Nederlandsch Museum. Jaargang 6
(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 234]
| |
Staatkundig overzicht.
| |
[pagina 235]
| |
bestond grootendeels daarin, dat hij den stroom der nieuwere gedachten wist te leiden en door gansch Europa te voeren om alle volkeren er mede bekend te maken. De Reactie begon onder hem, toen hij meende genoeg macht en roem te hebben gekregen om het Fransche volk te temmen, en hij op zijne beurt de hand leende aan de koningen door de gratie Gods. Die Reactie eindigt met Napoleon zelven omver te werpen en hem door de Bourbons te vervangen. Zij wordt gevolgd door een nieuw tijdperk van beweging, dat zijnen oorsprong heeft in de omwenteling van 1830, zijn toppunt bereikt in 1848, en bijna on middellijk door de Reactie van het tweede Keizerrijk wordt gevolgd. De bewegingen in Frankrijk hebben, meer of min rechtstreeks, invloed gehad op de naburige landen. De verdragen van 1815 kenmerkten de zegepraal der conservatieve mogendheden, en brachten eene groote verandering in de kaart van Europa. Op hare beurt had de Fransche omwenteling van 1830 voor gevolg eene eerste scheuring der tractaten van 1815 door de stichting van het Koninkrijk België. De omwenteling van 1848 had eenen luiden weerklank in Duitschland en Nederland, en eenen wat minderen, maar toch opmerkelijken in België. Doch terwijl de overdrevenheden der Fransche Socialisten op zeer korten tijd de tweede Fransche Republiek voor het Keizerrijk deden wijken, was de beweging in Duitschland van langeren duur, en aan haar is het invoeren in Duitschland van het beperkte, maar toch bestaande parlementaire regiem te danken, dat, hopen wij, aldaar, zoowel als elders, zal eindigen met geheel te zegepralen.
*** | |
[pagina 236]
| |
Sedert 1870 is Europa weder geheel onder den invloed van eene Reactie, die misschien nog haar toppunt niet heeft bereikt. De vrijzinnige gedachten schijnen sedert eenigen tijd stil te staan. De zegepraal der Duitschers in hunnen oorlog tegen Frankrijk heeft aan het hoofd der Europeesche zaken eenen man geplaatst, dien men onder vele opzichten kan en moet bewonderen, maar die nooit voor liberaal heeft kunnen of willen doorgaan. De Duitsche Parlementairen hebben lang den strijd tegen Bismarck gevoerd; maar de luister der Duitsche overwinningen van 1866 en 1870 deden alle oppositie verdwijnen, en de bill d'indemnité door Bismarck gevraagd om, wetens en willens, buiten de grondwet gehandeld te hebben, heeft den uitslag van den laatsten strijd zelfs niet afgewacht. Hij ook, de groote man, heeft te midden van al zijne glorie de Reactie ondergaan. De eerste weerstand werd hem door de katholieke beweging geboden. Dezen heeft hij gedeeltelijk weten te overmeesteren, zoolang men hem openlijk heeft weerstaan. Maar nu blijft zijne macht zonder invloed. ‘Hetgeen,’ Minister Falk heeft het in zitting van 11 December ll. van den Pruisischen rijksdag openlijk bekend, ‘hetgeen de toepassing der Meiwetten moeielijk heeft gemaakt, is de werkelooze weerstand, dien het gouvernement heeft ondervonden.’ Dan heeft het socialisme het hoofd opgeheven, en dit, wij moeten het zeggen, op zeer ongelukkige wijze. Nobiling en de anderen mogen socialisten geweest zijn of niet, deze partij wist op geene voldoende wijze hare zaak af te scheiden van die der moordenaars, en zou het slachtoffer van hare onbehendigheid, zoo niet van hare mede- | |
[pagina 237]
| |
plichtigheid, worden. De Socialisten werden gemuilband en hunne werkingen tegengehouden. De machtige hand van Bismarck is neergekomen op de brandpunten, waar de staat van beleg is ingevoerd, en het is slechts aan de krachtige houding der Liberalen te danken, dat de rechten van het Parlement niet zijn ingekort. Het doet zich voor, alsof het woord vae victoribus zich nogmaals hier moest bevestigen. Terwijl Oostenrijk zich na 1866 in de bronnen van het dualisme en eene vrijzinnigere politiek versterkte, terwijl Frankrijk na 1870 onder eene meer of min vrijzinnige Republiek een nieuw leven begon, heeft de overwinnaar weldra de banden die zijne vrije handeling nog belemmerden, nauwer voelen toehalen.
***
Rusland ook bekrachtigt dat woord. Na eenen zegepralenden oorlog tegen zijne erfvijanden, de Turken, na weerstand te hebben geboden aan het machtige Engeland, en het in zijne Turksche bezittingen te hebben bedreigd, en in zijne Europeesche politiek met meer of min belanglooze medewerking van Pruisen en Oostenrijk te hebben getrotseerd, heeft het rijk der Tsaren nu met binnenlandsche moeielijkheden te worstelen. Het Russische volk is een zonderling mengsel van barbaarschheid en beschaving. In de hoogere sferen heerscht eene fijne, misschien overfijne maatschappij, die aan het bestuur leden geeft, maar terzelfder tijd hoofden aan het nihilisme. Deze toestand gelijkt aan dien van den adel in Frankrijk ten tijde der omwenteling van 1789. Deze was ook de steunpilaar van het koningdom, maar | |
[pagina 238]
| |
hielp meer om het gebouw te doen instorten dan dat hij het belette. Rusland heeft die groote opeengehoopte bevolking niet, die zooveel bij draagt voor eene krachtige beweging; wij treffen er ook die beschaafde burgerij niet aan, die in Frankrijk meer of min bereid was om de teugels van het bewind in handen te nemen; eindelijk is er het eigenlijke volk zoo ontwikkeld niet als in Frankrijk. De handel, die kostelijke bron van beschaving, om dat hij het onderlinge verkeer evenals de verspreiding der gedachten bevordert, heeft er dien invloed niet kunnen oefenen, welke Frankrijk rijper gemaakt had voor gedeeltelijke ontslaving. Vóór jaren lag er een groot gedeelte der bevolking nog in de banden der slavernij. De Russische boeren waren laten, onder het despotisme van eenen meester. Hunne bevrijding heeft, zelfs na eenige jaren, nog dien invloed niet kunnen bekomen, welke de bevrijding onmiddellijk in Frankrijk heeft gehad. Het Russische officieele Hof daarbij is misnoegd geweest over den Czar, dien het vaak te zwak heeft geoordeeld. Het heeft den Czar in zijne hervormingen niet gevolgd, maar zijne plannen dikwijls verijdeld, altijd meer of min openlijk tegengewerkt, en aldus belet, dat zij de noodige vruchten opleverden. Die tegenwerking heeft dan ook kracht gegeven aan de nihilitische beweging, terwijl het gemis aan deelneming van het volk aan de politiek de gemoederen kwam aanhitsen, die zich voor het zelfbestuur rijp gevoelden of geloofden. De Czar scheen deze geheime werking, die zich slechts van tijd tot tijd door moorderijen openbaarde, niet naar waarde te schatten. Het ombrengen van personages, die hem van nabij bestonden, de aanvallen op hem | |
[pagina 239]
| |
zelven schijnen zijn weerstandsvermogen tegen de vermaningen van zijn hof te hebben vernietigd, en hij heeft het land aan zijne gouverneurs overgeleverd, met volmacht om alle middelen te gebruiken om den opstand te dempen. Daar heerscht nu de Reactie in al hare kracht. Door de bescherming aan de Christenen in Turkijen verleend, door de binnenlandsche politiek van Alexander, had Rusland de sympathie van het vrijzinnige Europa verworven: overdrevene reactie tegen de buitensporigheden der Nihilisten zou het in den ban van Europa doen slaan.
***
Wat ons ook in deze gebeurtenissen zeer getroffen heeft, is de handelwijze der burgerij. Is het zwakheid, of onverschilligheid, of medeplichtigheid, wij weten het niet; maar zoowel als ten tijde der Commune van Parijs de burgerij door hare werkeloosheid een handvol overdrevene, opgehitste of uitzinnige personages aan haar hoofd liet plaatsen, in haren naam liet handelen, over haar liet beschikken, zoo ook heeft de burgerij de Duitsche Socialisten niet belet in de kiezingen die talrijke stemmen te verkrijgen, welke nietenkel door de werklieden-bevolking werden samengebracht. In Rusland is de burgerij grootendeels in de beweging gemengd, en uit haar midden komen de studenten, de professors, de soldaten en officieren, die dagelijks aangeduid worden als hebbende aan de nihilistische werkingen de hand geleend. In deze drie gevallen stelde de burgerij zich aan de zijde der vrijheid, zelfs der overdrevene bandeloosheid, tegen de Reactie: in Frankrijk voor de Republiek tegen eene koningsgezinde nationale vergadering, in Duitsch- | |
[pagina 240]
| |
land tegen het koningdom door de genade Gods, in Rusland tegen het despotisme van het keizerlijk Hof. Zoo is het despotisme eene school van machteloosheid voor de natie, machteloosheid, die op hare beurt deze onbekwaam maakt om de eischen van het volk in de mate der rechtvaardigheid te houden. Hoe verschillend is de handelwijze der Engelschen, die desnoods zich in de politie laten inschrijven en den constabelsstok in de hand weten te nemen, als het geldt zich zelven tegen het opgemaakte mob te verdedigen. Zelfhelp is het kenteeken der vrije volken. Vandaar dat het socialisme geenen weerklank vindt bij een volk, dat van geheel Europa het grootste getal werklieden telt. Vandaar dat men in Engeland geene voorbeelden vindt van die aanvallen tegen koninklijke personen, welke vooral tegen despotieke hoofden zijn gericht.
***
Hetgeen ook de landen kenmerkt, waar de vrijheid ingeboren en als met de moedermelk is ingezogen, is dat de Actie zoowel als de Reactie er op vreedzame wijze geschiedt en zich zoo scherp niet afteekent. Ik wil echter niet zeggen, dat die beweging er niet bestaat. Nemen wij Engeland b.v. Zijn de Conservatieven niet sedert verscheidene jaren aan het bewind, en was hunne aankomst geene Reactie tegen de misschien wat voorbarige, wat te radicale politiek van Gladstone en de Whigs? En zal nu, wellicht binnen kort, de Reactie tegen de imperialistische politiek van Disraëli de wederopkomst van de Liberalen niet voor gevolg hebben? En in ons land vielen de Liberalen in 1870, en dan | |
[pagina 241]
| |
volgde eene Reactie onder de Clericalen tot in 1878, en ware er geene kieswet geweest om den kiezer zijne vrijheid terug te geven, wie weet tot wanneer de reactionnaire staatkunde het bestuur in handen zou hebben gehouden! Maar men heeft in de landen, waar de vrijheid eene quaestie van beginsel is, die gewelddaden niet, welke in Rusland en Pruisen zoo talrijk zijn, omdat men de macht van die bewegingen der volken erkent, in plaats van ze tegen te werken, hetgeen voor onmiddellijk gevolg heeft de pogingen te doen overslaan tot geweld: men late hun hunnen vrijen gang en de buitensporigheden zullen verdwijnen. De discussie, die den 13 Mei ll. in het Gemeentenhuis van Engeland plaats had, is te dien opzichte leerzaam. De overdrevenheden van een lid der oppositie werden er gelaakt door de hoofden der liberale partij, die zich haren naam van oppositie Harer Majesteit herinnerde. Ziehier de feiten: Eene motie werd neergelegd door den Heer Dillwyn houdende, dat in tegenwoordigheid der misbruiken door het ministerie gemaakt van de voorrechten der kroon, de Kamer de Ministers verzoekt om tot de grenzen, die gezegde voorrechten beperken, terug te komen. De Heer Dillwyn grondde zijne motie op de volgende feiten: zonder het Parlement te raadplegen, hebben de Ministers den aankoop beslist van obligatiën voor het Suez-kanaal; zonder het Parlement te raadplegen, heeft het Ministerie gedurende den Turksch-Russischen oorlog de Indische troepen op oorlogsvoet gebracht en ze naar Malta gezonden; zonder het Parlement te raadplegen, heeft het den oorlog gevoerd tegen Afgha- | |
[pagina 242]
| |
nistan, den Transvaal geannexeecrd, 150 millioenen besteed aan krijgsondernemingen en de beruchte overeenkomst Salisbury-Schouwaloff gesloten. Hij gelooft niet, dat de uitslagen van die politiek van zulken aard zijn, dat de Kamers hare macht moeten afstaan om ze aan de grillen van de Ministers over te laten. De hoofden van de oppositie weigerden deze motie te ondersteunen, die toch een onrechtstreeksche uitval was tegen de handelingen der Koningin; maar verscheidenen gaven hunne goedkeuring aan hare grondgedachte. Gladstone zegde, dat al de beschuldigingen tegen het Gouvernement aan de Kamer waren onderworpen geweest, die de Ministers telkens met eene groote meerderheid onplichtig had verklaard. Die zaken zijn dus slecht beoordeeld waarschijnlijk, maar toch beoordeeld. Markies Hartington vond de uitleggingen door den Kanselier gegeven voldoende, op grond dat de briefwisselingen met de overheden van het Indisch en Afrikaansch bestuur niet als politieke briefwisselingen moeten worden beschouwd. Welnu, dat gebeurt zonder alles in rep en roer te brengen, zooals elders zou geschieden bij eenen dergelijken aanval tegen het hoofd der regeering. En de meer gematigde personen weten de waarheid te ontsluieren, die soms onder valsch gewaad verdoken ligt, en er het noodige nut uit te trekken.
***
Zoowel als het heen- en weergaan van den slinger gebeurt onder den invloed van eene in het uurwerk verborgen veer, zoo ook hebben de bewegingen der volken hunne rechtstreeksche of onrechtstreeksche redenen van bestaan. | |
[pagina 243]
| |
Welke zou nu de drijfveer kunnen zijn van de Reactie, die algemeen heerschende is? Wij meenen ze te moeten zoeken in de handelscrisis, waaraan geheel de wereld lijdt. De uitvinding der ijzerenwegen, de electriciteit, enz., hebben van de jaren 1830 tot 1870 een buitengewoon tijdperk van voorspoed voor handel en nijverheid gemaakt, dat eene ongemeene welvaart veroorzaakte. Hierop volgde eene uitbreiding der vrijzinnige gedachten, de politieke vrijheid, waarvan de Belgische Grondwet van 1830 het zuiverste bewijs levert; in staathuishoudkunde ontstond de vrijhandel. Welnu, ook op het terrein van den vrijhandel laat zich voor 't oogenblik de Reactie gevoelen. Zij heeft eenen krachtigen steun gevonden in Vorst von Bismarck, wiens plannen tegenwoordig geheel Europa in opschudding brengen. Deze plannen zijn nog al ingewikkeld, en hebben een binnenlandsch en een buitenlandsch karakter. Zij bedoelen eene hervorming van de bestaande belastingen in Duitschland, spruitende uit de noodzakelijkheid om eenheid in het belastingstelsel van het Keizerrijk te brengen, en terzelfder tijd eene verhooging der toltarieven als bescherming voor de nijverheid en den landbouw. Eene breedvoerige uiteenzetting dier hervormingen zou ons te ver leiden. Overigens de vraag wordt in het Duitsche Parlement behandeld en zal wellicht afgedaan zijn, wanneer deze regelen zullen verschijnen. Genoeg zij het te zeggen, dat de liberale meerderheid de critiek der bestaande belastingen goedkeurt, maar van zienswijze met den Kanselier verschilt, wat betreft hetgeen deze moet vervangen. | |
[pagina 244]
| |
Zeker is het, dat die vermeerdering der toltarieven eenen duchtigen terugkeer op het gebied van den vrijhandel uitmaakt. En de redenen, die Bismarck inroept om zijn stelsel te verdedigen, zijn zoo tegenstrijdig én met de gezonde staathuishoudkunde, én met het gezond verstand, dat zij wonderbaar voorkomen in den mond van eenen zoo begaafden man als men zich den stichter der Duitsche eenheid voorstelt. De begrooting van het Keizerrijk is niet in evenwicht. Welnu, wat zegt de gezonde rede? Verminder dan de uitgaven. - Neen: zoo oordeelen de staatslieden niet. - Dus, zeggen zij, vermeerder de opbrengst. - En de handelscrisis? - Ja, de handelscrisis. Welnu laat ons hoogere tarieven stellen voor de buitenlandsche waren, die in het land worden ingebracht. De vreemdeling zal het te kort betalen. Maar Bismarck schijnt te vergeten, dat de vreemdeling den Duitschen verteerder die belasting zal doen terugbetalen, en dat de Duitscher er eigenlijk niet zal bij winnen, indien hij zich niet liever van de bepaalde waar berooft. De Duitsche tarieven zal het buitenland beantwoorden met eene evenredige verhooging der zijne, en wie weet, waar dat ons zal naartoe leiden! En dat alles gebeurt om aan den Staat grootere inkomsten te bezorgen! Het is zonderling in alle geval om op te merken, hoe een punt, dat aan de dagorde was van alle politieke kringen in vroegere tijden, namelijk vermindering der belastingen, nu niet meer op den voorrang staat, indien het niet geheel verdwenen is; weleer zagen wij iedereen er op uit om nieuwe uitgaven aan te duiden alsof de bron onuitputbaar was. En nochtans heerscht er | |
[pagina 245]
| |
hedendaags eene handelscrisis zonder weerga, en klaagt ieder over de moeite om de twee uiteinden aaneen te knoopen. Het is te denken, dat er weldra een tijd zal komen, dat dit punt onder den drang der noodzakelijkheid wederom den voorrang zal innemen.
***
Benevens het vraagstuk der Actie en Reactie is de quaestie der rassen een aanzienlijke factor in de internationale geschillen. Eene groote moeielijkheid in Europa te dien opzichte is het Oostersche vraagpunt. Het verdrag van Berlijn, de vrede van Berlijn, zooals het heet, heeft de zaak op geene geheel voldoende wijze opgelost. Wij verheugen ons, dat de geschillen tusschen Engeland en Rusland op vreedzame wijze vereffend zijn, en er geen Europeesche oorlog, ten minste, is uitgesproten; maar wij kunnen ons niet ontveinzen, dat eene barbaarsche bevolking de heerschappij over een ander volk blijft behouden, wanneer dit volk, door de verovering aan de Turken vastgehecht, van hen door de Russische wapens werd losgescheurd. Daar blijft eene reden van moeielijkheden, die vroeg of laat eene nieuwe bron van gevaren voor de openbare rust na zich zullen sleepen. Wij bedoelen hier de Russische politiek; maar men kan daarbij voegen de weigering van Turkijen om aan de Grieksche eischen toe te geven, die nochtans door het Congres van Berlijn werden goedgekeurd. Wij begrijpen zeer wel, dat de Engelschen met leede oogen den vooruitgang hebben gezien, dien de Russen in Europa hebben gedaan. Het panslavisme bedreigt Albion | |
[pagina 246]
| |
langs vele kanten, en het was noodig te zorgen, dat de eer van Engeland niet wierde gekrenkt. Maar wij kunnen moeielijk aannemen, dat het onontbeerlijk was de Turken in hunne heerschappij over een geheel ander ras dan het hunne te handhaven, daar zij, gedurende hunne lange overheersching, genoegzaam bewezen hebben onbekwaam te zijn om dat volk zooals het behoort te besturen. Rusland heeft hierin de goede rol genomen en heeft ze blijven houden. Engeland heeft eene hatelijke regeering ondersteund, die eene schande is voor Europa.
***
In Amerika is de quaestie der rassen ook ver van opgelost te zijn. Opmerkelijk is het, hoe de jonge volken, in de landen waar geene gemengde rassen sedert eeuwen nevens elkander wonende, de scherpe kanten hebben weten af te ronden, die ze van elkander scheiden, hoe, in de Vereenigde Staten van Amerika b. v., de quaestie der rassen scherp afgeteekend is. Zooals men weet, is er in Amerika eene roode, eene gele en eene zwarte quaestie, naar de kleur van de huid dergenen, die de verschillende rassen uitmaken. De roode quaestie nadert eene spoedige oplossing. Ziehier b.v. een volk, de Cheyennen, dat vóór eenige jaren 12,000 leden telde, allengskens verzwakt en verminderd, totdat eindelijk geheel het ras is uitgeput en verdwenen. Eene dépêche van Fort Robinson, in de Nebraska, meldt het volgende aan de New York Herald: ‘De eindelijke strijd met de Cheyennen heeft plaats gehad den 22 ll., vijftien mijlen van Bluff Station. Wanneer het vuur ophield, werden drie en dertig doode lichamen | |
[pagina 247]
| |
in de schietgaten gevonden. Het waren de lijken van zeventien mannen, vier vrouwen en twee kinders. Negen personen bleven over, van welke één man en vijf vrouwen meer of min gekwetst waren en drie vrouwen ongedeerd. Een man en acht vrouwen, dat is alles wat er overblijft van een volk van 12,000 zielen! De gele quaestie scheen ook eene oplossing nabij. Onder den drang der openbare meening in Californië, had de meerderheid- der Kamer eenen bill aangenomen, die eene ernstige belemmering voor de Chineesche landverhuizers zou geweest zijn. Maar de Voorzitter Hayes stelde er zijn veto tegen, op grond dat de Kamers niet gemachtigd zijn een verdrag met een ander land door eene wet te verbreken. De eigenlijke reden van de vijandschap tegen de Coolies is, dat zij eene doodende mededinging tegen de inheemsche werklieden aangaan. Het verbod van intrede in Amerika, aan de Chineezen opgelegd, ware een nieuwe vorm van protectie tegenover het invoeren van werk, eene waar, die in Amerika duur kost, terwijl de Coolies ze goedkoop en goed leveren. Bismark heeft daar nog geen invoerrecht op gelegd! De zwarte quaestie hangt af van de algemeene politiek des lands. De republikeinsche partij is de natuurlijke verdedigster van de Zwarten, en om hun de volle vrijheid en het genot hunner politieke rechten te verzekeren, heeft deze partij altijd het leger gebruikt. Generaal Grant had dit stelsel immer gevolgd; maar de Voorzitter Hayes heeft die tusschenkomst zoo niet geheel afgeschaft, dan toch grootelijks verminderd. De Democraten, de meerderheid bezittende in de Kamers, hebben door amendementen aan de begrooting van het ministerie van oorlog het leger trachten te verminderen. Wat het veto van den | |
[pagina 248]
| |
Voorzitter aangaat, hebben zij echter van hunne zienswijze moeten afzien. Maar de Zwarten intusschentijd vreezende zonder verdediging aan hunne oude meesters te worden overgeleverd, hebben een waar exodium begonnen. Met vrouw en kinderen hebben zij de Zuiderstaten verlaten om hofsteden en gronden te gaan opsporen. Velen echter waren zonder levensmiddelen, zoodat zij nu ten laste zijn van de Noorderstaten en in diepe ellende verkeeren. Het zijn vooral degenen uit Louisiana en de Mississipi die hunne haardsteden verlaten. Daar hebben inderdaad onder eene bevolking van landbouwers, twee achtereenvolgende jaren van slechten oogst de ellende zeer vermeerderd, terwijl de ziekte, de gele koorts, vele slachtoffers maakte. Voegt daarbij de slechte behandelingen van de witte bevolking, en men zal licht begrijpen, dat de Zwarten dit oord voor een nieuw vaderland verlaten. De Witten zaten nu erg in de klem. Allerhande pogingen werden gedaan om het exodium te beletten. De conventie van Louisiana stemde eene dagorde houdende dat zij het inzicht niet had de politieke, burgerlijke of godsdienstige rechten van eenige klasse der bevolking in te krimpen. Het volgende, dezer dagen in de dagbladen aangehaalde feit moest het geloof der arme Negers in de beloften der Witten doen wankelen. Een zekere Kinnig woonde met eene witte vrouw op eene hofstede bij Richmond in Virginia. Hij werd bedreigd met vervolgingen voor onwettelijke samenwoning. Hij ging naar Washington, trouwde er en kwam terug. Hij werd vervolgd en veroordeeld tot vijf jaar gevangenzitting, krachtens eene wet, die de huwelijken verbiedt tusschen witten en zwarten. De Negers verhuizen grootendeels naar Kansas. Maar | |
[pagina 249]
| |
alhoewel die beweging sedert meer dan een jaar voorbereid wordt, is de uittocht zoo groot geweest dat de ingezamelde geldmiddelen onvoldoende gebleken zijn, en de Zwarten zonder brood en zonder dak waren. Een crediet van honderd duizend dollars werd aan de Kamer gevraagd, meetings werden ingericht te New York, te Boston, enz. vertoogen werden naar de Kamers gezonden om de tenten van het leger te vragen, enz. Niettemin gaat het exodium voort en is eene ontvolking der Zuiderstaten op handen.Ga naar voetnoot(1)
***
Het is onmogelijk dit vluchtig overzicht te sluiten zonder een woord te reppen over het clericale vraagstuk, dat nog altijd in België op den voorgrond blijft, en in Frankrijk ook dreigt eene hoofdquaestie te worden. De wetten Ferry over de inrichting van het lager onderwijs bevatten eene bepaling, volgens welke de niet toegelatene congregatiën niet zullen mogen voortgaan met onderwijs te geven. Het schijnt, dat de maatregel eigenlijk zeer weinig invloed moet hebben; want de Jezuïeten worden hier grootendeels bedoeld, alhoewel zij, om zoo te zeggen, geene gestichten hebben voor lager | |
[pagina 250]
| |
onderwijs. De wet zal b.v. de Broeders der christelijke leering niet treffen, die eene geautoriseerde vereeniging vormen. Niettemin roepen de bisschoppen en hun aanhang alsof men ze vermoordde, in de hoop van geheel het politiek stelsel in minachting te brengen en de gehate Republiek omver te kunnen werpen. Het is echter te vermoeden, dat zij daar, zoowel als hier, het hoofd zullen stooten tegen eene onverschilligheid, die bewijst, hoeveel invloed zij op de gemoederen der bevolking hebben verloren. Het is inderdaad wonderbaar te zien, hoe de discussie sedert eenige weken in de Belgische Kamer gevoerd, volkomen machteloos is om de gemoederen in gisting te brengen. De Clericalen beweren, dat de kiezingen van 1878 niet gemaakt zijn op de herziening der wet van 1842. Zij hebben gelijk in dezen zin, dat er zich talrijke andere vraagstukken nevens deze hebben geplaatst; maar voor iedereen, die een weinig op de hoogte was van den toestand der liberale partij, moest ongetwijfeld het eerste werk der Liberalen wezen, als zij wederom aan het bewind kwamen, eene nieuwe wet op het lager onderwijs te maken. Deze herziening is inderdaad een der vormen van den strijd tegen de ultramontaansche gedachten. Deze bedreigden meer en meer de uitsluitende leer der Katholieken in de Kamer te worden, zooals zij het sinds lang bij de hoofden buiten de Kamer en in bijna geheel de clericale drukpers waren. Dat die overheersching dreigend was, werd in den beginne van Februari ll. nog bevestigd door de openbaarmaking van eenen brief in Januari 1878 gericht tot de | |
[pagina 251]
| |
clericale ministers, dan nog in al hunne macht, door de bisschoppen van België, en waarin het ministerie van zijne heeren en meesters duchtig op de vingeren kreeg. De loomheid der zes Malous werd er hevig in gelaakt, en eene sommatie in regel werd hun beteekend om op korten tijd aan de eischen der priesterspartij te voldoen. Het was hun leed, zegden de bisschoppen, altijd voor antwoord te krijgen: ‘Laat die zaak rusten: het is eene verbitterende quaestie. De werkeloosheid van het clericaal gouvernement, als het er op aankomt onze rechten te verdedigen, leidt er toe om sterk de toekomst van het katholiek België te bedreigen. Indien de Liberalen wederom aan het bewind komen, wat zullen zij ons antwoorden? Zij zullen ons zeggen: gij hebt gedurende zeven jaar katholieke ministers en eene katholieke meerderheid gehad, en gij wilt van ons verkrijgen wat gij van hen niet bekomen hebt! Indien na de kiezingen van dit jaar, de toestand dezelfde bleef, zou het onze plicht zijn luide onze stem te verheffen om onze eigene toekomst door de ongenoegzaamheid van onze protestatiën niet te beletten.’ Enz. In een woord, de bischoppen, moede van zoolang naar de oplossing van hunne grieven te wachten, hebben door eenen min of meer geheimen brief het ministerie in mora gesteld het clericaal programma uit te voeren, en bedreigd na de kiezingen ‘luide de stem te verheffen’, indien er aan hunne klachten geen gehoor werd gegeven. Deze brief zal lang bewaard blijven als een sprekend document van de tusschenkomst der priesters in de politieke zaken, en van het gevaar, waaraan een land is blootgesteld, dat door clericale ministers wordt bestuurd. | |
[pagina 252]
| |
Gelukkig zijn de kiezingen in geheel anderen zin uitgevallen. Dat de Liberalen nu geenen tijd verliezen en dadelijk hunne beginselen toepassen! Dat de nieuwe wet op het lager onderwijs, onmiddellijk ingevoerd, dadelijk kome bewijzen, dat de godsdienst niet in gevaar is, omdat in de scholen van den Staat het beginsel toegepast wordt, hetwelk de grondsteen is van ons grondwettelijk stelsel, de scheiding van Kerk en Staat. Hoe meer tijd er verloren gaat, hoe beter de Clericalen bereid zullen zijn om het openbaar onderwijs aan te vallen en er diepe wonden aan toe te brengen. Wanneer men overal de nieuwe wet, ware het slechts eenige maanden in werking zal hebben gezien, wanneer men zal hebben ondervonden, dat het onderwijs in den grond niet veranderd is, omdat de pastoor in de school geenen meester meer mag spelen, maar dat de onderwijzer, die nu eindelijk vrij zal wezen, zich met meer ijver en meer moed op het onderwijs der vakken toelegt, die eigenlijk zijne vakken zijn, dan zal een groote stap zijn gedaan, en zal de bedreiging der Clericalen om overal een ultramontaansch onderwijs in te richten, eene doode letter blijven. Dan zal hunne leus de Staat buiten de school eens te meer worden gelogenstraft.
10 Juni 1879. F.E. |
|