wij redenen om te gelooven, dat Bacteriën langs maagen darmwanden in het bloed niet dringen kunnen. De scheikundige samenstelling der sappen, in maag en darmen voorhanden, zijn tot de ontwikkeling der Bacteriën ongeschikt; in die sappen worden de levende wezens verzwakt en verliezen zij hun bewegingsvermogen. Onze gewone spijzen, zelfs gekookte (groenten, vleesch, melk, kaas, enz.), vooral in den zomer, bevatten een overgroot getal Bacteriën, en deze spijzen koud gegeten zijnde worden de Bacteriën in maag en darmen opgenomen, en nochtans heeft men nooit door haar gebruik besmettende ziekten zien ontstaan. De besmetting langs dezen weg wordt dus onwaarschijnlijk, alhoewel het rechtstreeksche bewijs voor deze meening ontbreekt. Het zal nochtans niet zonder belang zijn hier op te merken, dat in menig geval mondholte, slikdarm of maag van kleine wonden kan voorzien zijn, en dat alsdan de besmetting door slecht drinkwater kan aangenomen worden, daar de Bacteriën alsdan met het bloed in aanraking komen.
Wij moeten dus gelooven, dat de Bacteriën met de lucht door de longen opgenomen worden. De longen nemen ongeveer negen duizend liters lucht per dag op; het bloed in den ademhalingstoestel komt zeer dicht aan de oppervlakte, daar de fijnste longdeeltjes slechts door een dun vliesje van de lucht afgezonderd zijn en de Bacteriën vinden hier dus eene zeer gunstige gelegenheid om in het bloed te dringen. Zij hebben slechts een allerdunst
| |
| |
vliesje door te boren, en zeer waarschijnlijk helpt haar bewegingsvermogen daartoe mede.
Het schijnt dus bewezen, dat voortaan de studie der lagere plantenwezens op ziekten- en gezondheidsleer eenen overwegenden invloed hebben zal, waar er over besmettelijke ziekte spraak zal wezen.
De studie der Bacteriën is verre van afgeloopen te zijn: al wat men van haren bouw weet is, dat deze eironde lichaampjes onderling kunnen vereenigd zijn en alzoo den vorm aannemen van eenen rechten draad, of wel die eener slang of eens zigzags.
Van hunne ontledende eigenschappen weten wij wat meer. Proefnemingen hebben bewezen, dat de Bacteriën zeer veranderlijke organismen zijn, en heur aard afhangt van het midden, waarin zij zich bevinden. Zij zijn het die melk en bier zuur maken, die in andere gevallen rotting doen ontstaan, en in bepaalde omstandigheden de eene of andere besmettelijke ziekte teweegbrengen.
Bacteriën zijn bijna overal voorhanden, en niettegenstaande moet de cholerasmetstof uit het Oosten komen om de cholera te kunnen voortbrengen. Hadden alle Bacteriën dienvolgens het vermogen om besmettende ziekten te doen ontstaan, dan zouden deze ziekten eeuwig heerschend wezen. Blijkbaar moet er dus aangenomen worden, dat er verschillende soorten van Bacteriën zijn, die onder zekere voorwaarden de epidemische ziekten ontwikkelen. Zelfs Bacteriën, die eene besmettelijke ziekte voortbrengen, kunnen na korten of langeren tijd van aard veranderen en gevolglijk onbekwaam worden om als smetstof te dienen. Dit is bewezen door de uitwerpselen van zekere ziekten, die door rotting van scheikundige samenstelling veranderen, door lijken waarvan de ontbinding reeds verre gevorderd is, en waarvan
| |
| |
de besmettelijke Bacteriën hare besmettende werking hebben verloren.
Het bestaan van Bacteriën als levende wezens kan zonder de aanwezigheid van water niet begrepen worden. Alle planten, zonder onderscheid, hebben deze vloeistof tot hare ontwikkeling noodig; nochtans, als eene uitzondering, kunnen de Bacteriën met eene veel mindere hoeveelheid water het leven behouden dan de hoogere organismen. Zij kunnen het, wanneer zij bij de gewone temperatuur uitgedroogd zijn, d.i. hare vloeistof verloren hebben, zonder daardoor gedood te wezen. Zij bevinden zich alsdan in eenen rustenden toestand: hare levensverschijnselen houden op, en zij bewaren niettemin hare levensvatbaarheid nog voor eenen langen tijd. Inderdaad, komen zij op nieuw met water in aanraking, dan hernemen zij hare bewegingen en vroegere levenskracht.
Poedervormig komen de Bacteriën voor en zweven in de lucht. Zij zijn alsdan nog veel kleiner dan de millioenen zwevende deeltjes, die men in de kamerlucht bemerkt, wanneer er een zonnestraal binnenstroomt. Hierdoor zal men nu begrijpen, hoe eene rotbare stof, aan de lucht blootgesteld, Bacteriën opneemt. Zoo begrijpt men nog, hoe zekere smetstoffen met kleederen en andere voorwerpen, zelfs op groote afstanden, kunnen overgebracht worden, en dat andere, b.v. de tusschenpoozende koortsen doen ontstaan, en uit eenen ongezonden bodem in het lichaam kunnen dringen.
Het vervoer der droge Bacteriën langs de lucht is ontegensprekelijk bewezen; nochtans valt er hieruit niet te besluiten, dat Bacteriën in normalen toestand niet kunnen vervoerd worden; b.v. die in uitwerpselen van zieken voorkomen, kunnen het water van den bodem of rivieren besmetten, en hetzelfde mag gezegd worden voor
| |
| |
de besmettende Bacteriën, die in zekere bodems tot stand komen. Niettegenstaande hebben proefnemingen bewezen, dat hare besmetting alsdan veel spoediger verdwijnt, daar zij, vooral in zuiver water, weldra bij gebrek aan voedsel te niet gaan, terwijl bij de droge Bacteriën de levensverrichtingen gedurende eenen zekeren tijd in rust verkeeren. Die tijd is niet bepaald gekend voor de verschillende smetstoffen; men weet nochtans, dat voor de cholera de smetstof, buiten het menschelijk lichaam, nooit langer dan ongeveer drie weken hare besmettende kracht behoudt.
Wij hebben alreeds gezien, dat in rivier- of in walwater de Bacteriën al spoedig hare eigenschappen verliezen of gedood worden, wanneer zij het noodige voedsel niet kunnen opdoen. Hare werking wordt ook nog vertraagd of vernietigd, wanneer zij van niet voedende bestanddeelen omringd zijn. Het voorbeeld der maag- en darmsappen dient hier als bewijs; het toevoegen van een weinig keukenzout in de melk belet het zuur worden dezer vloeistof, omdat de ontleding door de Bacteriën wordt tegengegaan. Worden vleesch en visch niet gezouten om ze tegen rotting te behoeden?
De ontwikkeling der Bacteriën geschiedt het best bij de temperatuur van het menschelijk lichaam. Moeielijk is het te zeggen, welke de hoogste temperatuur is, die de Bacteriën kunnen ondergaan zonder het leven te verliezen, en men heeft zelfs vastgesteld, dat de temperatuur van het kokende water onvoldoende is om deze levende wezens te dooden. Doch zekere vloeistoffen, en vooral zuren, zelfs in kleine hoeveelheid, doen de Bacteriën het leven bij eene veel lagere temperatuur verliezen. In drogen toestand weerstaan zij aan eene temperatuur van boven 130 centigraden.
| |
| |
Na hetgeen wij tot hiertoe over den oorsprong en werking der smetstoffen hebben leeren kennen, zij het ons toegelaten hier een woordje over ontsmetting in te brengen. En eerst en vooral zal men licht begrijpen, dat de ontsmetting der Bacteriën, die uit den bodem voortkomen, niet in het groot kan plaats grijpen. - Wat de ontsmetting der uitwerpselen van andere besmettelijke zieken betreft, gewoonlijk vergenoegt men zich met het ontsmettingsmiddel er bij te voegen, totdat alle slechte reuk verdwenen is. Hier valt tegen op te merken, dat niets bewijst, dat de Bacteriën alsdan gedood zijn geworden, en dat later, zoodra de werking van het ontsmettingsmiddel ophoudt, zij haar vroeger ontledingswerk kunnen hernemen. De ontsmetting is alsdan slechts tijdelijk geweest.
Voor de ontsmetting der wonden is het overbrengen van den actieven toestand tot den rusttoestand der Bacteriën van het hoogste gewicht, zoolang de wond open is; is zij gesloten, dan is de besmetting langs dien weg onmogelijk geworden.
Moeielijker is de vraag om de Bacteriën, in drogen rusttoestand, van de zieken zelven of van hunne kleederen of van andere stoffen herkomstig en gevolglijk in de lucht zwevend, te dooden. Vele vergiftige gassen zijn reeds beproefd geworden zonder volkomen het doel te bereiken, en er volgt dus uit, dat de ontsmetting der lucht, b.v. eener ziekenkamer, tot hiertoe nog niet volkomen mogelijk is. Dat men zich nochtans niet ontmoedige en de ontsmetting als onuitvoerbaar uitroepe. Men herinnere zich, dat de Bacteriën door eene hooge en vochtige temperatuur gedood worden, en dan zal dit middel in de woningen voor het huisraad kunnen worden toegepast. Men herinnere zich, dat deze zwammen bij aanwezigheid der zuren
| |
| |
reeds bij eene lage temperatuur sterven, en dat derhalve het gebruik van eene zure vloeistof mag aanbevolen worden. Linnengoed kan dus in zuurwater gekookt worden; groote voorwerpen, hout-, steenwerk, enz. kunnen met dezelfde vloeistof, vooral in kokenden toestand, herhaaldelijk worden afgewasschen. De lucht, evenals de voorwerpen, die, hetzij met de zure stoffen, hetzij met kokend water niet kunnen worden behandeld, zullen niet kunnen ontsmet worden. Doch de huislucht, die met Bacteriën bezwangerd is, kan door het sterk luchten veel worden gezuiverd.
Wij weten, dat Bacteriën, die zich in eene vloeistof vormen, in de gewone omstandigheden het verdampen der eigenlijke vloeistof vereischen, om zich alsdan in de lucht te begeven en hare besmettende werking uit te voeren. Doch de bacteriënvorming kan in de vloeistof zelve tegengegaan worden door deze zuur te maken; in dit geval wordt hare vorming door die van gistcellen of zelfs van schimmels vervangen.
Uit dit alles leiden wij eene zeer belangrijke gevolgtrekking, wat het begraven van lijken en de inrichtingen van kerkhoven aangaat. Lijken, zegt men, bevoordeeligen zeer het verspreiden van besmettelijke ziekten en om die reden moeten zij zoover mogelijk buiten de steden begraven worden. Dit is stellig een prijsbare maatregel; doch onvoldoende om de verspreiding der besmettelijke ziekten te keer te gaan. De eerste vraag, die zich in dit geval voordoet is, of de besmettelijke Bacteriën allen en altijd in den bodem dringen? Op nieuw is het door proefnemingen bewezen geworden, dat er soms van deze Bacteriën in den bodem werden gevonden; doch de ontbinding der lijken, die zeer spoedig plaats grijpt, doet deze wezens van aard veranderen en onscha- | |
| |
delijk worden. Later zulllen wij zien, dat de besmette lijke Bacteriën, die van den bodem herkomstig zijn, haar ontstaan niet aan rottende stoffen te danken hebben. En onderstelde men zich nog de mogelijkheid der besmettelijke bacteriënvorming bij de lijken, dan nog zoude men deze werking spoedig kunnen vernietigen door rekening te houden der levensbehoeften, welke wij reeds voor deze organismen hebben opgegeven. Men heeft daartoe slechts het droog worden der lijken te bevoordeeligen door het begraven in droge gronden, waar het regenwater gemakkelijk doorvloeit, door de kisten met een gewelfd deksel te voorzien, ten einde het bevochtigen van het lijk door den regen te beletten, en zelfs door den bodem der kisten met openingen te voorzien, om er het toetreden der lucht en het verdampen of verdrogen te bevoordeeligen. Met zulke maatregelen worden de Bacteriën door schimmels vervangen.
Eene rottende vloeistof, met Bacteriën overladen, zal nooit hare levende wezens in de lucht overbrengen, zoolang deze vloeistof onverdampt blijft; dit heeft Nägeli ten duidelijkste bewezen. Hetzelfde mag gezegd worden van vaste stoffen, die bevochtigd en met Bacteriën bezwangerd zijn. Anders geschiedt het, wanneer deze stoffen na verdamping droog zijn geworden: de Bacteriën in rusttoestand, ondergaan de uitwendige invloeden en de minste luchttocht voert ze in de verte. Lucht, die zulke Bacteriën zwevend inhoudt, kan op geene wijze ontsmet worden. Nochtans is het bekend, dat de lucht, die door watten wordt opgezogen, van hare Bacteriën wordt beroofd, en deze eigenschap wordt sedert eenigen tijd benuttigd, vooral in Engeland, tot het vervaardigen van respirators.
Men vergete ook niet, dat de uitgeademde lucht altijd vochtig is, en dat derhalve die onzer besmettelijke zieken
| |
| |
van Bacteriën vrij zal zijn; doch het kan gebeuren, door hoesten of spreken, dat Bacteriën met eene kleine hoeveelheid vloeistof in de lucht gebracht worden, en deze uitlegging kan zeer goed ingeroepen worden om zich het overbrengen der diphtheria van den eenen mensch tot den anderen duidelijk te maken.
De nieuwste onderzoekingen weerleggen dus de volksmeening, dat kwade reuken met besmetting gepaard gaan; dit wordt nog dagelijks bewezen, wanneer men nadenkt aan den landbouw, aan de bemesting des bodems, aan de stallen, aan de ophooping van plantaardigen en dierlijken afval, die allen kwade reuken uitzetten, doch waarvan het minste bewijs niet bestaat, dat zij tot eene besmetting hebben aanleiding gegeven. Is er ooit beweerd geworden, dat men door den reuk eene besmettelijke ziekte kon herkennen?
Hieruit zal men natuurlijk niet durven besluiten, dat de reuk, die uit in ontbinding verkeerende producten wasemt, geene hoegenaamde kwade werking op het lichaam kan oefenen. Integendeel is het bewezen, dat zulke kwade lucht op menig zenuwstelsel eenen storenden invloed heeft, en alle voorzorgen mogelijk dienen genomen te worden om deze reuken te verwijderen. Alle uitwerpselen dus, die van besmettelijke zieken komen, zelfs de voorwerpen, waarmede deze in aanraking zijn geweest, worden eerst nat gemaakt en vervolgens ontsmet. Gelukt men niet in eene volkomene ontsmetting, dan toch ten minste wordt deze aanzienlijk verminderd.
Houden wij ons nu onledig met de besmettelijke ziekten, waarvan de smetstof uit den bodem herkomstig is. Hier hebben wij achtereenvolgens den invloed te onderzoeken van de natuurlijke gesteldheid des bodems, die door de menschenhand geene voorname verandering
| |
| |
heeft ondergaan, dan de gesteldheid in oogenschouw te nemen van den bodem, die door den mensch bebouwd en bewoond is geworden.
Onder de niet bebouwde bodems zijn er, die volkomen vrij van Bacteriën zijn, andere, die deze levende wezens, waaronder misschien zeer gevaarlijke, inhouden. De eerste gronden zijn gewoonlijk poreus, droog en hoog gelegen; zij kunnen geene zwammen vormen, daar zij het noodige voedsel, namelijk het water, niet bezitten. Men zoude hetzelfde mogen zeggen voor gronden, die uit rotssteenen zijn samengesteld; het water, dat zij van den regen ontvangen, is hier bijna onbeduidend, daar het er te korten tijd in verblijft om het vormen van Bacteriën toe te laten. - Gronden van eene zekere diepte kunnen insgelijks bacteriënloos zijn, omdat het water, dat er doorsijpelt, geene voedende stoffen in oplossing houdt. Voor onze Vlaamsche gewesten en voor gansch Nederland is dit toch het geval niet.
Het grondwater vooral bevat het noodige voedsel voor bacteriën-ontwikkeling, en in vele gevallen is het de eenige plaats, waar zij kunnen verblijven. In sommige gevallen, en dan bij eene bepaalde samenstelling van den bodem, kunnen zij ook in de oppervlakkige lagen tot stand komen. De grond, waarin zich deze Bacteriën vormen, biedt geen gevaar aan, daar zij met het grondwater in aanraking blijven, zelfs wanneer dit water door aanhoudenden regen of door eene andere oorzaak stijgt. Gansch anders is het, als het water daalt, en daar de Bacteriën zich meestal in de bovenste lagen bevinden, zoo worden zij door het droog worden van den bodem met de aarde vermengd, in rustenden toestand overgebracht en ook met de luchtstroomen heengevoerd; in dezen toestand kunnen zij in ons lichaam dringen en tusschenpoozende koortsen, of typhus, of cholera veroorzaken.
| |
| |
Wat hier nu theoretisch wordt bewezen, komt overeen met de dagelijksche ervaring. Ieder weet, dat de moerasgronden, vooral in warme en droge tijden, zeer gevaarlijk zijn; in vele Duitsche steden heeft men gezien, dat typhus en cholera in dergelijke tijden het meest opgemerkt worden. Niettegenstaande deze onwederlegbare bewijzen, mag men toch niet beweren, dat een bodem, waarvan het water op dezelfde hoogte blijft, nooit besmettelijke ziekten teweegbrengt, en in deze gevallen moet men steeds rekening houden van de plaatselijke toestanden en bijzondere omstandigheden om zich den staat van zaken te kunnen voorstellen.
De vraag rijst nu op, hoe men zich van deze soort van besmettelijke ziekten bevrijden kan. Eerst en vooral vindt men de oplossing in het droog leggen des bodems en door de ontwikkeling der Bacteriën onmogelijk te maken. Bij laag gelegen streken kan dit nooit plaats grijpen, en wanneer men met niet-poreuse gronden te doen heeft, en deze slechts door regen bevochtigd worden, dan blijven zij nog eene voldoende vochtigheid inhouden om de Bacteriën te laten ontwikkelen. Het droog houden of droog maken van den grond blijkt dus in de meeste gevallen onuitvoerbaar te zijn. Beter zoude men in de meeste gevallen te werk gaan door den bodem bevochtigd te laten en dienvolgens de Bacteriën zich vrij te laten vormen; men zoude slechts den bodem in denzelfden vochtigen toestand hoeven te houden, en aldus kan men zich van de kwade werking dezer wezens vrijwaren. Dit middel biedt nog dit voordeel aan, dat voor den landbouw hetzelfde waterpas algemeen wenschelijk is. - Eindelijk kan het grondbeginsel der voortdurende vochtigheid van den bodem nog onrechtstreeks toegepast worden door de lucht, die uit den bodem stijgt en aleer in den gewo- | |
| |
nen dampkring te laten komen, door aardlagen, die de Bacteriën wederhouden, te laten stroomen. Hiertoe kan eene kunstmatige besproeiing worden aanbevolen, indien de bodem niet natuurlijkerwijze bedekt is met eene laag aarde, die het water krachtdadig terughoudt. Zoo weet men, dat eene laag leem of zwarte aarde, die veel plantenafval inhoudt, en waar plantengroei bestaat, en die zich aan de oppervlakte des bodems bevindt, het uittreden der Bacteriën belet. Beide grondstoffen zuiveren dus de uitwasemende grondlucht, en des te beter naarmate de laag dikker en natter zijn zal. Overal waar planten ontmoet worden, wordt de bodem veel langzamer uitgedroogd, en hetzelfde mag gezegd worden van onze straten, die genoegzaam worden besproeid.
Voor onze huizen is dit van geene toepassing. Indien de bodem met eene vochthoudende laag aarde bedekt is, dan wordt deze gewoonlijk bij het leggen der fondamenten uitgedolven. De muren zijn alsdan langs onder en zijdelings omringd van eenen grond, die de Bacteriën doorlaten; bij de onderaarsche luchtstroomen kunnen dus deze wezens den grond verlaten, vooral in den winter, daar de kunstmatige verwarming de lucht uitzet, en deze veelal langs den schoorsteen heentrekt, zoo wordt er nieuwe koude lucht standvastig opgenomen. De lucht komt grootendeels door spleten van ramen en deuren, doch ook door de poreuse muren. Dit heeft von Pettenkofer volkomen bewezen door het aanhalen van ziektengevallen, die veroorzaakt werden door het lichtgas bij lieden, die geene gasleiding in hunne woning bezatten, doch waarvan de poreusheid van den grond toeliet, dat het gas voortkomende uit het lek eener gasbuis standvastig in de woning werd opgenomen. - Daarbij hebben geneesheeren bewezen, dat tusschenpoozende
| |
| |
koortsen bestendig in een enkel huis heerschten en aanpalende woningen er volkomen vrij van bleven. Zij hebben ook vastgesteld, dat b.v. bij iedere terugkeerende cholera er telkens slachtoffers in zekere woningen vereischt werden. - Bacteriën, uit den bodem herkomstig, kunnen zich in de huizen niet verspreiden evenals in de vrije lucht, en zoo ademt men er eene grootere hoeveelheid in, naarmate men langer in dezelfde kamer verblijft.
Er vloeit uit het bovenstaande, dat men bij het bouwen van huizen alle gezondheidsmaatregelen mogelijk in acht moet nemen en voortaan langs den bodem de Bacteriën niet meer mag toelaten. De bodem voor deze wezens ondoordringbaar maken zou kunnen verwezenlijkt worden door onder de fondamenten eene luchtdichte laag van ciment te leggen; doch door het inzakken of wel door het verschuiven zou deze laag kunnen barsten, en het doel gemist worden. Veel redelijker ware het dus, behalve voornoemde voorzorg, de bovenste laag van den grond, waarop gebouwd moet worden, met eene laag leem of zwarte aarde van veertig tot vijftig centimeters dikte te beleggen. Deze grondsoorten laten wel is waar de opstijgende grondlucht door, doch houdt de Bacteriën terug, indien zij een weinig vochtig worden gehouden. Onnoodig te zeggen, dat dezelfde voorzorg dient genomen te worden voor den grond, die de zijwanden van de muren moet bekleeden. Het vochtig houden der oppervlakkige grondlaag zou, vooral bij heerschende besmettelijke ziekten als typhus en cholera, bij middel eener waterleiding kunnen worden verzekerd.
De maatregelen, die wij daar even opgaven, berusten op hetgeen vroeger in München en Londen werd opgemerkt
| |
| |
namelijk dat bij heerschende epidemieën in eene zelfde wijk woningen, en dan noch zeer bevolkte, van de ziekte vrij bleven, omdat zij op eene leemlaag werden gebouwd.
Verre zij van ons de gedachte dat het bewonen van een vochtig huis aan te bevelen is. Dit zoude men misschien door het bovenstaande kunnen beweren. Ontwijfelbaar is het, dat vochtige muren de besmettelijke bacteriënvorming tegenwerken; maar bij de vraag, die hier behandeld wordt, moeten wij ons niet onledig houden met het onderzoek, of de vochtige huizen, waarin alles zelfs beschimmelt, andere ziekten kunnen doen ontstaan, of niet. Onze thesis tot doel hebbende het bewijs te leveren, dat droge huizen van Bacteriën, uit den grond herkomstig, kunnen vrij blijven, zoo ware het onredelijk het bewonen van vochtige kamers aan te bevelen.
Nog eene zeer belangrijke vraag doet zich op, aleer ons schrijven over den oorsprong der besmettelijke ziekten te sluiten. Welke is de invloed van den afval van menschen, dieren en planten bij het verspreiden dezer ziekten. Hoort men niet dagelijks, dat de reinheid onzer woningen en ook die der lucht en des bodems een eerste vereischte is om zich tegen deze wreede ziekten te beschutten? Niemand zal dit betwisten; maar in den huidigen toestand der wetenschap moet men er bijvoegen, dat deze maatregelen onvoldoende zijn. Herinneren wij ons dat de bemesting van het land algemeen is, in alle werelddeelen en overal plaats grijpt. Worden onze boeren meer van besmettelijke ziekten aangedaan dan de stedelingen? Is de bodem van het geheele platteland niet met rottende stoffen doordrongen, en zien wij niettegenstaande, niet, dat in algemeenen regel bij de stedelingen, die op zuiver gehouden grond wonen, typhus en cholera onein- | |
| |
dig meer slachtoffers maken? Deze vragen helderen volkomen op wat wij in den beginne van deze bijdrage schreven, dat de Bacteriën, die uit gewone rottende stoffen in de diepte des bodems gevormd worden, gansch schadeloos zijn, terwijl die welke haren oorsprong enkel in plantenoverblijfselen vinden, op zekere plaatsen de tusschenpoozende koortsen doen ontstaan. Het zal niet nutteloos zijn hier nogmaals te herinneren, dat de Bacteriën uit de vochtige grondlagen niet kunnen ontsnappen, wanneer zij door eene laag zwarte aarde worden weerhouden. Dit bemerkt men bij de bemesting van het land, waar de Bacteriën, die tot stand komen, door den regen in den grond worden gebracht, alwaar de zwarte aarde als eene filtreerende laag haar tegenhoudt.
Verre van ons hier de verontreiniging van den bodem aan te bevelen; alzoo zoude men onzuiver drinkwater doen ontstaan. Maar wat moet er dan gedaan worden met de uitwerpselen van menschen en dieren, met den afval van het huishouden en van hetgeen uit onze woningen verwijderd moet worden? waar zal het worden gelegd om het onschadelijk te houden? Niets tot heden is komen bewijzen, dat de eene stof gevaarlijker is dan de andere, en bevinden er zich besmettelijke Bacteriën in, dan veranderen zij spoedig van aard. De gewone afval wordt gewoonlijk afgevoerd hetzij in putten, hetzij in riolen.
Bij de opene stapelputten, d.i. daar waar de gemetselde vloer ontbreekt, zinkt de vloeistof door den bodem. Met het rioolstelsel wordt de afval in rivieren gestort, soms ook over velden, ten einde deze te bemęsten. Onze gewone beerputten, als ook het Tonnenstelsel en het Liernurstelsel, waarover de hygiënisten in Noord-Nederland en Duitschland sedert eenige jaren zeer veel geschreven hebben, vormen een gemengd stelsel, waarbij de dierlijke uit- | |
| |
werpselen afzonderlijk vergaderd en nu en dan verwijderd worden. Welk stelsel verdient nu de voorkeur? Geen enkel bewijs is tot hiertoe gegeven voor de ontwikkeling der besmettende Bacteriën in de zoogenaamde stapelputten, en nochtans durven wij die niet aanbevelen, vooral wanneer zij tevens het afstroomende regenwater der daken ontvangen; alsdan wordt de grond afwisselend droog en nat gemaakt. Daarbij is het licht te begrijpen, dat, wanneer deze stapelputten ongebruikt blijven, zij de Bacteriënvorming, door het droog worden des bodems, moeten bevoordeeligen.
De riolen, vooral wanneer zij genoegzaam hellend gemaakt zijn, zijn veel voordeeliger, daar zij gewoonlijk bevochtigd blijven, terwijl hun voornaamste inhoud in de rivieren wordt geleid. Het afvoeren in rivieren is volkomen schadeloos vooral in steden, waar zij talrijk genoeg zijn, en de waterstroom snel genoeg plaats grijpt.
Tegen het gemengde stelsel heeft men ook niets in te brengen, daar de menschelijke uitwerpselen gewoonlijk in vochtigen toestand verkeeren en het vrij worden der Bacteriën in de lucht onmogelijk maken. Dit zal nochtans slechts waar zijn, wanneer de gemengde stelsels hoegenaamd niet toelaten, dat hun inhoud in den bodem, en vooral in eenen drogen bodem gerake.
Het oprichten van urinoirs en privaten heeft insgelijks niet voor enkel doel, zooals men het gemeenlijk noemt, de kwade reuken van de openbare wegen te verwijderen. Het belet het volk den dierlijken afval op onwettige plaatsen in den bodem te laten voeren.
De bovenstaande regelen laten ons nu toe eenige practische wenken over volksgezondheidsleer te geven:
Het is zeer aan te bevelen, 1o Dat het grondwater altijd
| |
| |
op dezelfde hoogte gehouden worde, en nooit zal men toelaten, vooral bij eene heerschende of verwachte besmettelijke ziekte, dat men het waterpeil late dalen; - 2o Dat de fondamenten voor nieuwe woningen langs onder en zijdelings bekleed worden met eene laag leem of zwarte aarde, ten einde het opstijgen der Bacteriën in de woningen tegen te gaan. Waar deze maatregel onmogelijk is, daar zullen de fondamenten en bodems der kelders vochtig gehouden worden. - 3o Des zomers zullen de gekasseide wegen, zooveel mogelijk besproeid worden, ten einde de voegen der steenen vochtig te houden. 4o Waar eene besmettelijke ziekte heerscht, daar zal men al wat met den zieke in aanraking is geweest, zelfs zijne uitwerpselen, zooveel mogelijk onder water zetten, ten einde het van de smetstof te zuiveren. Lijken van lieden, die aan zulke ziekten gestorven zijn, zullen in natte doeken gewikkeld worden. 5o Kokend water, een weinig zuur gemaakt, is zeer geschikt om voorwerpen en zelfs kamers, die aan zulke zieken hebben toebehoord, te ontsmetten. - De lucht der ziekenkamers kan door chloor of chloorkalk (bleekwater) niet gezuiverd worden: het gestadig verluchten is het meest aan te bevelen. - Carbolzuur en andere middelen de ontsmetting ten doel hebbend, zijn nutteloos, daar zij de Bacteriën niet dooden. 6o Kerkhoven moeten op poreuse en droge gronden aangelegd worden. De lijkkisten moeten een gewelfd deksel hebben, en haar bodem eenige openingen bezitten om er de lucht te laten indringen. Keukenzout is een goed bederfwerend middel, en wordt om die reden aanbevolen om in het lijk of zijne kleederen gebracht te worden.
Dr. Jul. Morel.
|
|